Een waterkraan als monument in het land van „Botje" Waterreus stom afgodsbeeld Het is moeilijk luisteren naar een w Adat en hygiëne Met gespitste oren Van nationale Geen sanatorium door Jan van Beek Religieuze ervaring aanpak TBC in binnenland Sumatra geen sprake I ZATERDAG 1 5 FEBRUARI 19 75 t c r s t v r r I visie ft c I r Profetische in De stem in het gebeuren Misschien zullen een paar godvrezende lieden het Nico Bouhuijs en Karei Deurloo kwalijk nemen dat zij een afgodsbeeld aan gruzelementen hebben gegooid, maar scherven brengen geluk. Zeker de scherven die we vinden in het boek van beide schrijvers „De stem in het gebeuren, mes- siaans resumé (Ten Have, 12,50). In dit boek benaderen de beide stu dentenpredikanten heel behoedzaam het levende gebeuren tussen God en zijn volk. Dit betekent al dat zij zich niet beperken tot het verleden, dat wij gemakshalve aanduiden met geschiedenis. Geheel in de lijn van de profetische (joodse) visie trekken zij het gebeuren door via het heden naar de toekomst. Bouhuijs en Deurloo zeggen zelf dat zij zich niet opstellen als zo maar toeschouwers. Aan theologie „doen” is volgens hen allerminst proberen te vertellen wat er aan de hand is met onze wereld en met onszelf. Hieruit kunnen wij ons niet terugtrekken. We zijn geen toeschouwers dus, maar actieve medewerkers in het gebeuren tussen God en mens door ons oor te lenen aan de stem in het gebeuren, de stem van God zelf die het duide lijkst doorklinkt in Jezus van Nazareth, de messias. Het ligt daarom voor de hand dat de twee studentenpredikanten een oriënterende reis maken door oude en nieuwe testament. De uitnodiging om een bezoek te brengen aan de „kraan van Palipi” komt over als een aankondiging van een soort bedevaart naar een waardevol monu ment. Ter plekke komt naast een rijzige Waringin één meter gegalvaniseerde buis uit de grond, bekroond met een koperen kraan; de bijzonderheid ervan is vooreerst de armetierigheid. Maar het is een monu ment, want het is de enige openbare kraan op het honderdduizend inwoners tellende eiland Samosir, midden in het Tobameer in Noord-Sumatra. Het is een stukje ontwikkelingshulp in zakformaat, resultaat van een minigift van de Medische Missie Aktie aan de Haagse pater „Botje” Waterreus, die het niet langer verdragen kon dat het heldere, onbedorven zoete wa ter van het immense Tobameer slechts met emmertjes kon worden geput en daardoor nergens op het eiland voorradig was. Die kraan, honderd meter waterleiding, een reservoir en een pomp vormen de basis voor de strijd van Botje Waterreus om meer hygiëne onder de Batak-bevolking rond het Tobameer. „Zeep en water zijn belangrijke preventieve middelen tegen infectie ziekten. En zo’n kraan helpt een heel dorp”. Nog maar een klein beetje overigens tegen de tuberculose. „Het heeft geen enkele zin hier een massaal bevolkings onderzoek naar tuberculose te beginnen. Het enige resultaat zou zijn, dat je een probleem vaststelt dat zó groot is, dat je er toch niets tegen kunt doen”. De Indonesische arts die deze sombere constatering doet, wijst op de immense kraterwand rond het Tobameer: „negenhonderd meter hoog, een ideaal klimaat voor een reeks van sanatoria, maar het krioelt er alleen maar van de patiënten”. De tuberculose is in Indonesië een nationaal probleem, ook al wil het ministerie van Volksgezondheid het wat eenvoudiger zien. Vijfenvijf tig miljoen kinderen moeten tegen tbc ingeënt wor den, dat is alles, dan is de zaak de wereld uit. 18 s - 1 I ij. ar Zuster Bonifacia: „Ze denken dat ik magische krachten heb Wachtende tbc-patiënten voor de polikliniek van zuster Bonifacia. V 'Pater „Botje” Waterreus V f van Peter 1 en e gebeuren dat God met de mensen wil maken. Van een nationale aanpak, althans in het binnenland, van het bestaande tu- berculose-probleem, is nog geen sprake. „Je moet maar afwachten of ze naar je b o V E d z o d z d v n c V c o li ii b g g v e V t e v a is v b ji e n ii z e E t: n c o De we God kunnen verstaan is niet vanzelfsprekend. We zullen moeten leren Hem te verstaan in onze concrete situatie in concrete ontmoetingen met de mede mens en wat wijder in heel onze, ogen schijnlijk zo chaotische, geschiedenis. Daarbij hebben we hulp nodig van pro feten die ons een nieuw zicht bieden op de werkelijkheid en die daardoor een beroep doen op onze verantwoordelijk heid. om het cultiveren van het verleden, of dat nu joods of rooms is. Het gaat steeds om het nu. In alle openheid luisteren naar het woord, is verwachten dat Hij, de stem „verrassend en ongedacht nu te horen is”. In dit waardevolle boek worden wij gewaar1 dat horen en gehoorzaamheid een innerlijk verband hebben, maar dat ze in de jood-christelijke traditie uit elkaar zijn gegroeid. Heren werd: luiste ren naar de bijbel en gehoorzaamheid werd een gedragshouding met een slaafs accent. „Maar gehoorzaamheid werd een gedragshouding met een slaafs accent. De lezers die alles precies willen we ten, worden hier teleurgesteld. Want hoe de weg verder gaat is niet bekend. Het enige oriëntatiepunt is de Naam, is Hij zelf. Gehoorzamen aan de bekende weg van geboden en voorschriften bergt het gevaar in zich mensen en menselijke instellingen meer te gehoorzamen dan God zelf. Ze leidt nu al weer 23 jaar een polikliniek in Palipi op het eiland Samo- sir, midden in het Tobameer. „De men sen hier denken soms dat ik magie heb. Als ik ze aanraak, voelen ze zich al Maar wat moet je dan geloven? Ge lukkig wijzen de schrijvers, hier op de verwachting, de hoop als basis van het geloof. Een gelovige leeft in de ver wachting dat hij zich onderweg aan ons te kennen geeft. „Gehoorzaam zijn in bijbelse zin is met gespitste oren open ogen in het leven staan, omdat je blijft geloven dat er iets te horen, te doen en dus te zien is. Gehoorzaamheid is nooit fantasieloos, maar vraagt creatieve inzet”. Het boek is dus verre van eenvoudig, maar het lezen kan een boeiend avontuur worden. Intensief lezen betekent per soonlijk betrokken worden bij de sub jectieve ervaringen die toch objectief benaderbaar blijken. Zo ontmoeten we Jongeling, streng orthodoxe leden van de gereformeerde gemeenten en rooms-ka- tholieke kloosterzusters. Zijn stem vraagt om een antwoord. Zoals de stem wordt vertaald in daden, zo zal ook het antwoord van de gelovige juist metterdaad moeten worden gege ven, met soklariteit bijvoorbeeld, want de stem klinkt het duidelijkst tot de verdrukten. En luisteren naar de stem kan onmogelijk samengaan met doof blijven voor de smekende stem van de medemens in nood. Het is een bijzonder verdienste van het boek van de studen- ten-predikanten dat dit geluid helder doorklinkt. Dat zij hun woorden weten schappelijk verantwoorden is een waar devol toegift. beter. Maar dat is onzin”. Zo’n grote onzin is het niet helemaal, want de van oorsprong animistische bevolkingsgroep van de Bataks die rond het Tobameer en in het grillige heuvelland van Noord- Sumatra woont, draagt de magie nog steeds mee in hun fraai besneden tover staven. Die zijn hol en vroeger gingen daar stukjes mensenhersenen in. Tegen woordig zijn de hersens van een pas geslachte karbouw ook goed, evenals een karbouwekop goed genoeg is om in het fundament van een nieuw huis te wor den begraven. Vroeger moest dat een mensenhoofd zijn, om de geesten te weren. Als de blauwogen je aanraken, word je wel beter, denken zij, want aanraking betekent namelijk dat je „o- bat” (geneesmiddel) krijgt. „Obatten” is een magisch woord, je kunt het beter doen bij de blauwogige blanda’s dan bij de staatsklinieken, want daar krijg je ze meestal gratis. „Botje” Waterreus heeft eraan gedacht een sanatorium te bouwen op het eiland Samosir in het Tobameer. Daar zou in Europa wel geld voor te vinden zjn. Maar hij heeft die gedachte verworpen. Hij is bang dat hij de Bataks er nooit lang genoeg zal kunnen vasthouden. Hij probeert nu groepjes patiënten zover te krijgen, dat ze met zijn hulp zelf een huis huren, waar ze voor de duur van de behandeling van hun ziekte elkaar helpen. Zo’n huis moet dan wel dicht bij een ziekenhuis of een polikliniek liggen. Dan voelen zij zich niet geïsoleerd. In palipi op het eiland Samosir heeft zuster Bonifacia een paar van die huizen onder haar hoede. De mensen die er wonen, genezen niet allemaal meer. En kelen zijn te ver weg om nog beter te kunnen worden. Het is een simpel sys teem, dat niet veel geld kost, maar het werkt. Tenminste, als de Medische Mis sie Aktie blijft helpen. En de oud- militairen, die in de veertiger jaren op Noord-Sumatra hebben gevochten tegen de republiek. „Botje” Waterreus schrijft ze aan om geld. „Om iets terug te doen”. toe komen. En als ze komen, is het meesta’ al te laat, dan spuwen ze bloed en vragen je waar dat toch van kan komen”. Zuster Bonifacia, 68 jaar als je Brabantse matrone zou zeggen is dat oneerbiedig, maar ze lijkt er wel op :„Je kunt ze niet gaan opzoeken, maar als er hier een groot onderzoek zou zijn, dan zou je ze misschien alle maal op moeten nemen”. Al tijdens de Nederlandse koloniale periode was tuberculose, vooral in de binnenlanden van Indonesië, een vraag stuk dat wel min of meer in omvang bekend was, maar waar het gouverne ment liever omheen ging. Volgens pater Radboud Waterreus, sinds mensenheuge nis missionaris in het gebied rond het Tobameer in Noord-Sumatra, bleken ko lonisten en huidige machthebbers meer bezorgd voor rust en veiligheid dan voor volksziekten. „De binnenlanden werden beschouwd als een achterlijk gebied, er viel niets te halen. Er werd wel eens een controleur naar toe gestuurd om te kijken of er inmiddels al iets te verdie nen viel, maar die was zo weer weg. En eigenlijk is het nog precies zo”. Het gratis verstrekken van geneesmid delen hebben missiezusters tot nu toe kunnen doen, omdat de Medische Missie Aktie (Memisa) niet ophield naar vrijwel elke missiepost grote paketten met me dicijnen te sturen. Dat is helaas voorbij. Indonesië produceert nu zelf voldoende medicijnen om de import ervan door particulieren volledig te kunnen verbie den. „Daarom krijgen wij nu geld, want als je de obat niet gratis geeft, komen de meesten niet meer terug. Een behande ling van drie maanden met streptomici- ne kost minstens 200 gulden aan medi cijnen”, doceert zuster Bonifacia. „En dan te bedenken dat ik hier op drukke dagen 250 tot 300 mensen te behandelen krijg, nog af gezien van de ondervoede kindertjes die eten moeten hebben”. Het blijft een raadsel de zusters zullen het wel voorzienigheid noemen hoe zij aan geld komen om dit werk te doen. Een bron van inkomsten is de kraamkliniek. „Voor het krijgen van kindertjes kunnen ze wel betalen”. Mis siezusters plegen voor zichzelf van zo’n honderd gulden in de maand rond te komen. Daar onderhouden ze hun zus terhuis van en blijft de tafel gedekt. Missionarissen doen het inclusief de pastorie en de bedienden -met 175 gulden in de maand. „Een minimumloon, waar je hier toch altijd nog veel meer mee kunt doen dan de mensen om je heen. In hun ogen ben je een rijkaard”. Alles is betrekkelijk in dit leven. Met de oude profeten trachten de schrijvers het godsbeeld te ontdoen van zijn afgodische trekken. „God als opper wezen in de regelkamer van het heelal is een gruwelijk afgodsbeeld dat ont menselijkt werkt. Dat beeld moet ver- gruizeld en vernietigd worden”. Het ge beuren is het verhaal van de bevrijding, maar een hardnekkige traditie heeft de gelovigen (joden, protestanten en rooms katholieken) een slavenjuk opgelegd. De almacht van God houdt geen willekeurig handelen met de mensen in, maar god delijke lotsverbondenheid met het leven van de mens. „Hij is machtig om met ons de weg door de ondergang mee te ma ken,” aldus Bouhuijs en Deurloo. In dezelfde lijn spreken zij van de messias, aan wie alle macht is gegeven. Deze macht interpreteren zij als de stem van de minste der mensenkinderen, de man aan het kruis. In Jezus op Golgotha heeft God zijn naam en zijn macht waar gemaakt. Daar is Jezus een worm geworden, maar daar ook heeft hij de dood overwonnen. Het woord is dus aan Jezus de messias, kernpersoon in het delinge, hoe geïnteresseerd ook. Dan moet Lea Wijnberg proberen deze in middels uit de tweede hand genomen verwoording op haar beurt in woorden te vastten. En dan komt pas de onvermij delijke vierde schakel: de lezer die zich tracht in te leven in de ervaringen van personen ver buiten zijn gezichtsveld. Gelukkig heeft hij vergelijkingsmateri aal voorhanden in zijn eigen omgeving, anders hoefde hij er niet eens aan te beginnen. Tussen al die levende schakels speelt Peter Warnaar zijn verklarend spel. Hij is deskundig en ik ben geneigd te zeggen dat hij in de eerste plaats interessant is voor deskundigen en voor ingewijden als kloosterzusters en beoefe naars van yoga. En natuurlijk voor psy chologen en psychiaters. „Maar gehoorzaamheid als zodanig is geen deugd en kan zelfs tot misdaad in commissie leiden” aldus Bouhuijs en Deurloo. Zij merkten terecht op: „Wan neer apostelen en profeten oproepen tot gehoorzaamheid, willen ze hun hoorders nooit opsluiten in een vast en reeds be kend patroon, maar hen betrekken in een bevrijdende beweging. Volgens hen zijn bijbelse geboden, vermaningen en verha len attentieseinen die een richting wij zen en alarmsignalen voor wie gedeso riënteerd is en de weg kwijt is. De Bataks op Noord-Sumatra behoren, evenals bijvoorbeeld de Toradja’s op Ce lebes, tot de Proto-Maleise stammen. Aanvankelijk leefden zij geïsoleerd in het berggebied aan de grens van Birma en Thailand. Met de komst uit het noorden van de Polio-Mongolieden wer den zij naar de kusten verdreven en zochten hun heil over zee in de Indone sische archipel. Daar zetten zij hun ge ïsoleerde bestaan weer voort in de ber gen. Zowel Bataks als Toradja’s zijn tot op de dag van heden bekend om hun ani mistische gewoonten en hun typische huizenbouw, de Adat-huizen, waarvan de daken naar voren en naar achteren hoog oplopen. Het is niet stoutmoedig te veronderstellen dat de vorm van die daken ook inderdaad aan de scheeps rompen is ontleend, waaronder zij aan vankelijk na hun vlucht hebben moeten leven. „Hun gewoonterecht en hun huizen zijn schilderachtig, maar niet bevorder lijk voor de hygiëne. Een Batak verliest bevorderlijk voor de gezondheid. Altijd en eeuwig alleen maar rijst. Groenten vinden ze iets voor de beesten. Hoewel het goede vissers zijn, eten ze heel zelden vis. Zo leven ze aan het bestaansmini mum. Ze gaan net niet van honger dood. Maar meer kun je er niet van zeggen. Als de zusters hier een tijdlang kinde ren verzorgen, moeten die, voor ze naar huis gaan, weer helemaal aan het kam- pong-eten worden aangepast, anders gaan die wel dood aan de eenzijdige voeding”. „Vlees eten ze alleen bij hun massale feesten, bij de dood van een clanhoofd, bij huwelijken of bij de terugkeer van een clangenoot die fortuin gemaakt heeft. Dan worden er vele karbouwen geslacht en eten ze vlees tot ze niet meer kunnen. De rest van het jaar raken ze het nauwelijks meer aan”. Die oriëntatie begint al in het boek Deuteronomium waar Israel t^ verstaan wordt gegeven dat Jahweh hun God is. Naar hem, naar zijn stem moet Israel luisteren. Dit horen houdt niet in het nazeggen van een geloofsformule, maar het ervaren van Hem als de unieke in de geschiedenis. Het is zoals Jeremia zegt: „Hoort naar mijn stem, dan zal ik jullie tot God zijn en jullie zullen mij tot volk zijn. Gaat dan de hele weg die ik jullie gebied, opdat het jullie goed eaat.” Dit is precies herkennend luiste ren naar de stem in het gebeuren. Hoort naar zijn stem. Daar gaat het om. Niet Als men verstrikt raakt in de psycho- analietische beschouwingen van Peter Warnaar, heeft men nog ruim voldoende aan de inteviews van Lea Wijnberg. Persoonlijk ken ik geen enkele psycho- analiticus, wel gewone gereformeerden, getrouwde paters en vrome religieuzen. Vanuit die ervaring kan ik de noeste arbeid van het tweetal positief waarde ren. Dan is er nog een boek, een coproduk- tie van de arts-psycholoog Peter War naar en van de schrijfster Lea Wijnberg. Het is uitgebracht onder dé titel Reli gieuze ervaring en verschenen bij uitge verij Semper Agendo te Apeldoorn 19,90). Lea interviewde een aantal mensen over hun religieuze ervaring en Warnaar kreeg het verzoek de gevonden ervaringen te belichten. Religieuze ervaringen lenen zich uiter aard heel moeilijk voor verwoording. In de eerste plaats heb je te maken met mensen die voor het probleem staan hun diepste ervaringen onder woorden te brengen in een gesprek met een vreem- zijn gewoonten nooit helemaal, maar hij past zich snel genoeg aan wanneer hij naar andere gebieden trekt. Totdat hij ziek en oud wordt, dan wil hij naar zijn familieclan in de bergen terug. Daarom krijg je er hier veel, uit alle delen van Indonesië. Doodziek komen ze hun fami lie opzoeken. Die is soms niet meer te vinden en dan zwerven zij maar rond. Vinden ze de oude clan wel terug, dan is deze verplicht het zieke familielid op te nemen, waarmee ze tevens het gevaar voor besmetting in huis halen. Daar is niets tegen te doen, de familieband is heilig en de Adat regelt in hun patriar chale samenleving alles”. „In hun huizen slapen ze mannetje aan mannetje naast elkaar op de grond, de tbc-patiënten liggen daartussen, zelfs als ze al stervende zijn, de anderen krui pen er elke nacht weer doodgemoede reerd naast. Is het wonder dat op die manier hele familieclans van vele hon derden leden allemaal besmet zijn”? „Botje” Waterreus vecht er al meer dan 40 jaar tegen. Hij heeft gezag, dat is waar. Hij is Indonesiër geworden zodra dat mogelijk was. Hij is niet alleen door de Japanners opgepakt, later ook door de troepen van de TNI, weer later, in 1957, werd hij gegrepen door de islamiti sche rebellen die het Tobameer in hun macht hadden en weer later zat hij vast onder de regeringstroepen die hem be vrijdden. „Die huizen zijn mooi, maar er komt geen spier zon in. En de zon is de beste remedie tegen de tbc. De matten waarop ze slapen, komen ook nooit naar buiten. Ze ruiken alles en altijd zeggen ze „het stinkt hier”. Dat ze dat kunnen verhel pen door te gaan schoonmaken, komt niet in hen op. Hun huizen staan op palen. Daaronder huizen de karbouwen en de varkens. De meeste karbouwen zijn met tbc besmet. Wat moet je er tegen doen? Al die prachtige huizen af branden en alle karbouwen slachten? Soms zou ik het willen, ja, maat je hebt er natuurlijk niets aan”. „Hur. voedingsgewoonte is al evenmin De kraan van Pa lipi. V ,.x ,i. Mf"' Ul 11 i ”Si

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 18