MENSELIJKE VINDINGRIJKHEID WORDT DOOR SCHAARSTE GEPRIKKELD
i
Er zijn
a
geweest
voorspellingen
zoveel onheils-
ZATERDAG
1 5
FEBRUARI
19 7 5
•5F
Club van Rome
Cultuurontwikkeling
Industriële groei
Menselijk vernuft
Calamiteitssyndroom
Cybernetica
HR
19
po
F
De toekomst is zo somber nog niet
Een Leidse oratie behandelt
zowel de heilsverwachting als de
onheilsprofetie.
Zijn wij op weg naar een tijdperk
van nijpende schaarste, zoals de
Club van Rome aankondigt, of zal
de stijging van de welvaart voort
gaan, zoals de voorspellers van
Het Jaar Tweeduizend hebben
berekend?
Dr. H. J. Duller studeerde economie en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam
en de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Na zijn afstuderen in 1960 verschenen er
regelmatig artikelen van zyn hand in ERBIJ. Hij werd toen benoemd tot
wetenschappelijk medewerker aan het Institute of Social Studies in Den Haag,
dat zich vooral bezighoudt met ontwikkelingsvraagstukken. In 1964 werd hij
medewerker voor de Economie van de Derde Wereld aan de Universiteit van Leiden,
waar hij in 1970 promoveerde op een proefschrift over ontwikkelingseconomie.
Hij verrichtte economisch onderzoek in Afrika en in het Caraibische gebied en werd
in 1974 benoemd tot Lector in de economische sociologie aan de Faculteit der
Sociale Wetenschappen te Leiden.
De verwachtingen van economische neergang en zelfs ineenstorting
blijken historisch te zijn afgewisseld door daaraan tegengestelde heils
verwachtingen, die overigens evenmin werden bewaarheid.
Dr. Duller heeft nagegaan hoe overeenkomstige onheilsvoorspellingen
sedert het begin van de 19e eeuw door de feitelijke ontwikkelingen
werden geloochenstraft.*)
iltijd
■nten
ewel
ïlden
nini-
iood.
’gen.
nde-
naar
ram-
iders
idige
ssale
oofd,
van
aakt
twen
meer
n ze
Rond 1960 viel het hoogtepunt van het
tijdperk van de cybernetica: de
mogelijkheid van combinatie van
computers met machines riep het beeld
op van een volkomen automatisch
idig,
tuur
per-
sub-
ctief
we
n de
-ka-
cho-
’eter
snde
>erg.
cho-
•den,
izen.
>este
rde-
lacht
iland
u in
zjn.
•pen.
rooit
Hij
ïr te
een
van
kaar
t bij
’gen.
Dan
in
men
rd en
•mij-
zich
van
veld,
teri-
zing,
o te
ikels
rend
eigd
laats
voor
>efe-
psy-
Dr.
Overvloed",
leeft
lizen
e er
En-
ir te
sys-
het
Mis-
oud-
i op
egen
irijft
>en”.
verlopende produktie, die de
goederenstroom feilloos zou voortstuwen
tot de consument, in het genot gesteld
van een door de Staat gegarandeerd
inkomen, nog slechts zijn bed behoefte
te verlaten om zijn functie die van
het consumeren te vervullen.
Maar: de cybernetische revolutie stelde
teleur. De grote sprongen voorwaarts,
die de productiviteit jaarlijks had
genomen werden allengs kleiner.
Weliswaar werden in de industrieën nog
altijd technische verbeteringen
ingevoerd, maar de economische
activiteit verplaatste zich inmiddels naar
Nog maar korte tijd geleden rekenden
opgetogen cijferaars ons voor, dat wij op
weg waren naar een Nieuwe Gouden
Eeuw. In het jaar 2000 zou, bijv, volgens
de gevierde voorspeller Herbert Kahn in
zijn in 1967 verschenen boek (dat dan
ook heet „The Year 2000vijf-zesde van
de wereld de armoede voorgoed achter
zich gelaten hebben. Zijn prognose voor
de Verenigde Staten omvatte bijv, een
verdrievoudiging van het hoofdelijk
nationaal inkomen, een verkorting van
de werktijd tot vier dagen en van de
werkdag tot vier en een half uur. De
curven van Kahn verbeeldden
onmiskenbaar de exponentiële groei: zij
liepen door tot een gemiddeld hoofdelijk
inkomen van twintigduizend dollar
bereikt was, dat was tegen de toen
geldende koers een vijfenvijftigduizend
gulden- Over de oorzaak van de
vooruitgang waren de economen het
eens: dat was vooral de ontwikkeling
van de techniek.
Onlangs aanvaardde aan de Rijksuniversiteit te Leiden een voormalige
medewerker van ons blad, dr. H. J. Duller, een lectoraat in de
economische sociologie. Zijn openbare les, die in nevenstaand artikel
is samengevat, trok meer aandacht dan gewoonlijk aan oraties wordt
besteed: er werden ongebruikelijke uitspraken gedaan in deze rede, die
vreemd zijn aan het klimaat van pessimistische toekomstverwachtingen,
dat sedert de publikaties van de Club van Rome overweegt en waarover
mr. C. A. Stek^tee in ERBIJ van 25 januari schreef.
Beide soorten prognoses bevatten gemeenschappelijke fouten,
waardoor hun falen wordt verklaard: zij berusten te zeer op doortrekken
van tendenties uit het verleden en te weinig op economisch-sociologische
analyse van de maatschappelijke mechanismen, die zich achter de cijfer
reeksen verbergen. De demografische en ecologische ineenstorting, die
door de Club van Rome wordt voorspeld, veronderstelt zichzelf versnel
lende groei van bevolking, investering en grondstoffenverbruik, maar ziet
voorbij aan de ontwikkeling van technische inventiviteit, die de moderne
industriële groei uiteindeli'ik heeft opgeroepen. Conclusie: de groei werd
niet veroorzaakt door toeneming van de gaven der natuur; hij zal evenmin
een einde nemen door uitputting van natuurlijke hulpbronnen.
dat het spul vrijwel onverkoopbaar
bleek.
In 1953 werd het dollartekort op de
betalingsbalans van de Europese landen
„structureel” verklaard, onder meer door
de eminente financiële deskundige
Witteveen. Meer evenwichtige financiële
verhoudingen zouden nimmer meer
worden bereikt. Sedertdien groeiden de
dollaroverschotten aan, terwijl de koers
dienovereenkomstig daalde: onlangs op
de Amsterdamse beurs zelfs tot een
naoorlogs dieptepunt.
De verleiding is groot uit deze
gebeurtenissen een algemene regel af te
leiden, bijv, dat er van enig goed binnen
vijf tot tien jaar een overschot ontstaat,
nadat wijze mannen er op hebben
gewezen, dat ernstige tekorten dreigen.
Door de hier opgesomde, destijds als
ontwrichtend voorgestelde maar nooit
duurzaam gebleken tekorten, wordt enig
optimisme dus gerechtvaardigd. De
menselijke vindingrijkheid wordt döor
de schaarste en de daardoor ontstaande
prijsstijgingen blijkbaar sterk
geprikkeld. En het is tenslotte deze
vindingrijkheid, die de overvloed heeft
opgestuwd tot het punt dat in het
geïndustrialiseerde gedeelte van de
wereld tot nu toe is bereikt en in het
overige door industrialisatie wordt
verhoogd.
Historisch gezien is groei van de
economie een tamelijk nieuw
verschijnsel. Pas sedert tweehonderd
jaar geleden in de heuvels van
Yorkshire iemand begon met menselijke
arbeid te vervangen door een machine,
is er een gestage ontwikkeling van de
welvaart opgetreden, die zichzelf
bovendien bleek te versnellen of in het
jargon van de Club van Rome
„exponentieel” was. Tenminste in de
Westerse, industriële landen en ook in
een enkel Oosters land, zoals Japan. De
meeste burgers van die landen, die hun
inkomen jaarlijks met gemiddeld 4 pet.
zagen stijgen, waren daar blij mee en de
economen ook.
Het geheel van deze verschijnselen
kan worden aangeduidd met de term
„calamiteitssyndroom”. De algemene
neerslachtigheid, die de lijder kenmerkt,
wordt in de hand gewerkt door een
storing van de geheugenfunctie. Want
alleen al sedert de oorlog is een aantal
ernstige crises aangekondigd, die
prijsgegeven aan de vergetelheid de
Nu is het eigenaardig, dat het door de
Club gebezigde model niet alle
variabelen exponentieel laat groeien.
Van bevolking, investering en
grondstoffenverbruik wordt een
dergelijke ontwikkeling aangenomen,
maar de technologie, die de
grondstoffenvoorraden exploreert,
vervolgens exploiteert, uitgeputte door
andere vervangt en onvervangbare
terugwint, de techniek, die grotendeels
verantwoordelijk is voor de groei, die
wij tot nu toe hebben gekend, wordt in
het model geen exponentiële expansie
toegestaan. Elke invloed van een
mogelijke nieuwe vorm van sociale
organisatie wordt zelfs met zoveel
woorden uit het model geweerd.
Stelt men het menselijk vernuft
constant, dan ligt inderdaad de
catastrofe in het verschiet.
Zij zou dan zelfs in het
verleden al zijn opgetreden. Het is bijv,
aannemelijk, dat als het huidige
personenvervoer in Londen nog
geschiedde op de manier van 1875,
iedereen, die zich nu op straat begaf, zou
blijven steken in de mest. Dat er
daarentegen in Londen geen paardevijg
valt te benennen, komt doordat de
transporttechniek zich inmiddels heeft
gewijzigd.
Maar behalve een geneigdheid om
technische mogelijkheden te
onderschatten, heeft in de laatste jaren
de verdenking postgevat, dat zij de
ondergang nog zullen bespoedigen. De
tot voor kort geprezen techniek is in een
kwade reuk komen te staan. Men
verwacht niet veel goeds meer van
technische vindingrijkheid. Zelfs als de
kerncentrales niet ontploffen, dan zullen
toch in elk geval alle vogels sterven en
alle bloemen verwelken. Want
insecticiden en uitlaatgassen, kwik,
straling en ander ongerief bevolken de
toekomstbeelden van de leden van de
Club.
de dienstensector en daar nam de
productiviteit veel minder toe. De
verhouding tussen arbeid en machines
vertoonde daar veel meer constantie:
handel en transport, voorlichting en
onderzoek, onderwijs en onderhoud, zij
worden allemaal bedreven op ongeveer
dezelfde, arbeidsintensieve wijze van
voorheen. Daar komt maar weinig
automatisering aan te pas. Maar wel
werken er in de dienstensector veel
meer mensen: in 1972 was al 60 pct. van
de beroepsbevolking van de VS
werkzaam in een dienstverlenend
beroep.
De groei, die voortvloeit uit
technische vooruitgang zal daarom in
alle geïndustrialiseerde landen
afvlakken.
vanuit Rome aangejaagde schrik heftiger
om het hart doen slaan dan het geval
geweest was als de goede afloop van al
die rampen in de herinnering bewaard
gebleven was.
Het zou onaardig zijn de aankondigingen
van een algemene economische crisis, die
sedert 1945 ongeveer elk kalenderjaar
publiek gemaakt zijn en die tot nu toe
nimmer zijn bewaarheid, hier te kijk te
zetten. (Er is ook dit jaar weer een
ineenstorting aangekondigd wij zullen
zien). Maar er zijn ook partiële
onheilsvoorspellingen geweest. Die zijn
gemakkelijker op te stellen en hebben
meer kans om uit te komen- Zij zouden
een kritische toetsing daarom beter
moeten verdragen. Welnu: rond 1947
waarschuwden Europese
landbouwdeskundigen voor ernstige en
aanhoudende tekorten aan
zuivelprodukten. Vanaf de toppen van de
boterberg, die vervolgens werd
opgeworpen, verschijnt die
waarschuwing in verkleinend, om niet te
zeggen verdwijnend perspectief.
Na het uitbreken van de Koreaanse
oorlog werd voorspeld, dat de
grondstoffenprijzen zich nu alleen nog
in stijgende lijn zouden bewegen. Er
volgde een prijsval en het duurde tot
1970 voor het peil van 1951 weer werd
bereikt.
Vervolgens werd zwavel uitgeroepen tot
het allerschaarste goed van de wereld.
Zwavelverwerkende industrieën zouden
komen stil te liggen. Kort nadien
ontstond er zo’n overvloed aan zwavel,
Het vinden van de mogelijkheden van
de natuur en hun aanwending bij het
bestrijden van de schaarste kunnen
worden voortgezet tot de cultuur ten
einde toe is ontwikkeld.
Maar er zijn andere grenzen aan de
groei gesteld en daaraan is meer
ruchtbaarheid gegeven. Grond voor de
neerslachtigheid, die zich in de laatste
tijd bij de eertijds zo opgewekte
wereldontwikkelaars heeft geopenbaard
is: de eindigheid van onze aardbol en
van de bronnen, die zich daarop en
daarin bevinden. De aarde wordt voor
degenen, die voor nulgroei in plaats van
maximale groei zijn gaan ijveren,
vergeleken met een ruimteschip, dat
maar beperkte voorraden aan boord kan
hebben. Heeft de bemanning zich
erdoorheen gegeten, dan wacht hun
onvermijdelijk de dood.
En er bereiken ons nu vrijwel dagelijks
berichten over de plundering en
aanstaande uitputting van onze planeet.
De Club van Rome heeft het „Project
van het Lot der Mensheid” laten
uitvoeren en uit die studie blijkt de
grondstoffenpositie al op korte termijn
précair. Aan de groei van de produktie
komt dan ook binnenkort een einde.
Schaarste aan hulpbronnen is daarvan
niet de enige oorzaak: zo men er al in
slaagt door zuiniger gebruik en de
ontsluiting van nieuwe vindplaatsen de
grondstoffenpositie voor uitputting te
behoeden, dan zal voortzetting van de
produktie zoveel verontreiniging van het
milieu veroorzaken, dat daarvoor de
volksgezondheid wordt aangetast en de
bevolking gedecimeerd.
Mocht men er in slagen de vervuiling te
stuiten, dan vermenigvuldigt zich
daarentegen de bevolking tot een
dichtheid, die de draagkracht van de
aarde overtreft. Hoe men het ook
aanpakt, de rampen zullen zich
onafwendbaar volgens het door de
computer opgestelde scenario aan ons
voltrekken-
Er is een verklaring .voor die
voortgezette ontwikkeling. De
mogelijkheden tot bestrijding van de
schaarste, die sedert de aanvang van de
industriële revolutie voortdurend werden
uitgebreid zijn, goedbeschouwd, geen
mogelijkheden, die door de natuur
gegeven zijn. Zij werden aan die natuur,
door menselijk ingrijpen, op grond van
nieuw gewonnen inzichten ontlokt. Die
nieuwe inzichten betekenen een
ontwikkeling niet van de natuur,
maar van de cultuur, waartoe
wetenschap en techniek immers moeten
worden gerekend-
De technicus is, bij voortschrijding van
de techniek, gewoon te spreken over
„nieuwe materialen” of „nieuwe
mogelijkheden van het materiaal”. Die
uitspraken zijn misleidend: het
materiaal en zijn mogelijkheden waren
er altijd al: het nieuwe schuilt in hun
ontdekking door de technologie. Wij
spreken van een stenen tijdperk en van
een bronzen tijdperk, omdat de
materialen steen en brons door de
techniek van die periode overwegend
werden gebruikt.
In de natuur waren steen en brons niet
nieuw: zij waren er altijd al geweest.
Hun uitvinding en daaraanvolgende
toepassing betekent dus een
ontwikkeling van de cultuur. Daarmee is
tevens aangegeven, hoever de benutting
van natuurlijke mogelijkheden kan
worden voortgezet en dat betekent: tot
hoever de overvloed kan reiken. Door
het simpel verder trekken van in het
verleden vastgestelde lijnen is deze
vraag niet volledig te beantwoorden,
omdat een kwalitatieve component
daarmee onvoldoende recht gedaan
wordt.
Dat wil zeggen, tot de tijdens de
cultuurontwikkeling gevormde
menselijke mogelijkheden in dit opzicht
zijn uitgeput. De bepaling van dit
eindpunt is, in deze redenering, per
definitie niet uitvoerbaar, omdat dit
eindpunt samenvalt met de grens van
het menselijk voorstellingsvermogen.
1) Zie voor historische beschouwingen
H. J. Duller: „Over Schaarste en
Universitaire Pers, Leiden 1974.