JOHN O'MILL ZESTIG JAAR K literatuur: onderwerp nieuw onderzoek voor TUNEY TUNES Populaire Selectie uit Tuney Tunes laat zien: weinig nieuws onder de zon If I 1 CARNAVALSHIT PETE'S KNOT MIEKE TELKAMP IS ER NOG STEEDS Fjodor Klondyk alias W. F. Hermans Flutromannetjes van Postwisseltje Geen lolletje STELLING RIJJIJOFRIJIK door Kees Tops 1975 ZATERDAG 1 5 FEBRUARI tekst ‘t I sA B O Mill te wachten, getuige talloze stenen en houten voorwerpen in de kamer. „Het komt door mijn kwaaltje”, licht de verzamelaar toe. „Hoe laat ik ook naar bed ga, ’s morgens na vijven doe ik geen oog meer dicht. Hier: Popeye!” Een stuk steen met een oog en een pijp. Verderop een versteend-houten voet van een lamp. En een hele verzameling vaasjes. „Het is niet altijd even duidelijk vast te stellen, waar kunst eindigt en de nep begint. Dit is een soort co-produktie van Onze Lieve Heer en O’Mill”. „Ik zal je eens een gekke vent achter die O’Mill laten zien”. De kersverse zestiger, die er eerder uitziet als vijftig, gaat me geheimzinnig glimlachend voor naar de tuindeuren van zijn ruime woning in de Bredase Koraalstraat. Dubbelganger, denk ik. Mis: keien. Een hele tuin vol keien. „De mensen spreken tegenwoordig van wegwerpkunst. Ik doe aan opraapkunst. Achter het vliegveld Gilzen-Rijen lagen ze op O’Mill te wachten”. Achter het vliegveld lag meer op IN DE ETALAGE van een boek winkeltje in de Amsterdamse Gast huismolensteeg las ik een^ de mededeling: „De roman Rendez vous met Diana is wegens ziekte van Alex van Haeften geschreven door Jan Brands”. Het verbaasde mij niet toen ik, de winkel binnen gestapt, de heer Jan Brands in eigen persoon achter de toonbank aantrof: schrijver, uitgever en boekverkoper in één. Toevallig was ik op het spoor gekomen van iets wat in Duitsland Trivialliteratur wordt genoemd, hoewel ook de term Unterhaltungsliteratur voor komt (bijvoorbeeld in de studie van Gustav Sichelschmidt, Liebe, Mord und Abenteur, van 1969). JULI 1953 35 ct No. 114 1 DE Zangfestival in Hillegom „FJODOR KLONDYKE” HANS VAN STRATEN IN DIT NUMMER VAN RADIO EN FILM V£RSCH|JNr Extra-veel Nederlandse teksten! Ge voelt U veel beter, kameraad, als g’een wind (kracht 7) laat en voor die al zijn kracht vergast Uw darmen van hun kracht ontlast. Na het ontwaken, maar vóór de dagelijkse plicshten lees ik de krant, d’overlijdensbercihten en zie ik mijn naam daar niet bij staan dan pas, en niet eerder, kleed ik mij aan. Maar O’Mill zelf zegt met een glimlach: „Het is nou wel goed. Ze weten het nou wel. Met Kerstmis komt de laatste en dan is het gebeurd”. De hitcomponist Pierre van Es noemt z’n carnavalshit nummer zes nu al „hit of the week” maar helaas, de kritiek sprak van hit met ’n hoofdletter S. Three arrogant pupils of Class B3 attempted to drive the spot with me but L had’ern through and before they knew I put ’em for Pete, Pete Snot, you see. U bent nog steeds leraar! „Zet er maar bijvoor verzamelaars doeleinden.” Aan de andere kant komt het ook voor dat hij naar de televisie kijkt, en daar een van zijn teksten hoort. „Zo af en toe krijg ik dan ook een postwisseltje Niet alleen grappenmaker O’Mill is zestig geworden, ook de leraar Van der Meulen. En dat is, zo bekent hij, geen lolletje. „Een officier wordt gepensioneerd op Waar en hoe dan ook begaan, op zelfmoord moet de doodstraf staan. ’s Middags voor theorie en praktijk geslaagd, 's avonds voor lijk uit het wrak gezaagd. Op de omslag: MIEKE TELKAMP en JOOP DE KNEGT (Zie artikel op blz. 123) Tuney Tunes was in de jaren kort na de oorlog een ijzersterk amusementsblad met interviews met op dat moment fu rore makende artisten, met hitparades en met songteksten. Wanneer je dat nu allemaal terugleest ziet het er allemaal knullig uit. De teksten zijn zeer simpel en de interviewers waren steeds maar weer blij en dankbaar dat sterren als Joop de Knegt enz. hen wilde ontvan gen. Paul Acket was één van die redac- BEVAT I lolliger ik doe. En ach, die rotboekjes van mij..er hoeft zich maar iemand in de klas te verspreken en ik heb er weer één.” Behalve „lollige” rijmpjes maakt O’ Mill ook serieuze. In het algemeen wor den die door de uitgeverij geweigerd. Ze belanden dan bij O’Mill in de prullen mand. Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, schreef hij er een, die vol gens hem zijn instelling tegenover die leeftijd karakteriseert: JOHN O’MILL is het inmiddels welbekende handelsmerk dat de kleine kleurige boekjes met titels als „Lyrical Laria” en „Rollicky Rhymes” siert. Puntige rijmpjes bevatten die boekjes, in het Nederlands en in wat de Engeisen „Double- Dutch” noemen, dus macaronisch of koeterwaals. Vanaf het moment dat het eerste deeltje in 1956 verscheen, vliegt de licht verteerbare flauwekul moeiteloos de winkels uit. zijn vijfenvijftigste en een agent op zijn zestigste. Wij leraren, die een kruising van die twee moeten zijn, mogen pas ophouden als we vijfenzestig zijn. Dat valt niet mee. Kijk, wat de mensen wel eens vergeten, is dat iedere nieuwe lich ting leerlingen weer twaalf jaar is. Maar wij worden ieder jaar ouder. En het is een groot verschil met vroeger. Oudere leraren kunnen er niet goed meer tegen. Vroeger hielden leerlingen de deur nog wel eens voor je open. Nu gooien ze hem met het grootste plezier voor je smoel dicht. Dan staat er zo’n slungel voor de deur sjekkies te paffen wat verboden is en dan staat ie je zó aan te kijken. Andere leraren lopen hem met peuk en al omver. Ik neem dan maar een zijdeur. Nee. op zo’n moment ben ik niet zo lollig.” „Ja. Ik kan daar niet aan wennen. Hoewel ik in de klas een volmaakte orde heb. Geen kadaverdiscipline, maar func tionele humor om op prettige wijze orde te houden.” De verzamelaar O’Mill heeft nog twee wensen. Hij zou graag willen weten van wanneer het oudste kogelflesje dateert en hij is al jaren op zoek naar een „plak”, die vroeger werd gebruikt om orde in de klas te handhaven. Het andere boekje heet De demon van ivoor en is door Hermans omgewerkt tot de novelle Hermans is hier geweest. En dat zijn nog maar de delen 2 en 4 van de Thriller-serie! Men zou willen weten wat de andere nummers behelsden. Maar ook nu al kan men vaststellen, dat een auteur best met zijn ene been in de triviale literatuur kan staan en met zijn andere in de officiële (maar wisten we dat ook al niet van Simenon?). Hermans is ook in Nederland niet de enige. Rinus Ferdinandusse heeft bij voorbeeld (naar binnenkort zal blijken uit een door Wim Hazeu samengesteld boekje over pseudoniemen sinds 1870) onder andere naam enkele pornoboekjes geschreven. En is Courths-Mahler misschien een nom-de-plume geweest van Simon Vest dijk? onbewust zitten. Als Een merkwaardige vondst heeft J. Kuiper gedaan. Hij heeft op het Water- looplein, zo wordt meegedeeld, twee deeltjes gevonden van een „Thrillerse rie”, die kort na de oorlog moet hebben bestaan. Ze zijn geschreven door ene Fjodor Klondyke en een van de twee heet De leproos van Molkai, net als een novelle van W. F. Hermans (uit de bundel Drie Melodrama’s). Ook tekstueel vertonen beide verhalen overeenkom sten, zodat de conclusie voor de hand ligt: Fjodor Klondyke is niemand anders dan Hermans zelf, die een flutromanne- tje van zichzelf later tot een „serieus” verhaal heeft bewerkt. O’Mills schepper, de Bredase leraar Engels J. van der Meulen onlangs zestig jaar geworden heeft besloten een punt te zetten achter verdere publikatie. In het najaar komt zijn „last and latest” uit, de tiende, onder de titel „Popsy Poems”. De verkoop zal echter door blijven gaan, want O’Mill heeft, ervan uitgaande dat roem vijf jaar duurt, de rechten van de eerste vijf deeltjes verkocht aan zijn uit gever Andries Blitz, Laren. En die weet daar wel raad mee. nale verschijnselen in de dagelijkse wer kelijkheid”? Immers neen. Ze behoren tot een apart genus en ik zou niet weten waarom zij geen onderwerp van onder zoek zou kunnen zijn. Er is een bijdrage over de laat-middel- eeuwse literatuur in de volkstaal en een over de leesbibliotheken-catalogie in de 18de eeuw. K. D. Beekman onderzoekt twee recente bundels vampier-verhalen en H. van den Bergh schrijft over „Het triviale drama of de jacht op sukses.” De leraar Van der Meulen praat over zijn pseudoniem in de derde persoon enkelvoud, maar niet als het om de begintijd gaat. „Het begon in een op rechte poging mijn discipelen op te laten letten in de klas. Wanneer ze de klem toon verkeerd legden van bijvoorbeeld „interesting”, dan maakte ik een rijmpje met „sleutelring.” Het zal in 1952 ge weest zijn, toen ik op een zaterdagavond in de vriendenkring een borrel zat te drinken en wat van die versjes oplas. Een vriend zei toen: je moet het eens opsturen; ik weet een gek maandblad „Mandril, tijdschrift voor mensen.’ Goed, ik stuurde er zo’n quasi-Engels Is het niet vervelend om altijd maar lollig te moeten zijn? „Ja. Höt is een van de redenen waar om ik zeg: het is tvel mooi geweest. Trouwens de échte humoristen van de wereld, zoals Heinrich Heine, zijn niet zo vrolijk. Humor is eigenlijk een camou flage van niet zo’n lol hebben. Zo is het met mij ook. Hoe rotter ik me voel, hoe Wie denkt, dat het instituut van „your hit parade” afkomstig is van de platen fabrikanten, heeft het mis. Als we ten minste de Tuney Tunes van juli 1945 mogen geloven kwam de Vereniging van tabaksfabrikanten in de VS op het idee om een hitlijst van de per week meest verkochte platen te maken. En Tuney Tunes maakte er de lezers op attent, dat die hitparade elke dinsdagavond op de AFN te beluisteren was. Het muziekblad (al snel op de been na de oorlog) start •dan met de „eerste” hitparade, van april 1945, waarop „Don’t fence me in” vier van de vijf keer aan de top staat. Zo maakten we ook hier kennis met wat een nu niet meer weg te denken begrip is geworden, zo zelfs, dat er achter de schermen verwoede slagen geleverd worden, wie nu eigenlijk de enige, echte en ware hitparade heeft. teuten. Hij zag het kennelijk niet zo zitten in de formule van TT- Hij kwam met een eigen blad: Muziek Expres (in 1956), dat eerst geen concurrent voor Tuney Tunes scheen te zijn (per slot van rekening waren er al heel wat muziek bladen gekomen en gegaan), maar dat werd anders toen Muziek Expres in koperdiepdruk en met kleur ging wer ken. Tuney Tunes ging in 1966 op in Popfoto ook van Acket waar ook nog Teenbeat bij kwam. Pas in 1973 verdween de naam Tuney Tunes voor goed. Skip Voogd, één van de mannen van het eerste uur in de lichte muziek- sector, later kortweg pop, heeft in de bekende Skarabee-serie facsimiles een selectie van Tuney Tunes gemaakt. Het is weer volop nostalgie geblazen met Sina tra, met Pete Felleman en zijn Swing and sweet from Hollywood and 52nd street, een van de eerste disk jockeys, met Top of flop van Herman Stok. Als je het boek doorbladert blijkt, dat velen zich vrij moeiteloos handhaven en zelfs teruggeroepen zijn, omdat er geen fat soenlijke nieuwe aanwas van amuse- mentsmusici is. Mieke Telkamp, Johnny Jordaan, tante Leen, Imca Marina, Elvis Presley, Vera Lynn, Dolf van der Lin den, je ziet ze nog steeds in de showko- lommen opduiken. H. R. Een Nederlandse benaming ontbrak tot dusver, maar de term „Populaire literatuur”, titel van een bundel studies die een aantal medewerkers van het Instituut voor Neerlandistiek in Am sterdam onlangs hebben laten verschij nen (Amsterdam smaldelen no. 1, uitge verij Thespa) lijkt mij uitstekend. Beter in elk geval dan triviaalliteratuur, een germanisme dat men in deze verzame ling ook regelmatig tegenkomt. Hele maal ridicuul is „triviaalliteratuurweten- schapper.” Wat is populaire (of triviale) litera tuur? Het blijkt niet zo eenvoudig daar van een definitie te geven. Je herkent het fenomeen onmiddellijk, vaak al aan de band of het omslag, maar om nu een formule te componeren, die de populaire literatuur waterdicht afsluit van de ech te, officiële literatuur, is een taak waar in de auteurs van deze bundel voorals- ding naartoe, „Song of the arces.” En ja hoor, ik kreeg er vijfentwintig gulden voor. „Hoog laaiden de vreugdevuren op. Ik dacht: nou heb ik me toch een geldbron ontdekt! De volgende maand ging Man dril failliet. En iedereen: ja, vind je het gek? Nu had de Groene Amsterdammer in die tijd een bijlage die De Kleine Krant heette. Daar plaatsten ze ook van die gekke dingen in. Dus ik stuur weer wat op. En dat werkte. Wim Kan las De Kleine Krant ook en die dacht: verdom me, wie is die vent? Zo kwamen we met elkaar in contact en een tijdje later reed er een dure auto voor, met een keurige meneer erin.” De keurige meneer gaf in 1956 het eerste O’Milletje uit: „Lyrical Laria.” Dat liep al meteen zo krankzinnig goed, dat er iedere maand een nieuwe druk MAANDEt0/fs Teksten van de songs: Say You're Mine Again April in Portugal (Engelse versie) Half Pint Boogie Ruby ser-Roosendaal werkelijk een wonder van talent en vernuft. Het is een zwakte van deze bundel, dat men zich deze onderscheiden niet voldoende bewust is. In de triviale schemering, zo schijnt men te denken, zijn alle katjes grauw. DE BUNDEL „Populaire literatuur” bevat tien bijdragen van zeer uiteenlo pende aard. J. J. Oversteegen komt, spoorzoekend door een oerwoud van de finities en citaten, tot de volgende uit spraak: „Triviaal-literatuur is literatuur, die te veel lijkt op andere literatuur of op banale verschijnselen in de dagelijkse werkelijkheid, dan dat zij interessant zou kunnen zijn.” Dit is grijze theorie. Men hoeft alleen maar te denken aan de misdaad-litera- tuur om te begrijpen hoezeer hij er naast zit. Lijken de boeken van Ray mond Chandler of de naar mijn mening in literaire kring onderschatte lan Fle ming op „andere literatuur”, of op „ba- nog niet zijn geslaagd. Het is ook de vraag of die veronderstelde scheiding wel werkelijk bestaat, of er niet veeleer sprake is van een loeiende overgang. Behoort Jan de Hartog tot de literatuur of tot de populaire literatuur? En Ton Kortooms? En Havank? De Duitser Franzbach verlegt het on derzoek naar de lezer: triviale literatuur is volgens hem die literatuur die beant woordt aan conventionele verwachtings patronen; literatuur daarentegen frus treert deze patronen. (Men kan hetzelfde natuurlijk constateren van de schrijver uit: populaire literatuur is schrijven vol gens formule). Getoetst aan dit onderscheid zou je zeggen dat Jan de Hartog en Ton Kor tooms boven de streep uitkomen, Ha vank daarentegen eronder. Hoewel er eigenlijk een onderzoek van boek tot boek nodig zou zijn om dit definitief vast te stellen. Maar wie voelt zich geroepen tot deze monnikenarbeid? J. Fontijd heeft een interessante enquê te gehouden onder een aantal populaire schrijvers en is daarbij uitgegaan van de uitgevers (Gottmer, West-Friesland, Kok in Kampen e.d.). Zo kwam hij terecht bij Jannetje Visser-Roosendaal, mevr. H. J. van Nijnatten Doffegnies, Ewout Speelman, Gabriël Gorris en nog zestien anderen, allemaal auteurs van boeken met grote oplagen, die men niettemin in dag- en weekbladen zelden of nooit be sproken ziet. Ik vraag mij overigens af of je bij deze mensen wel van triviale literatuur kunt spreken. Populair, jawel, maar de aanduiding triviaal zou ik toch liever gereserveerd zien voor Avondlectuur, de Ivanov-reeks en hun soortgenoten de hedendaagse verschijning van wat de keukenmeidenroman was in een tijd, toen er nog keukenmeiden waren. Ver geleken met deze vodden is mevr. Vis- van de Buma, met het ontroerende be drag van 1,37. Onze zuiderburen schij nen ook veel te O’Millen. Radio Kort rijk: 17 francs. De ergste vorm van plagiaat is trouwens de onbewuste. Voor mijn werk moet ik zoveel lezen, dat er veel dingen in mijn hoofd ik dan per ongeluk iets schrijf dat al bestaat, staat er een drift kikker op en roept honend: haha, dat heeft ie gejat!” De eerste zeef die een rijmpje pas seert, wordt gevormd door zijn leerlin gen. „Ik mag doodvallen als ik weet of het leuk is of niet. Daarom zeg ik het in de klas op en lacht men daar spontaan dan is ie goed. Zo niet, dan kan ik het wel vergeten.” hoe lolliger ik doe” NIEUWSTE EN BESTE SONGS verscheen. „Rollicky Rhymes” en „Curi ous Couplets” volgden het goede voor beeld en eind 1958 werd er bij O’Mill het symbolische honderdduizendste exemplaar bezorgd; in een leren band, goud op snee. „De eerste drie deeltjes, ter waardering. Omdat ie zo lekker aan me verdiende.” „En toen kwamen de bedelbrieven en de uitnodigingen of ik op bruiloften en partijen een versje op kwam zeggen. Voor ome Karei en tante Miep. En waar de brieven vandaan kwamen. Uit Tai wan bijvoorbeeld. Waar ook maar Ne derlanders zitten, is O’Mill te pruimen. „Gut gut, wat is dat leuk!” Van de KLM kwam het bericht dat ze voor de passa giers mijn boekjes in het net wilden flikkeren. En tijdens de boekenweek moest O’Mill in een stalletje. „Ik werd ook uitgenodigd om voor volle zalen op te treden. Dat was ik niet gewend. Mijn publiek bestond uit nooit meer dan dertig leerlingen. Ik stond een keer in Bellevue. Vóór mij las Otto Sterman iets van Charley Parker. Hij zat een hoop akelige dingen te vertellen met zo’n slavenlappie voor. Ik schuifelde in de richting van het toneel, en daar loop ik ineens tegen een naakte neger aan. Een juweel van een moment. Otto had z’n slavenpak uitgetrokken en ging eens op zijn gemak naar zijn C A’tje banjeren. Dat was voor hem heel nor maal. Ik kende de TV alleen maar van deze kant.” De nieuwsmedia vormen mét de blun ders van zijn leerlingen de voornaamste inspiratiebronnen. Naar aanleiding van een bericht in het blad Time, waarin werd aangehaald dat Mao Tse Tung zijn 800 miljoen kameraden de goede raad gaf „darmgas” nooit op te houden, schreef, John O’Mill: „Hoe rotter ik me voel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 21