gruwelijke folklore Hanengevechten BW door Hans Rombouts Kippengaas Paniek Processie Klakken Banque russe Afschuwelijk Uitkijk 1 SIPA/ eik'' E 'ifB >r Eg si F A Belgische rijkswacht jaagt op n ir gokkers en hanen mannen e In het volgende café dan werd het doorzettingsvermogen beloond. Na een sloot koffie tot me genomen te hebben je kunt niet aan de Artois blijven en wat geritseld te hebben met francs kwam het hoge woord er uit: „In Groot- Gelmen, vanmiddag. Als ge een grote concentratie auto’s daar ziet rond de kerk, dan witte ’t. Op een weitje, daar is ’t te doen.” De processie van de hanenmannen schoof een holle weg in, voortglijdend door de vette löss. Ze kenden de weg en het ritueel. Biljet van vijftig francs 3,50) in de hand om op de wei te komen, waar het strijdperk van ongeveer drie bij drie meter al was uitgezet door d’n Rik. Een hek van gaas, dat geweven was tussen vers gesneden takken. De sporen van een vroeger toernooi-veld waren te zien: een ovaal met haneveren. De hanenmannen improviseerden hun arena. De krukken en kistjes werden rond het gaas geposteerd. Nu ook kwamn de „bankers” in actie, de lieden, die de banque russe beheren. Een echtpaar plus zoon, waarmee je beter geen zaken kunt doen, richtten razendsnel hun goktent in: een omgekeerde groentenkist, daarop een De mannen boften in Gelmen. Mooi weer. Een puik plekje. Sigaartje in de mond. En dan de hanen in de ring. Een kleine donker besnorde kerel aaide zijn vechthaan nog even over de hals. Een schitterend beest met een woest uiterlijk, rood met blauwe glans op de vlerken, hoog stappend op de beangstigend gespierde poten. De duidelijke favoriet. Zo een kan een duizend tot vijftien honderd gulden waard zijn. De andere haan liet even op zich wachten. Zijn baas, ogend als Pol uit de tv-serie „De Verlossing”, een grote sigaar tussen de tanden heen en weer rollend, kneep zijn witte haan in de hals. Het arme beest scheen zijn ellendig lot al te voorvoelen. Vergeleken bij de rooie leek hij een grauwe armoedzaaier, bij voorbaat al vermoeid en verslagen. ze driftig pikken om feller te keer te kunnen gaan. Het gevecht was een afschuwelijke vertoning, waartegen terecht de dierenbeschermers fel protesteren. Zo’n combat (de Franse afkomst van de „sport” is duidelijk) duurt zo ging het ook hier ongeveer drie kwartier. Door Belgische en Japanse rassen te kruisen probeert men fellere, nog agressievere hanen te krijgen, die er sneller een eind aan kunnen maken. Want zo gaat het: een haan is winnaar als de andere de geest geeft of minstens twee minuten op zijn rug blijft liggen. Telkens wanneer de witte zich even herstelde vlogen de bedragen over het gaas naar de bankhouders toe. „Tweehonderd franc voor d’n witte, vierhonderd voor d’n rooie”. Het volk zat er rustig bij, niet opgewonden, niet schreeuwend of aanmoedigend. Alleen maar met priemende ogen de bewegingen van de vechthanen volgend. Af en toe een sterke uitdrukking of een grol. Nu en dan borrelde wel de angst voor de rijkswacht naar boven. „De gendarmes zullen toch niet komen, denkte?” Geklapper van de vleugels van de dieren. Steeds minder krachtig trouwens. De witte boog zijn kop nu meer en meer voor de rooie, die gretig en woest met zijn snavel inhakte op de hals, die nu helemaal dampig rood was. De wittq miste, zo leek het, ook een oog. Een gruwelijk schouwspel, maar het deed de mannen en de enkele vrouw ertussen niets. Twee meter verder van het spektakel, waar de veren door de lucht vlogen, hurkte een peutertje van twee jaar. Die was madeliefjes aan het plukken. Boven haar hoofd botten de pruimebloesems al uit. Even beroering. Iemand mompelde gendarmes. Terwijl de hanen tegen elkaar aanhingen de witte aan het eind van zijn latijn boog iedereen zich richting dorp. Niets aan de hand. De weddenschappen werden voortgezet. Gelukkig was het einde van de witte nabij. Hij strompelde nog wat rond. Zijn baas (hij ontving voor de „huur” van zijn haan vijftig gulden) keek onbewogen toe. Later zou hij me zeggen: „Of ik dat geen rot gezicht vind? Hoe kom je er bij. Dat is het spel. Net als boksen. Daar zijn die hanen voor. Die moeten vechten.” De rooie haalde nog één keer vernietigend uit met zijn sporen. De witte rolde om, op zijn rug. De rooie haan wipte op de zieltogende verliezer, ging er trots bovenop staan, rondkijkend naar het klakken-volk. Daarna stapte hij fier rond. Dat duurde twee minuten, want een man met een stopwatch hield de tijd bij, die er voor de witte stond: hij werd officieel verliezer na twee minuten op zijn rug gelegen te hebben. Zijn baas trok hem aan de poten weg. De inrichter van het spektakel kwam met een mesje. Om de witte definitief uit zijn eventuele lijden te halen, dacht ik. Fout. Hij sneed alleen de touwtjes rond de sporen los. Voor het volgende gevecht. De kenners bestudeerden waar de witte geraakt was. Een Waal kwam toegelopen. „Combien”. Hij wilde de dooie haan kopen. Hondervijftig franc. Hij schoof de bankbiljetten in de handen van „Pol”. Naast hem draaide de banque russe op volle toeren. In een hoek van de boomgaard werden de verse hanen geprepareerd. Langzaam daalde de processie hanenmannen in de richting van het dorp, bizar gezicht weer. Langs de camion van de politie. De rijkswachters keken de andere kant uit, alsof daar iets boeiends te zien was. Iedereen zweeg. In het dorp ging de kleuterschool uit. De kinderen mengden zich in de vreemde stoet en speelden tikkertje. Vanuit de hoogterenende kerk kwam de pastoor, schijnbaar verbaasd om al dat gedoe beneden zich, langs de trap omlaag. Achter de ramen van „De Regenboog” keek verbolgen de vrouw van d’n Rik toe. Daar ging de extra omzet. De hanenmannen stapten in de wagens. Ze wachtten tot de rijkswacht weg was. Dan ging het in gierende vaart achter elkaar de bocht om. Naar Bovelinge, een naburig dorp. Acht hanen nog in de korven. Vier zouden Bovelinge niet levend verlaten. Rik van de Regenboog slofte mismoedig naar zijn weitje. Zijn kippegaas ophalen Het ijs was gebroken. Rik van de Regenboog wilde wel weten, dat hij al een jaar of veertig, vijfenveertig bedrijvig was met de hanengevechten. „Die combats zijn er hier in de streek altijd geweest. Dat roei je niet uit. Het is een sport. Er komen lui overal vandaan. In Noord-Frankrijk mag het officieel. Hier niet. Dan moet je natuurlijk oppassen voor de gendarmes”. Hij stapte op. „Ik moet even naar boven, het gaas uitzetten”. Een vette knipoog en daar ging d’n Rik. n t n Het eerste van de vijf geplande gevechten kon beginnen. De wachtposten waren uitgezet. Beneden in het dorp zat de uitkijk. De mannen op de wei lieten elkaar steeds maar weer weten, dat er daar in Groot-Gelmen nooit gendarmes kwamen. Daags ervoor was in de buurt van Tongeren een hele zaak opgerold door de BOB (de Bijzondere Opsporings Brigade). De spanning zat er dus wel in. Dat is trouwens één van de avontuurlijke en daardoor voor die lieden ook aantrekkelijke kanten van het hele hanenspel. Opeens alarm. Paniek. Gendarmes. Schril gefluit vanuit de dorpskom. De dooie haan werd in een greppel gegooid. De mannen met de levende hanen doken erachter aan en reden langs een beukenhaag weg. De bankers ritsten geld en kaarten bij elkaar en duwden alles onder een hoop bladeren. Geroep: „Naar beneden”. Daartegenin: „Niet naar beneden, hier blijven”. De politiewagen onderaan de holle weg kwam tot stilstand. De gendarmes waren te laat voor heterdaad. Ze schenen dat geen ramp te vinden. Een stamineeke moest weer duidelijkheid verschaffen. Ik stapte de „Regenboog van d’n Rik” binnen en trof daar Rik zelf met echtgenote. Rik, een baasje, dat niet geleden had onder de ongetwijfeld forse hoeveelheid die hij via de eigen tap in de eigen keel had laten vloeien, pakte juist een rolletje kippegaas op. Schielijk schoof hij dat weer achter de toog. Na mijn bestelling, alweer een koffie, ter afwisseling nu met een De Beukelaer choco-wafel erbij, was d’n Rik best bereid een boom op te zetten. Na wat omtrekkende bewegingen (mooi weer, mooi land, wielerkoersen, duivenmelkers) een losse opmerking over folklore, zoals hanengevechten. De waardin spitste de oren. Rik glimlachte. Hij haalde zijn duim uit de palm van zijn hand en wees over zijn schouder naar een straatje. „Daar is het straks, om drie uur". De vrouw riep dreigend: „Rik, houdt oewen mond”. Hij dreinde „Ach-gij”. En tot mij: „Ge zijt toch niet van de gendarme?” Ik kon dat fors en royaal met nee beantwoorden. plaat board en dan uit de binnenzak een stuk linnen gehaald, waarop bij het uitvouwen kaarten blijken vastgestikt te zitten. De kaartentableau wordt uitgelegd, een zak stenen ernaast om de bankbiljetten op hun plaats te houden, als die in vieren gevouwen ingezet worden op een bepaalde kaart. Men kan op een kaart zo veel geld zetten als men wil. De banker heeft een gewoon stok kaarten. Hij draait er zeven om. Als die kaarten corresponderen met die, waar geld op ligt, krijgt de eigenaar van dat geld de inzet van één tot zeven maal zoveel terug. Duideliik is. dat men méér nieten heeft. De bankers worden er dan ook behoorlijk wijzer van en de gokkers uiteraard armer. Het gebeurt regelmatig, dat de mannen hun hele loon bij de banque russe vergokken. Dan is het moord en doodslag thuis. Dan Immen de vrouwen hun beklag doen bij de rijkswacht. De banque russe (de nol’t’e is daar fel op) is dan ook een grotere gruwel nog sociaal gezien dan de hanengevechten zelf. Ook op die combats wordt gegokt, maar met veel minder geld. Terug naar de hooggelegen wei, waar men door het struweel en het hakhout uitzicht heeft op de kom van het dorp. Een strategische positie, zoals later ook zou blijken. Toen de mannen hun plaats hadden ingenomen rond het gaas of rond de twee gokplaatsen van de banque, kon het spectakel met de hanen beginnen. Die hanen waren inmiddels klaar gemaakt voor het gevecht. Ze kregen leren huisjes om hun poten gebonden, waarin vlijmscherpe sporen van hoorn zitten. Dat prepareren gebeurde wat terzijde. Daar kan het ook gebeuren, dat de hanen een pikuur krijgen (een injectie met doping) of een glaasje jenever onder de snavel, waarin Het straatbeeld veranderde nu snel. De dorpsveldwachter was verdwenen en zou ook voorlopig niet meer in het beeld verschijnen, ’s Avonds vernam hij van het hanengevecht. „Is het waar? Wel, wel.” Er kwamen nu van alle kanten auto’s aangereden. Het leek een samenscholing van duivenmelkers. Mannen op leeftijd met klakken op het hoofd. Daartussendoor wat louche figuren. „De Regenboog” draaide op topcapaciteit. De rook was te snijden. Drie uur. Een seintje: ,,’t gaat beginnen”. Voor de witte haan werd de strijd een marteling. In een ommezien zag zijn kop rood van het bloed. De rooie pikte hem venijnig steeds maar weer boven op de kop en in de hals en kapte zijn rivaal, die zich zoveel mogelijk trachtte te verweren, met zijn sporen, waar hij hem maar raken kon. Overal verschenen tussen de witte veren rode bloedplekken. De rooie had veel minder te incasseren. Natuurlijk raakten de dieren uitgeput. Dan hingen ze als boksers over eikaars nek heen, snakkend naar adem. Als er dan één weer wat lucht had vloog hij weer op de andere af. Met gezwinde spoed naar Groot- Gelmen, een dorpje in de buurt van de grote baan St. Truiden-Luik. Even meende ik behoorlijk bij de neus genomen te zijn, want wat zag ik? Geen auto’s, wel een lustig pedalerende veldwachter, die niet geteisterd scheen te worden door de wetenschap, dat er binnenkort iets zeer onwettigs in zijn territorium zou gaan plaats grijpen. Een dommelend dorpje, dat zich koesterde in een mild voorjaarszonnetje. Een blik op de kerkklok gaf geen uitsluitsel, want die werkte niet. Trouwens aan de vervallen, vroeger monumentale trap naar het godshuis was te zien, dat de parochianen meer geld in het wedden op hanen en in het spelen van hazard (banque russe) stoppen dan in de vefraaiing van de kerk. Mijn tipgever wees me de staminee aan. Als Jean thuis is kan hij zeggen of er vandaag een combat is”. Het was het eerste, maar niet het laatste café in de Belgische fruitstreek (rond St. Truiden) waar ik binnen stapte om voorzichtigjes te informeren of er wellicht in de buurt een hanengevecht zou zijn. In geen café vooreerst was de baas, de patron, thuis. De vrouwen en dochters van de „hanenmannen” schenen er op ge traind te zijn zich zo onnozel mogelijk voor te doen. Ik kon een beste pint schuimend Artois krijgen, dat wel, van het huis desnoods, maar informatie over hanen: nee. Met een aarzelend „ik weet van nieks, misschien kunt ge het bij d’n Sjarel voorbij de kerk horen” werd naar de boender gegrepen en driftig gezeeosopt. Wanneer een dochter wellicht uit een soort medelijden (of anderszins) voor d’n Ollander, die van ver gekomen was mededeelzaam dreigde te worden, kreeg ze een emmer of dweil in de hand geduwd en werd ze weggebonjourd. De tocht door het golvende Limburgse land was fraai, maar na een vier tal kroegen van binnen bekeken te hebben overdag is dat geen opwek kende bezigheid en na vergeefs alsmaar getracht te hebben bukkende, dweilende en schrobbende vrouwen te verleiden tot een uitspraak over een hanengevecht (er zijn plezieriger vormen van conversatie denkbaar), begon ik de wereld toch wat somberder te bekijken. Totdat een oude, half ingedommelde waard, die zijn leven kennelijk al jaren sleet temidden van verbruinde en vergeelde affiches van fietsidool Merckx („nee, ik hem ’m nog nooit echt zien koersen, menier”) wel iets wilde loslaten. „Boer Gielen tegenover de kerk” werd het codewoord. Maar na door slijk en mestvaalt gebaggerd te zijn om boer Gielen te bereiken, vond ik zijn stoel bij de kachel leeg. Geen boer Gielen, wel trots paraderende enorme hanen op de binnenhof. Een uiterst merkwaardige processie van pensioentrekkenden ging op weg, alsof een bejaardentehuis een dagje-uit had georganiseerd. De mannen droegen vissersstoeltjes, fruitkisten, blokken hout. Maar hoe zat dat met de hanen? Een paar mannen doken in vorstelijke automobielen en kwamen er uit te voorschijn met rieten manden. Schuw om zich heen loerend, slopen ze naar de ingang van een boeren-binnenplaats om er aan de achterkant weer te verschijnen; dan door een greppel, langs een haag, omhoog naar het weitje. f‘! ’•A

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 15