Bob Winkel,.met het platvinkie WAT HEB JE NODIG? Je kan wel op het water kijken maar nog steeds niet er in EN L Vandaag weer beet F door Rolf Stallinga Bleekmiddelen Eigen plekkie I1 -1 1 I*- k FF i g -51 aied iels- I I MU.VM ■AW £fci I. 1. pC i, I ta net u BOB WINKEL HF 612 -loesch* I Wat bleem? kingen erker» ioen n 40 jaar eze ren naar: er 94000, „Er zijn van die dagen dat er praktisch niets te vangen is, dat ze echt niets doen. Onbegrijpelijk, maar we weten nog steeds niet hoe dat komt. Je kan wel op het water kijken maar nog steeds niet er in”, zegt Bob Winkel. En als tonde rot in het vak kan hij het weten. Slechts luttele maanden scheiden de Haarlemmer van zijn zeventigste levensjaar maar als jongen van tien zat hij al met een bamboestok langs het Spaame op voorntjes te vissen. Van zijn vader had Bob Winkel dat niet geleerd „want die had te veel hersens”. Maar opa, herinnert hij zich, was een verwoed snoekvisser die bij de Spoorwegen werkte en zo goedkoop naar zijn jachtvelden kon reizen. „Het was toen al de gewoonte dat je een platvinkie in je kontzak meenam. Daar zat genever in, maar grootvader bracht het flesje altijd weer vol terug. Maar vraag niet hoe vaak hij het onderweg gevuld heeft”. In die zestig jaar is er voor de gepensioneerde kruidenier en (later) verzekeringsagent niet zoveel veranderd. Hij zit nog graag op z’n stekkie aan de waterkant, hoewel de besognes van de organisatie („Het is nu een gekkenhuis”) veel van zijn tijd opeisen. Hoe word je nu een goede hengelaar? „Kijken, kijken en kijken. Wij zeggen wel eens: laat die hengel de eerste dag maar thuis en ga zien hoe de grote sportvissers het doen. Daar leer je iets mijn meer. van want ze zijn echt niet te beroerd om over het vak te vertellen. En dan, een redelijk dunne lijn en een niet te grote haak. Maar de hoofdzaak is peilen. Het peilloodje is het belangrijkste instrument want met je aas moet je de vis dicht bij de bodem opzoeken. Het gebeurt wel eens dat je leuk zit te vangen, maar dat het dan ineens over is. Dat komt omdat het water in sommige rivieren een halve meter kan zakken en als je lood in de modder ligt, kun je wel een week blijven zitten maar ook dan vang je nog niets”. „Als kind”, vervolgt Winkel, „begin je met een lijntje en een stukje deeg of een wurmpje. Maden willen ook wel, maar daar ben ik vies van. De man in the street zit zo op witvis. Wil je snoekbaars dan heb je een visje het liefst spiering want dat pakken ze al te graag nodig. Aal is voor de beroepsvissers, maar ook die worden nu al uitgekocht. Als die broodvisser witvis in zijn fuiken vangt, moet ie het terugzetten. Het is daarbij maar zo: als je geluk hebt vang je in een nacht een maaltje paling maar het kunnen voor hetzelfde geld ook een paar veters zijn”. Evenals de meeste sportvissers gelooft Winkel heilig in z’n eigen plekkie. Hoe dat komt? „Dat weet ik niet. Je gaat er nu eenmaal naar toe. Ik zit het liefst alleen. Je hebt van die mannen die de hele dag samen in een bootje kunnen zitten te ouwehoeren, maar ik hoef niet zo. En het relaxt meer”. Hengelaars zijn door de bank genomen een nogal zwijgzaam volkje. Komt dat doordat vissen niet van lawaai houden? „Gewoon praten, dat merkt een vis niet maar als je gaat lopen stampen is dat anders. Het hangt er van af waar je zit. Aan het Noordzeekanaal kun je rustig dansen: daar zal geen vissie van weglopen”. Het beste visweer is „vast” weer, maar verder is er geen peil op te trekken. „Daarnaast zijn de morgen en avond de beste tijden. Vroeger zat ik al voor zonsopkomst aan het kanaal en dan stond je in het donker onhandig met je tuig te priemelen. Maar voor mij is dat er niet meer bij”. Grote tegenslagen heeft hij niet gehad of het moést het moment zijn geweest, dat een karper ér met zijn hengel vandoor ging toen hij net zijn behoefte zat te plegen. Dat onderwerp brengt ons naar de watervervuiling. „Vroeger had je dat niet, maar toen kwamen er ook maar 40.000 drollen iedere dag in het water, terwijl het er niet zolang terug nog 170.000 waren. Er zijn jaren geweest dat er in de stad niets was te vangen. Door de rioolzuivering is dat veel beter geworden. Het ergste zijn niet de fecaliën doch de bleekmiddelen. Tegen het probleem sta je machteloos, want er zijn nog bedrijven die een ontheffing hebben om te kunnen lozen. Maar ze betalen er wel vreselijk veel geld voor”. Bob Winkel is van mening dat de auto het vissen nog meer in de recreatieve sfeer heeft getrokken. „Vroeger ging je in je eentje op de fiets de Noord in, maar tegenwoordig stap je in de auto en moeder en de koters gaan ook mee. Het valt me trouwens op dat ook veel vrouwen met een hengel in hun hand zitten”. „Die auto heeft echter wel tot gevolg gehad dat er in verband met de controles minder wordt gedronken. Dat was vroeger heel anders. Je had de kroegen en die zaten om zes uur stampvol. Nou, om tien uur stonden de fietsen met de hengels er op nog voor de deur en dan waren moeder en de kinderen al een paar maal langs geweest”. Belangrijk vindt Bob Winkel de Grote Vergunning, die zo ongeveer als een landelijk vispaspoort kan worden beschouwd. „Maar in het buitenland heb je daar niks aan. Een vriend van me gaat nogal eens naar Duitsland, maar daar betaal je acht gulden per dag. Je hebt er prachtig water maar overal kom je de bordjes „Privat, Privat” tegen. Dat krijg je hier ook al”. Behoort hij nu tot degenen de er vandaag met de stokken op uittrekken? „Welnee joh, dat is voor mij veel te druk. Ik wacht nog een weekje”. joor Ie hulp, ekend» jede is wng. „Vissen is een liefhebberij, voor iedereen. Er zijn duizenden die op doktersattest gaan hengelen. De grote jongens ook. Maar als de dokter zegt: Jongen, je moet gaan vissen dan moet je niet zomaar je spulletjes neerflikkeren want daar knap je niet van op. Zolang je de hengel in je hand hebt, ben je in actie”. Waar zit je dan aan te denken? vraag ik. „Alleen aan vissen. Dat is het 'm juist”, meent Winkel terwijl hij met zijn vuist op de tafel beukt. Zijn mooiste moment? „Geen Latijn, hè. Nou dat is vlak na de bevrijding geweest toen ik met m’n kleine jongen met een wurmpje op baars ging vissen. Het was raak, maar wat denk je dat het was? Een brasem. Ik was zo blij als de pest. Ik heb thuis meteen op de weegschaal gegooid. Nou, hij woog een kilo. Je voelt zeker wel aan dat we die dag lekker gegeten hebben”. -1 Je hebt zwartkijkers, maar ook zwartvissers. Over hun aantal bestaan geen statistische gegevens, maar het zjjn er toch wel een paar honderdduizend. Zij ontduiken de wet die bepaalt dat je bepaalde documenten nodig hebt om te mogen vissen. Welke zijn dat? Dat is in de eerste plaats het Bjjdragebewijs (kosten 4,75), dat nodig is om in vlot- en bevaarbaar water met een hengel te mogen vissen. In al het andere water is bovendien een vergunning nodig. Een uitzondering voor beide gevallen geldt voor kinderen onder de 14 jaar, die gewoon hun gang kunnen gaan. Een kleine visakte is nodig om te vissen met twee hengels, of een gewone en een speciale hengel of één speciale hengel. De kosten 11,75, maar een bij- dragebewijs hoeft in dat geval niet meer bij de politie of gemeente te worden gehaald. Wat is een gewone hengel? Dat heeft niets met de vorm te maken, maar wel alles met de keuze van de aassoort. Gewoon is: brood, aardappel, deeg, kaas, granen, peulvruchten, fruit, slachtprodukten, zeepier, zager, worm, mossel, garnaal en steurkrab. Wat ook mag zyn insecten niet langer dan 2,5 cm en stukjes vis tot 3 cm. Andere aassoorten vallen onder de speciale hengel. Dus ook een oude pantoffel, hoewel ons geen geval bekend is van iemand die op grond van dit vergryp voor de (vis)rechter is gesleept. Bob Winkel constateert dat de meeste mensen niet meer voor het visje-op-de- boterham tussen het riet zitten. „Een hoop gebruiken een leefnet en aan het einde van de dag gooien ze de vissen weer in het water. Maar ja, een boel zijn er dan al dood of hebben schubben verloren. Een stalen leefnet is helemaal de pest want meestal heeft dat beschadigingen tot gevolg. Er zijn er ook die alleen voor de vuilnisbak vissen. Die laten de vangst trots aan moeder de vrouw zien, maar omdat ze het toch niet eten gooien ze het daarna weg. Eeuwig zonde”. Zijn bondscollega G. H. Regelink vult aan: „Ja, het is vooral ook belangrijk dat ze de snoek terugzetten want dat zijn de opruimers van de zieke exemplaren”. De hengelsport is uitgegroeid tot een veelomvattend tijdver drijf waaraan de nodige haken en ogen vastzitten. Deden we het vroeger met een simpele bam boestengel, tegenwoordig is er het lichtere glasfiber en kunnen we de Arendsklauw no. 6 als de ideale haak voor aardappel of de voor de mestpler meer geschikte 1815 Mustad no. 6 nemen. Het vissen is tot een studie verheven, maar de leermeesters blijken het recht kreeg mijn jongere broer echter een zenuwaanval. „Kijk me niet zo aan”, schreeuwde hij de vissen toe. Dat heeft het bij me verbruid. Maar een legertje van ander half miljoen sportvissers denkt daar anders over. Nijmeegse so ciologen hebben uitgezocht dat twee van de vijf er wel eens met een bootje op uit trekken en dat acht percent er zijn vakantie voor laat schieten. onderdeel van het grote recrea tiegebeuren en moet het daarom delen met andere vormen. Zoals de motorboot, ja”. Een ander strijdpunt is de watervervuiling. De NWS heeft 500 leden die geregeld watermonsters nemen en aan de bel hangen als het fout zit. „Van de klachten heeft 90 pet te maken met zuurstofge brek”, aldus Blommestijn. Organisatorisch is er ook het nodige veranderd. De sinds het begin van deze eeuw bestaande Algemene Hengelaars Bond heeft in januari plaats moeten maken voor de Nederlandse Vereniging van Sportvisserfederaties (NWS) omdat men door de hengels en lijnen het water niet meer zag. De bond had te weinig greep op de plaatselijke verenigingen die weer regionaal gingen samen werken. De NWS telt inmiddels ziet hij als grote pro- Blommcstijn: „De beper- die er zijn. Je bent een Als we de heer P. Verbunt van de Amsterdamse vereniging „Seagull” mogen geloven, zijn de zeevissers allerminst in hun sas met de nieuwe beheersstructuur. „Het ziet er naar uit dat de zoetwatervissen daarin de dienst gaan uitmaken en die weten op dit punt niet waar ze over praten. Een af scheiding zou misschien het beste zijn”. De meeste zeehenge- laars gaan met een eigen boot het water op en zien het vol gens Verbunt niet zitten in de schepen, waarmee de reders uitstapjes organiseren. „Zij moeten in het seizoen hun ver diensten maken en stoppen daarom zoveel mogelijk mensen op één boot. Maar met vissen heeft dat niets te maken. Voor een zeevisser zijn de wintermaanden het interessants. Dan heb je kans op kabeljauw, platvis en wijting”. Wat bezielt een hengelaar om een dag lang naar een dob ber te turen? Volgens de sociologen gaat het hem vooral om de rust. Daarna komt de tijdspassering en op de derde plaats pas het vangen van een vis. Ook is duidelijk geworden dat alle maatschappelijke scheidslijnen bij deze liefhebberij in middels zijn verdwenen. Het is een sport, waar een hele in dustrie op is gebouwd en door de reizen naar de kusten van Noorwegen en Ierland ook de tour-operators niet in de koude kleren is gaan zitten. 21 aangesloten federaties en be schikt in ons land over 75.000 hectare viswater. Dat is de helft van het totaal, maar volgens ad ministrateur A. Blommestijn wordt het in 1976 nog beter om dat dan het Ijsselmeer er nog bij komt. Met de opening van het nieu we visseizoen is het vandaag weer beet. Daar kan men gif op innemen. Zelf heb ik die van spanning zinderende ervaring als kind eens gehad, maar mijn eer ste visdag was tevens de laatste. Met mijn verjaardagshengei ving ik die ochtend alles, maar in de slome middaguren deed dobber alias „pen” niets Bij het aanschouwen van mijn aashappers op de keukenaan- in de regel met elkaar oneens te zijn. Het is: Ieder voor zich en God voor ons allen. Zet tien wedstrijdhengelaars op een rij tje en ze zullen je vertellen dat hun methode en aas het beste zijn. Er zijn natuurlijk wel ge meenschappelijke noemers: zo houden vissen niet van nicotine- geur en pakt de brasem (een kanjer noemen ze een „vloer mat”) niet als de broodvlok te hard is. s i FM;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 15