We leven nu in tijd
van culturele
crisis
!S
I
NIET BANC VOOR LITERAIRE BEÏNVLOEDING
;hal
Autobiografie
Haarlemse auteur
van
r
ur
k
<1
7i
a
3
il
i A,
-mm
Lisse
door Jaane Krook
Woorden
1 I
19
e
Een metershoge steile trap voert naar Harry Mulisch’ woning aan de
Leidsekade in Amsterdam. Hij zit in een hooggerugde stoel hij het raam
als op een eiland, afstandelijk, maar zonder definitieve barrière. Over zijn
nieuwe boek „Mijn Getijdenboek”, zegt hij: „Ik heb een prentenboek over
mijn leven geschreven aan de hand van documenten die er bestaan van
mijn familie tussen 1850 en 1950. Het houdt dus op wanneer ik in het open
bare leven kom. Mijn vader bewaarde alles, er zijn koffers vol met foto’s,
tekeningen, rapporten, zelfs een vlechtmatje dat ik maakte toen ik vijf
was. Daaruit is het een selectie”. Harry Mulisch nu 48 jaar is daar
mee weer autobiografisch bezig, zoals eerder al in Voer voor Psychologen
uit 1961 en daarna in Het sexuele Bolwerk.
J*
■TH
;n
112.
d-
Harry Mulisch noemt zijn
ïn
n.
u
getijdenboek een grafsteen
en
JOUW
irlem
akan-
Johann
Gottfried
JOOP BERGANSIUS
8 uur
5.
itoor
schik-
tikt
rrein,
draag-
erlich-
te
Mulisch in het prieel van het huis met
de Beelden in Haarlem.
Kan het zijn, dat je boeken nu minder
koel en afstandelijk overkomen, dan die
van vroeger?
Hoe zie jij het feit, dat men probeert
de werkloosheid op te lossen door de
produktie weer op te vijzelen, terwijl we
er misschien beter aan zouden kunnen
wennen dat er in de toekomst steeds
minder werk zal komen?
Heeft dat je politieke visie veranderd?
Hoe bedoel je dat? Denk je soms dat
ik nu VVD stem? Welnee, ik denk nog
altijd hetzelfde over hoe de zaak zou
moeten functioneren. Maar de dingen
die ik daarover een paar jaar terug zei,
zijn nu niet meer te gebruiken, niet in
deze situatie”.
Hoe vind je de onderwerpen voor wat
je maakt?
„Dat weet ik niet. Ik kies uit 20 paar
schoenen één bepaald paar, andere staan
me niet aan. Dat geldt ook voor mensen.
Je ziet iets in een bepaalde man of
vrouw, waardoor je denkt: die is het.
Daar wil je dan misschien wel de rest
van je leven mee doorbrengen, terwijl
iemand anders er niets in ziet. Als ik in
een taxi naar Haarlem rijdt, vertelt zo’n
taxichauffeur me drie prachtige verha
len, die een boek zouden kunnen vullen,
maar ik kan er niets mee doen. Je moet
er zelf iets mee hebben”.
I-
3TW.
ng
s,
lie
i.
Je bent destijds naar Bayreuth ge
weest om Wagner te beluisteren.
„Maar dat was niet in de eerste plaats
uit muzikale interesse. Dat ging om de
sfeer in dat Festspielhaus, om de mensen,
om de smoezeligheid van wat er gebeur
de. Dat boeide me en daar wilde ik over
schrijven. Maar die muzikale interesse is
er wel, ik heb destijds meegewerkt aan
„Reconstructie” (in ’69) en ik ben op het
ogenblik weer samen met Jan van Vlij-
men en Reinbert de Leeuw bezig aan
een opera voor het Holland Festival ’77,
naar een gegeven van Villiers de l’Isle
Adam: „Axel”. Een vreemd smoezelig,
zeg maar wat Wagneriaans stuk uit het
eind van de vorige eeuw. En aangezien
we in een tijd van reactie en restauratie
leven, moet je het dus daarover hebben,
maar wel met ingebouwde kritiek, een
zeker dubbelle bodem”.
„Dat is wel mogelijk. Ik ben altijd
volledig betrokken geweest bij wat ik
schreef, maar je moet ook een vorm
vinden om dat direct te kunnen uiten.
Het is hoofdzakelijk een vormprobleem,
hoewel je aan het vinden van die vorm
natuurlijk pas toekomt als je er per
soonlijk naar toe gegroeid bent”.
een kwestie van opvoeding, van onder
wijs en van ontdekken wat je zonder
opgelegd werk wilt doen”.
„Je moet niet vergeten dat veel men
sen, vooral diegenen die altijd hard heb
ben moeten werken om het te kunnen
redden, niet meer buiten dat werk kun
nen functioneren. Mensen die rijk wa
ren, hebben daar nooit zoveel moeite
mee gehad. Het is altijd chique geweest
om niets te doen. Dat is trouwens ook
Jij hebt zelf al vroeg ontdekt wat je
daaromtrent wilde, dat beschrijf je in
„Het sexuele Bolwerk”.
„Jawel, ik wil kunnen slapen zonder
wekker en de dingen doen die ik wil en
kan, op de tijd dat dat met me gebeurt.
Dat betekent natuurlijk wel, dat je ook
je consumptie daaraan moet aanpassen.
Als je niks verdient, moet je ook niet
alles willen hebben. Er zijn ook wel
tijden geweest dat ik geen geld had voor
een kop koffie, of de tram, dat ik het te
koud had om te kunnen werken, maar
dat moet je incalculeren. Daarom vind
ik, dat ze alle reclame zouden moeten
afschaffen, niet alleen die voor rookarti
kelen. De consumptie moet terug, in
plaats van opgeschroefd te worden.
Daarmee zou de produktie ook omlaag
gaan en daar moeten we toch naar toe”.
Dat thema van „To be or not to be”,
waar je in „Woorden, woorden, woor
den” mee speelde, wat betekent dat voor
je?
„To be” betekent leven en „not to be”
is dood zijn. Ik geloof wel dat je als
schrijver bezig bent met de grote dingen
die ieder mensenleven bepalen: geboorte,
seksualiteit en sterven”.
Je nieuwe toneelstuk „Het Bezoek
uur”, dat in het volgende seizoen bij
Centrum wordt gespeeld, waar gaat dat
over?
„Omdat het heelal in ruimte en tijd
één reusachtige goelasj is, waarin
alles met alles samenhangt, is ook
het „materiaal” van ieder leven on
eindig, ja, van ieder moment uit ie
mands leven. Wil men er over schrij
ven, dan moet men zich beperken;
anders wordt het boek oneindig lang,
wat niet in overeenstemming is met
de eindige hoeveelheid inkt, papier en
tijd, die de schrijver tot zijn beschik
king heeft om te zwijgen over de
lezer. Maar gelukkig is de wereld zo
ingericht, dat een dauwdroppel op
een grasspriet haar kan weerspiege
len. Juist de manier waarop iemand
zich beperkt, geeft meer informatie
over hem dan de onmogelijke repro-
duktie van „alles” zou kunnen ge
ven.” Aldus Harry Mulisch in zijn
inleiding tot „Mijn getijdenboek”, dat
volgende week door de uitgeverij An
dreas Landshoff in samenwerking
met De Bezige Bij aan de Nederlands
talige boekenmakt wordt toegevoegd.
Schrijf je graag voor toneel?
„Schrijven voor toneel is leuk, omdat
het direct is. Je ziet onmiddellijk resul
taat, je ziet of ermee te werken is, of
het goed zit of niet. En het is ook leuk
samen te werken met mensen, de spe
lers, de technici, het hele gedoe. Een boek
schrijf je altijd alleen”.
ik de triomfator over mijzelf. En ik
geloof, dat dat ook de eigenlijke zin
is van een dergelijke aanvaarding
door de samenleving. Ik had weer
een klein deel van de gevaren, die de
mens bedreigen, onschadelijk ge
maakt. Daarom ook zie ik mijzelf
staan in een traditie, die niet zozeer
ergens binnen de samenleving haar
taak heeft, maar met de rug er naar
toe: aan de grens, bij de marechaus
see om zo te zeggen. Dat ik boeken
heb geschreven over bepaalde sociale
gebeurtenissen zoals het proces-Eich-
mann, of over Provo, en over Cuba,
is daarmee niet in tegenspraak maar
een bevestiging er van”.
Of men het met zo’n bewering eens
kan zijn of niet doet minder ter zake.
Blijft dat „Mijn getijdenboek” een
bijzonder boeiend verhaal is gewor
den, waardoor velen nu eens de gele
genheid wordt geboden kennis te ma
ken met tal van onbekende facetten
van deze auteur. Deze autobiografie
wordt voorts op efficiënte wjjze on
dersteund door ongeveer 120 docu
menten en foto’s.
„Ik ben niet zó bang voor beïnvloe
ding. Als het een invloed is waar ik voor
kies, dan is die goed, daar kan ik best
mee werken. Maar ik ben een schrijver,
geen lezer. Ik lees, wat ik kan gebruiken
voor mijn werk. Iets wat op zichzelf een
eindpunt is, daar kan ik niets mee doen.
Daaróm lees ik nauwelijks romans, en
geen poëzie meer, sinds ik zelf gedichten
maak. Maar ik ga graag naar concerten,
ook naar die van Breuker, als liefheb
ber, als leek”.
Ben je bij het maken van gedichten
emotioneler betrokken dan bij het
schrijven van een roman?
„Emotioneler? Ik ben geen lyrische
dichter die liefdesgedichten schrijft, of
gevoelens van eenzaamheid uitstort. Ik
werk met beelden, die wel emotioneel
geladen zijn, omdat ik er persoonlijke
emoties in kwijt moet, maar een gedicht
blijft een ding, het zijn beelden, die los
van mij een onderling spanningsveld
vormen. Nogmaals: een gedicht hoeft
niets uit te drukken. Het is er of het is er
niet, via woorden waarvan het gemaakt
is”.
Je hebt de laatste tijd twee poëzie
bundels gepubliceerd, heb je altijd ge
dichten geschreven?
„Nee, ik heb wat gedichten gemaakt
toen ik 18 was, zoals iedereen, maar dat
heeft niéts te maken met wat er nu
gebeurt. Het is iets dat je overkomt, het
is niet te beredeneren. Een gedicht is
iets totaal anders dan een roman, een
studie of een tijdsbeeld. Als je een
roman leest, vergeet je de wereld om je
heen, vanwege het verhaal; de taal op
zichzelf is pas in tweede instantie be
langrijk. Terwijl een gedicht juist alles
met taal te maken heeft. Het hoeft over
niets te gaan, het gaat over zichzelf,
over de woorden waarvan het gemaakt
is. Het is puur een spel met de taal,
dat is juist zo fantastisch”.
David
werd hij geïntroduceerd in de laatste
Nederlandse literaire „salon” van
Coos Frielink in de Valeriusstraat.
Daar, te midden van oudere schrijvers,
ontmoette Mulisch voor het eerst zijn
generatiegenoten, zoals Lucebert,
Kouwenaar, Campert, Andreus en
Vinkenoog. Van hen had alleen Van
het Reve al opgang gemaakt.
Doch op 24 november 1951 zal Harry
Mulisch „een soort van nationale fi
guur” worden. Zijn manuscript Ar
chibald Strohalm wordt dan be
kroond met de Reina Prinsen Geer-
ligs-prijs. „Voor de meesten”, aldus
Mulisch „die die middag in de aula
van de universiteit aanwezig waren
(onder wie mijn vader: voor wie ik
de naam Mulisch had gered), was ik
de triomfator over de andere inzen
ders voor de prijs. Dat komt doordat
bijna iedereen in termen van compe
titie denkt. Ik niet. Voor mijzelf was
het Amsterdamse kunstenaarsmilieu
verzeild raken. Het waren de dagen
van Reflex, Cobra, Braak, Beurb en
oproer in het Stedelijk Museum. Hij
kwam in aanraking met het literaire
leven. Door Ed. Hoornik, die hij via
Koning had leren kennen,
Je weet zo precies wat je wilt, zijn er
ook schrijvers die je daarbij beïnvloed
hebben? Willem Breuker bijvoorbeeld
luistert zo min mogelijk om zoveel mo
gelijk zichzelf te blijven in wat hij
maakt.
Het getijdenboek laat de geïnteres
seerde lezer eerst kennismaken met
Mulisch. Harry’s
betovergrootvader. Hij stelt ons dan
zijn grootouders voor om vervolgens
de levensloop van zijn vader en moe
der uitvoerig te belichten. Vooral
Frieda, de huishoudster, aan wie
Het begin is: graflucht. Veel van
het geproduceerde materiaal zat ja
renlang in een grote koffer, waar ik
het na mijn vaders dood in had
gedaan. Nu en dan, ’s nachts, dacht ik
aan die koffer in het donker op de
vliering; ik dacht er aan zoals een
smokkelaar bij het naderen van de
grens aan zijn contrabande denkt.
Toen ik de koffer onlangs voor het
eerst sinds zeventien jaar openmaakte
en de papieren weer in mijn handen
hield, hield ik iets anders in mjjn
handen dan wat nu in deze beeldro
man staat afgedrukt: de dingen zelf
namelijk. Dat zelf-zijn van de dingen
zal ik niet kunnen overbrengen, hoe
wel dat voor mij juist het wezenlijke
aan die dingen is. Wat hier zo kor-
rekt is afgedrukt op fraai papier, zijn
schaduwen”. Mulisch noemt zijn ge
tijdenboek een grafsteen. „De functie
van een grafsteen” zo besluit hij zijn
introductie, „is om er voor te zorgen
dat de doden het graf niet uit kun
nen.”
„Het zijn drie bezoekuren van onge
veer 20 minuten in een ziekenhuiskamer
met drie bedden. Als je komt, ga je in
het eerste bed, maar je schuift op, en in
het bed bij het raam ga je dood. De be
zoekers, vrienden van die mensen, gaan
onderlinge relaties aan, die meespelen
tijdens dat ziekenbezoek. Het is geen
naturalistisch stuk, tijdens het sterven
van de hoofdpersoon vinden de meest
fantastische verschijnselen plaats. Ik
weet niet wat het gaat worden, een
toneelstuk staat of valt met de uitvoe
ring. Je kunt van een tekst een misluk
king of een succes maken. Ik had het
geschreven voor de „Family”, maar nu
die uiteengevallen is, gaat Lodewijk de
Boer het regisseren bij „Centrum”. Hij
heeft er ook muziek bij gemaakt via
elektronische experimenten. Ik laat me
dus verrassen, en heb inmiddels plannen
voor een volgend toneelstuk”.
„Mjjn getijdenboek” onder anderen is
opgedragen, zal een belangrijke plaats
in Harry’s jonge leven innemen. Maar
uiteraard doet Harry vooral een
boekje over zichzelf open. Uitvoerig
verhaalt hij over zijn jeugd in Haar
lem. zijn geploeter op school, de oor
logsjaren, de arrestatie van zijn moe
der, zijn eerste schuchtere liefdes, de
bevrijding en zjjn eerste, wankele
schreden op het literaire pad. We
leren Mulisch kennen als acteur bij
de Haarlemse toneelvereniging „Door
Inspanning Uitspanning”, maar ook
als hoofdrol-spelende-zanger in de
operette Monte Carlo. Vooral voor de
oudere Haarlemse lezers van Mu
lisch prentenboek zullen zijn jeugd
herinneringen veel herkenningspun
ten opleveren en bekende namen
trekken dan weer aan hun geestesoog
voorbij.
En zo zien we Harry Mulisch dan
in die roerige na-oorlogse jaren in
Het boek dat je voor die gedichten
schreef: „Woorden, woorden, woorden”,
was dat ook een spel?
„Dat was een spelletje, „huisvlijt”
noem ik het zelf. Spelen heeft verschil
lende gradaties, je kunt voetballen, scha
ken of roulette spelen, waarbij je jezelf
ruïneren kunt. Dat is hoog spel. Dat is,
hoewel weer op een andere manier, het
maken van gedichten ook: hoog spel met
de volledige inzet van jezelf”.
Aan de hand van een niet geringe
hoeveelheid documenten, en uiteraard
herinneringen, heeft Mulisch nu zijn
autobiografie geschreven, maar laat
hij ons ook in kort bestek kennisma
ken met zijn voorvaderen. In ons
land kan tot nu toe de biografie,
maar in niet mindere mate de autobio
grafie, tot een misdeeld genre in
onze literatuur worden gerekend.
Wellicht stoelde het een en ander op
een zekere mate van valse beschei
denheid. Bij Mulisch is dat zonder
twijfel niet het geval. Met zijn getij
denboek rekent hij dan ook meteen
af met alles wat zich in zijn 48-jarige
leven heeft afgespeeld.
Ter verklaring van het ontstaan
van „Mijn getijdenboek” laten wij
Harry Mulisch maar zelf aan het
woord. Hij zegt dan onder meer: „Ik
ga er van uit, dat alleen iemand die
al enkele zaken van mij gelezen
heeft, in dit album geïnteresseerd kan
ztfn. Voor zover ik eerder heb ge
schreven over mjjn jeugd, ga ik dat
hier natuurlijk niet dunnetjes over
doen; maar om geen al te grote gaten
te laten vallen, moet ik soms iets in
herinnering brengen. Ook %al ik nu
en dan verwijzen naar mijn andere
titels, dat is niet zo’n fraai gezicht, en
ook niet erg voornaam, maar ik
maak van de gelegenheid gebruik om
mijn verspreide autobiografische
stukken middels dit prentenboek met
elkaar in verbinding te brengen.
Maar er zijn wel degelijk gedichten,
die iets uitdrukken en waarbij je de
wereld om je heen vergeet, zoals dat bij
een roman kan gebeuren.
„Is dat zo? Ja, misschien wel, en dat
kan ook mooi zijn, maar dat is niet wat
ik wil of zoek. Voor mij moet het
harder, hermetischer zijn. Daarom zou
ik, als ik één oeuvre zou mogen bewaren
uit de laatste dertig jaar, terwijl alle
andere zouden worden verwoest, kiezen
voor het werk van Achterberg”.
Niet voor dat van Lucebert?
„Nee, toch niet. Ik vond het allemaal
prachtig, toen het uitkwam in ’55, maar
nu, bij het verschijnen van zijn volledi
ge werk, blijkt die hele revolutie niet te
halen. Dat blijkt ook uit het feit, dat de
jongere dichters weer terugvallen op
wat daarvoor gebeurde, op Hoornik en
op sonnetten. Dat sonnettenfestival in
Leiden een paar weken terug was wat
dat betreft ook een teken aan de wand.
Voor experimentelen moet dat om uit
hun vel te springen zijn. De zestiger
jaren zijn voorbij. Dat was een periode
van vernieuwing, van vitaliteit. We le
ven nu in een tijd van crisis, niet alleen
op economisch gebied, net zoals dat
gebeurde in 1840: Bismarck, symbolisten
en decadentie, precies wat er nu leeft”.
s?
40
„'jdi
I 3 3
.«W-HWB- <,'52
r £3'W
B1 -Hn