GUSTAV
Picasso als heiligenleven
KLIMT
door zijn lijffotograaf
Versierdrift van erotische stijlvernieuwer
T
„HET SCHONE TIRANNISEERT MIJ”
15/
Vlaamse symbolist Edgar Gevaert herontdekt
I
I
een gewone
HET VAARWEL
VAN DAVID DOUGLAS DUNCAN
Vermeer als
schilder
I.
Ml
2 2
ZATE R DAG
NOVEMBER
19 7 5
19
a
i
Hein Steehouwer
over kunstboeken
wikkelde stijlen want hij nam, be
halve in de eerste jaren, weinig van
anderen aan en over. De stijl bleef
altijd typisch a la Picasso, hij para
fraseerde wel, maar imiteerde niet.
I
oorspronkelijkheid en de durf. De
ene stijl na de andere werd door
hem geabsorbeerd, om niet te
schrijven „opgevreten”. Bovendien
waren het dan ook persoonlijk ont-
HET BLADEREN in boeken met
goede reprodukties van werken van
Picasso is altijd weer een groot ple
zier. Wat dan het meest de bewon
dering afdwingt is de vitaliteit, de
MET HET HERLEVEN van de
belangstelling voor de Jugendstil
en het Symbolisme in de vorige
eeuw is een boek over Gustav Klimt
(1862-1918) een welkome aanwinst.
In zijn eigen jaren werd hij gezien
als een groot man, gevierd in een
decadent Wenen en daar eigenlijk
nooit vergeten. De Weense Fantas
tische Realisten van het moment,
met als lijsttrekkers Ernst Fuchs,
Wolfgang Hutter, Hausner en vele
anderen kunnen er zich op beroe
pen dat zij de lijn van Klimt ieder
op hun wijze hebben doorgetrokken,
zij het dat ze grote onderlinge ver
schillen vertonen en ook een ruime
afstand hebben genomen van hun
voorbeeld. Bovendien waren er
meer voorbeelden zoals Von Stuck
en andere vorige-eeuwse symbolis
ten, die echter tot ver in deze eeuw
schilderden.
t£
4
B
Een detail uit „Winter”, in 1963 door
Gevaert geschilderd, een der grote doe
ken uit de seizoenencyclus.
De tekst is niet lang, maar wel goed.
Alessandra Comini toont ons Klimt te
midden van zijn typisch Weense milieu
als een alleskunner- Hij had zijn vak op
de Kunstgewerbeschule geleerd en zag
zichzelf dan ook in de eerste plaats als
uit bescheidenheid slechts het puntje
van zijn stoel dorst te bezetten: een
soort Gezelle in zijn natuurbeschouwing,
maar met een veel groter drempelvrees
jegens de mens.
Edgar Gevaert leefde van 1891-1965, toen
hij in zijn geliefde tuin overleed.
Daartussen ligt een leven waarin hij
geborgenheid zocht, de stilte beminde,
ondanks een turbulent tijdperk. In zijn
tijd woedde de „strijd der
schilderstijlen”, maar ook twee
wereldoorlogen waren zijn deel. In de
eerste moest hij (na gewond te zijn
geraakt) vluchten naar Wales, waar hij
zijn vrouw vond, een dochter van
George Minne, de door hem bewonderde
kunstenaar te midden van andere
Vlaamse gevluchte kunstenaars als De
Saedeleers en Gustave van de Woestijne.
Zo’n milieu lag hem goed, ondanks het
feit dat hij afkomstig was uit een
industriële weversfamilie, die het
veiliger vond dat hij zich aan de kunst
wijdde omdat het zakenleven hem
bepaald niet in het bloed zat.
Eigenlijk zijn biografische
bijzonderheden over Gevaert niet ter
zake doende. Hij leefde niet vanuit de
tijd en evenmin bij de tijd. Hij vond
dan ook weinig erkenning van
tijdgenoten, uitzonderlijke en
afzonderlijk levende figuur als hij was.
Edgar Gevaert leefde in Latem, het
„Danae”, door Gustav Klimt omstreeks
1908 geschilderd in de hem typerende
stijl van zijn laatse jaren. Danae was de
halfgodin die door Zeus werd bezocht in
de vorm van een goudregen, waarna ze
Perseus ter wereld bracht.
zou een
van
Wie is dus Edgar Gevaert, zoals hij me
tegemoet komt uit een prachtige uitgave
van Arcade, uitstekend beschreven en
even uitstekend van reprodukties?
Hij was een „stille in den lande”, een
mysticus, die schilderde, componeerde,
gedichten schreef, maar ook anti
militaristische pamfletten. Tevens zo’n
uiterst bescheiden figuur, die het
onkruid in zijn tuin eerde en het niet
dorst te wieden. Een man die
vooral als er een gast in zijn huis was
Heeft de wellicht meest geniale schil
der van deze eeuw alleen wonderwerken
geschapen? Bewonder ik elk werk? Nee,
absoluut niet. Maar wel het oeuvre in
zijn totaliteit, of liever, de aard van zijn
creativiteit. En bij zijn type creativiteit,
soms enige honderden schilderijen per
jaar omdat werken voor hem ademen
was en hij in ademnood raakte als hij
niet werkte, is het nog verwonderlijk
dat er zoveel boeiende werken zijn ont
staan. Maar hij ademde wel eens te lang
uit. De afloop van zo’n periode werd dan
een te lang doorborduren op een thema
of stijl. Bekend is de anekdote, dat
Picasso soms bij confrontatie zelf niet
meer wist of hij voor een échte Picasso
stond of voor een imitatie door een
ander. Dat wijst minstens op een slordi
ge concentratie bij het werken.
composities. Hij schilderde bepaald niet
om der wille van de schilderkunstige
vondsten, maar gebruikte zijn stiel als
een middel om zijn mystieke
bewondering voor de natuur op anderen
over te dragen. En zo moeten ook zijn
boeken worden gezien met als eerste in
1921 „In den hof, der liefde” en eveneens
zijn muzikale composities, soms liederen
waarvan hij ook de; woorden schreef.
Kortom Edgai' Gevaert was zich bewust
„een vreemdeling en bijwoner in
deze wereld” te zijn, die zich des te
meer vastklampte aan het willen
brengen van een veelzijdig tot expressie
gebrachte boodschap. Hij was een veel
te vroege „milieubewuste” mens en
daarom werd die boodschap niet
verstaan. Uit eerbied voor de schepping
weigerde hij kunstmest te gebruiken,
insecten te doden, mensen te kwetsen.
Want in alles zag hij het goddelijke en
daarom schreef hij eens „Het schone
tirannisseert mij”, want de natuur, het
sacrale en zijn schoonheidsbegrip
dwongen hem te zijn die hij was: een
kunstenaar wiens werk veel meer
belangstelling waard is, juist in deze
tijd.
Dat is dan de man die een dwingende
erotiek, ook ideeën omtrent geboorte en
dood, weet te leggen in schijnbaar deco
ratieve werken, soms overladen door een
turbulente versieringsdrift. Maar Ales
sandra 9°mini lefd uit, dat ook die
schijnbaar „abstracte” versiering vaak
allerlei erotische symboliek herbergt.
Naar mijn smaak gaat ze daarin wel
wat al te ver, evenals met de suggestie
dat Klimt door de geschriften van Freud
in die richting zou zijn gedreven.
IN VEEL BELGISCHE naslagwerken
van de orde als „Het symbolisme in
België” of „Van realisme tot
surrealisme” kom je zijn naam niet
tegen. Hij is een figuur, die kennelijk
tussen wal en schip is geraakt, de
Vlaming Edgar Gevaert. Natuurlijk is
hij in België wel bekender dan ik hier
kan vermoeden. Anders had de
befaamde kunsthistoricus Marcel
Lecomte niet zijn boek „Edgar Gevaert”
voor de uitgeverij Arcade in Brussel
geschreven. Maar het kan ook gewoon
een herontdekking zijn omdat Gevaert
zo’n uiterst bescheiden mens was, dat
zijn verdiensten eerst na zijn dood op
ruimere schaal zijn doorgedrongen. Dat
overkomt vaker aan kunstenaars en het
zijn dan lang de slechtsten niet. Het
overkwam (hoe ondenkbaar achteraf)
zelfs aan een figuur Ms Van Gogh.
uit te leven. Natuurlijk, in dat alles
schuilt veel decadentie, veel schijnver-
toon, veel nu wellicht moeilijk verteer
baar „schoonheidsverlangen”, maar hij
deed het op een manier die hem ook in
de rijen van de grote stijlvernieuwers
een ereplaats bezorgden.
Een verdienste is bovendien, dat
Blanken kaf van koren weet te schei
den, gerechte twijfel uitspreekt ten
aanzien van een aantal Vermeers,
maar bovendien dat hij voor een
kunsthistoricus goed weet te schrij
ven voor een breed publiek. Hij po
pulariseert zonder tekort te doen c an
feitenmateriaal en achtergronden.
Picasso aan het werk in zijn laatste
atelier, dat in Notre-Dame-de-Vie.
Mari Andriessen, de beeldhouwer,
heeft me eens gezegd: „Ik heb niet te
hard gewerkt, maar ik heb misschien
wel te véél gemaakt”. Die uitspraak valt
onmiddellijk op Picasso te betrekken.
Zijn werkdrift was té enorm voor één
Maar in Wenen gebeurde ook veel, al
ontsnapte dat grotendeels aan onze aan
dacht. Wenen is niet alleen de stad van
de lichtvoetige muziek, maar ook de
wieg van dé moderne psychologie. Freud
leefde en werkte er en de „zegetocht”
van de psycho-analyse begon in een stad
die even eng van geest was als dat ze
wijde perspectieven bood: een pot met
een zwaar deksel, waaronder het heftig
kon gisten. Lees er de toneelstukken van
Schnitzler maar op na, evenzeer een
getuigenis van de „Weense geest” als de
geschriften van Freud en dus ook de
schilderijen van Gustav Klimt.
de ambachtelijke schilder en ontwerper.
Dat type kunstenaar paste in een tijd,
waarin het eerste verzet tegen de me
chanisatie en het massa-voorwerp zich
aankondigde, in Engeland begonnen met
de „Arts and Craft” beweging.
centrum van het Belgische late
symbolisme, eerder een artiestenmilieu
overigens dan een bepaalde school, want
de meest uiteenlopende figuren hebben
ertoe behoord. Hij kwam er zelf pas in
1922 en mag dus niet tot de exponenten
van die groep worden gerekend. Maar
het milieu paste hem wel en dan
voornamelijk als een kunstenaar die in
de natuur om hem heen de
aanknopingspunten vond voor zijn
symbolische kunst.
Hij schilderde de natuur, of die zojuist
was geschapen. Dat geldt zowel zijn
figuren, als Adam, vaak kinderen, echter
het meest de dieren, vooral veel vogels.
Hij schilderde natuurlijk ook een Sint
Franciscus, een bewonderde heilige, die
voor de vissen en de vogels predikte. En
zo moeten we Gevaert vermoedelijk
zien, een prediker die zich identificeerde
met de totaliteit van de natuur,levende
in een kosmisch besef dat hij tot
expressie zag gebracht in de schepping
om hem heen. Hij werd gedreven door
een dwingend paradijs verlangen en was
daarom een vreemde in deze wereld.
Alles in zijn werk, iedere vogel, elk
beekje, iedere boom, de winter en de
zomer in de natuur, het was symbolisch
voor het „Al” met een hoofdletter.
Het werd alles weergegeven in
stromende vormen, milde en toch
heldere kleuren en veelomvattende
In ons land is dat allemaal anders.
Klimt is hier een bijna vergetene. Men
bespeurt zijn echo duidelijk in het werk
van Jan Toorop, maar die is ook allang
niet meer in tel. Wij volgen hier meestal
in de kunsthistorie de Franse lijn. Geen
wonder overigens als je de nationale
trots van de kunsthistorici omtrent
„Franse Nederlanders” als Jongkind,
Van Gogh, Van Dongen, Kickert, Schelf
hout, Mondriaan en de vele anderen, die
een atelier in Parijs hadden, ziet als een
aanloopje tot schrijven over de West-
europese stijlbewegingen vanaf het Im
pressionisme tot aan de uiterste abstrac
tie.
Alessandra Comini licht een en ander
uitstekend toe in „Gustav Klimt”, in
Nederlandse vertaling van Gerrit Komrij
uitgegeven door Landshoff Productions
in Amsterdam, een uitstekend geïllu
streerd boek.
Maar Klimt was veel meer. Evenals
Freud zag hij de erotiek in de meest
uitgebreide zin van het woord als een
motor achter het menselijk bedrijf. Hij
kende twee onderwerpen: vrouwen en
landschappen. In die laatste legde hij
een opmerkelijk talent aan de dag,
waarin ,hij de stijlen van het moment op
de voet volgde, zoals Impressionisme,
Luminisme en Pointillisme, maar hij zou
er niet beroemd mee zijn geworden. Dat
werd hij met zijn symbolisme, aanvan
kelijk toegepast in realistische stijl, zoals
zijn tijdgenoten, maar later in zijn zeer
persoonlijke uitingen, waarin hij Realis
me en decoratieve elementen met elkaar
verbond om daarmee de Klimt te worden
die terecht niet mag worden vergeten.
Natuurlijk schilderde Vermeer uit
zonderlijk goed, maar in zijn tijd was
hij een uit meerderen, behorende tot
de Delftse school, die toen niet de
meest op de voorgrond tredende was.
Met dat alles wordt aan Vermeer
door de auteur natuurlijk niet tekort
gedaan, evenmin echter aan diens
tijdgenoten en directe omgeving
waardoor Vermeer in een menselijk
kader wordt geplaatst.
Behalve dat zo’n catalogus als na
slagwerk zo nuttig is, zorgt ook de
belangrijkste auteur, Albert Blanken
voor nog meer „nuttigheid”. Hij ont
mythologiseert Vermeer als het ware
door hem midden in zijn tijd te
plaatsen en hem niet „af te malen”
als genie. Dat laatste is Vermeer pas
geworden na een aantal eeuwen en
een verkeerde kijk op zijn werk.
atelier, hij heeft er vele gehad, soms een
aantal tegelijk.
Bovenstaande gedachten komen in me
op bij het lezen van „Vaarwel Picasso”,
het schitterende foto- en reproduktieboek
door de bekende fotograaf David Doug
las Duncan, in on land door Elsevier in
Amsterdam uitgegeven in vertaling van
drs. Anneke F. A. Vehmeyer. Het boek
is geheel door Duncan in elkaar gezet en
hij weet precies hoe hij dat moet doen
om de aandacht te trekken. Hij was im
mers ook de auteur-fotograaf van „The
private world of Picasso” en van „Picas-
.so’s Picassos”. Hij heeft er buiten alle
mogelijke beroemde fotoseries om
ervaring mee omdat hij zeventien jaar
lang met Picasso en diens vrouw Jac
queline Roque bevriend is geweest. Het
boek is dan ook tevens een herhalings
oefening, want een deel van Picasso’s
Picassos is er opnieuw in opgenomen.
Het bevat ook Picasso’s leven in zijn
villa „La Californie”, maar is vooral
gewijd aan diens laatste periode, het
leven in het kasteel van Vauvenargues.
In het algemeen is het een zeer boei
end boek geworden, wat je noemt een
boek „dat je niet mag missen”. En toch
zou ik het kunnen missen. Het levert
namelijk een vertroebeld beeld op, niet
alleen door de keuze van de foto’s
(uitgezonderd de reprodukties natuur
lijk), maar ook door de begeleidende
tekst.
Picasso’s leven zat vol beroerdigheden,
vooral jegens zijn naasten. De onver
kwikkelijke nasleep van zijn overlijden,
het onterven van zijn kinderen door
hem of Jacqueline (of door beiden) ge
tuigt daarvan. Picasso gaat door voor
een communist, vooral om zijn wand
schildering Guernica, waarin hij het fas
cisme hekelt. Hij was dan wel een
communist van de schatrijke én egoïsti
sche soort die zich om politiek weinig
bekommerde en die alles en iedereen
opofferde aan een genialiteit waarvan
hijzelf ook rotsvast overtuigd was. Nu
heb ik verder vrede met ’s mans sociale
kwaliteiten, maar het feit dat hij toe
stond dat zijn lijffotograaf brieven aan
Nixon stuurde om hem in Amerika een
ere-ontvangst te bereiden, doet hem
voor mijn gevoel niet uitblinken als
sociale voorvechter.
Over de vrouwen van Picasso
boek te schrijven zijn. Eén van hen,
Franqoise Gillot heeft het zelf maar ge
daan. Haar waarheiG werd in de omge
ving van Picasso té onthullend geacht.
Hij mocht die waarheid niet weten.
Om dat te voorkomen werden zijn kin
deren Claude en Paloma (bij Franqoise
gewonnen) praktisch verbannen. Ze heb
ben hun vader zelden mogen terugzien.
Dat werpt weef zo’n onmogelijk licht op
deze man én op zijn jalqerse Jacqueline.
Die laatste komt me uit de foto’s overi
gens tegemoet als een mooie maar kei
harde zakenvrouw. Het leeuwendeel van
de erfenis zal haar stellig wel te beurt
zijn gevallen.
Is het bovenstaande K nu alleen maar
een roddeltje of niet?
De feiten komen doodgewoon uit Dun
can’s boek, maar ik geef ze weer op
menselijke schaal. Dat doet Duncan na
melijk niet en hij bewijst er Picasso een
slechte dienst mee. Duncan heeft er een
hagiografie van gemaakt, een heiligenle
ven. Elk woord van Picasso, elk gebaar,
de manier waarop de man eet, met
kinderen speelde (toen Claude en Palo
ma nog niet verbannen waren) het
wordt allemaal in zo’n verheerlijkende
Aan het boek is bijgedragen door
Rob Ruurs en Willem L. van de
Watering. De eerste geeft een chrono
logisch overzicht van alle teksten van
voor 1700 waarin Vermeer wordt ge
noemd en de tweede zorgde voor een
beredeneerde catalogus van alle wer
ken van Vermeer en hun herkomst.
En dat laatste is belangrijk, omdat er
altijd nogal wat toeschrijvingen zijn
geweest, om niet te zeggen vervalsin
gen, waarin Han van Meegeren dan
de kroon spande.
Er zit echter wel een grond van
waarheid in, maar Klimt had door zijn
voorliefde voor het portretteren van be
roemde „fatale vrouwen” uit zijn tijd
(die in Wenen een grote rol speelden) en
de houdingen van zijn liefdesparen ge
noeg mogelijkheden om zijn erotomanie
HOEWEL BEPERKT van omvang
is „Johannes Vermeer” door Albert
Blankert een aanwinst. Het is goed
geïllustreerd door Spectrum in
Utrecht uitgegeven, hoewel de kleu-
renreprodukties te overdreven rood
zijn.
toon beschreven, dat je er wee van
wordt.
Van nog iets word je wee en dat is
de voortdurende verzekering van Dun
can hoe belangrijk Picasso hém wel
vond. Tal van onbenulligheden over
Duncan’s eigen leven, de auto’s waarin hij
rijdt, het hondje van Picasso dat door
hem wordt gered, de brieven die hij aan
zijn uitgever schrijft om te melden hoe
vér hij nu al weer met zijn boek is en
hoe blij Picasso daarover gestemd zou
zijn, bevatten een onverteerbaar brok
zelfverheerlijking. Een dat is dan zo tot
aan zijn afscheidstirade na, Picasso’s
overlijden toe.
Duncan heeft, qua fotografie een hier
en daar prachtig boek gemaakt, maar
hij heeft tevens een monument gescha
pen waaraan een zéér menselijke figuur
als Picasso geen enkele behoefte heeft.