Misverstand over het wezen van
de literatuur
de tragiek in
spreken
Studies
over
MARX en
LENIN
Het China van Renate
itBBBi
onderkoelde
woede in „Roos
I
„Nu kan ik
en dynamiet55
"t
Heinrich BölTs
DOOR LUDEK
PACHMAN
Sociaal
Economisch
Jaarboek
Aan de zelfkant van het leven
I
4
BIJ FRANS STÜGER, A YA TIKKEN EN KEES SIMHOFFER
M
1
■MLMIM
99
Existentieel gezeur
Ongenuanceerd droevig
\1
lint
ias
o’s
1.75
1.90
>.75
1.50
3.00
3.75
5.95
4.50
9.00
8.00
8.00
8.00
8.00
>8.00
9.00
k
t
ECHTE LITERATUUR GAAT over diep-menselijke problemen. Dit in
scherpe tegenstelling met lectuur, die zich in het geheel niet bekommert
om de psychologie van de menselijke ziel. Het lezen van echte literatuur
is zo belangrijk, omdat je leven daardoor rijk wordt aan diep-menselijke
ervaring. In drie onlangs verschenen boeken, Frans Stüger, „De gedachte”,
Aya Zikken, „Dwars door de spiegel” en Kees Simhoffer, „Vermomd als
treurwilg”, viel me heel sterk op dat schrijvers, met de kennelijke ambitie
„literair” te willen zijn, nog steeds geteisterd kunnen worden door dit
misverstand over het wezen en de functie van literatuur. Het is heus een
misverstand, want de stelling impliceert onder andere dat je geen uit
stekende a-psychologische roman zou kunnen schrijven over gebeurtenis
sen (het wezen) en dat het niet mogelijk of honorabel zou zijn een boek te
lezen voor je plezier, zonder dat „stichting” plaats heeft (de functie).
Ongein van Stüger
A
WIE KENT HEINRICH BÖLL niet, die brave Duitse christen-schrijver
die zijn verontwaardiging altijd zo braaf weet te verpakken in hyperfat
soenlijke, snel achter de keurige schrij vershand weggewerkte oprispingen?
Echt een goede Duitser zoals wij, welopgevoede Hollanders, die zo graag
willen zien. Een stuk minder verdacht dan zo’n rooie SPD-paladijn als
Günther Grass, om van moderne relmakers als Franz Joseph Degenhardt
nog maar niet te spreken.
Dergelijke motieven moeten door het hoofd van uitgeverij Elsevier spe
len, als zij het zoveelste boekje van melkkoe Böll ijlings in het Nederlands
laat uitgeven om bijvoorbeeld na het succesvolle „De verloren eer van
Katharina Blum” nog een extra graantje mee te pikken van de dan tijdelijk
ontstane Böll-hausse.
«ca»g
MARX
3
LENIN
Heinrich Böll samen met de Russische schrijver Solzjenitsyn.
maar
I
ROB STAM
P.T.
LOUIS FERRON
■4
4'
-
L
fc.
I
5
Van de drie schrijvers is Aya Zikken
degene die onvoorwaardelijk het concept
heeft aangenomen van literatuur-met-
een-grote-L. Kees Simhoffer is gaan
twijfelen. Hij vermoeit nu zijn lezers
met de vraag naar het nut van zijn
geschrijf. De lezer weet daar ook zo
gauw geen antwoord op, maar er zijn
dan toch weer een paar bladzijden ge
vuld, lijkt het.
Samen met Frans Stüger delen Zik
ken en Simhoffer het geloof dat er geen
vrolijkheid bestaat op deze wereld, het
is allemaal niets dan diepe duisternis,
droefheid, tegenspoed bij hen. Ik vroeg
me verwonderd af, toen ik hun boeken
achtereenvolgens las, of het pessimis
tisch naturalisme soms was weergekeerd
in onze letteren, er was teveel spruitjes
lucht dan dat hun wereldsmart verlate
„zwarte” romantiek kon zijn. Hoe dan
ook, treurigheid alom, al was het alleen
maar die over de onnodigheid van deze
publikaties.
Ludek Pachman, de Tsjechische veel
besproken schaker, die zijn geboorte
land Tsjecho Slowakije de rug heeft
toegekeerd en asiel zocht en vond in
het westen, heeft zijn boek „Nu kan
ik spreken.het licht doen zien.
De bijna 400 pagina’s tellende paper
back bevat zijn veelbewogen levens
loop vanaf zijn kind-zjjn op zes
jarige leeftijd tot het moment waarop
hij het vrije Westen definitief bereik
te.
FRANS STÜGER behandelt de tragiek
van een kontaktarm mens. Zijn roman
„De gedachte” (uitg. Van Oorschot) is
geschreven als het verslag dat een gees
teszieke maakt van zijn gek-worden. Het
boek lijkt qua thema een beetje op A.
Alberts, „De vergaderzaal”, ongeveer een
half jaar geleden uitgegeven door de
zelfde uitgever. Alberts’ impact haalt
Stüger bij lange na niet. Stügers boek
is geschreven vanuit de mentaliteit van
kinderen, die de plaatselijke gek bedot
ten, en Stüger verwacht van zijn lezers
dat ze diezelfde mentaliteit bezitten. Een
voorbeeld: (de gek, Jozef Aldolf,s preekt
over zichzelf als „U”) „U begon ’s mor
gens om half negen. Om tien uur kwam
er dan koffie. Dat was altijd een gezellige
onderbreking. Er werd dan gepraat en
soms wel eens een grapje gemaakt. Dan
moest ik altijd heel erg lachen. Alhoe
wel, één keer zei de Chef iets wat ik
niet goed begreep. Hij vertelde, dat je
het beste op een groot kerkhof kon
werken, dan heb je meer mensen onder
je. Natuurlijk begrijp ik wel dat je dan
de baas bent over de tuinman, maar
verder zou ik geen personeel kunnen
daar getraliede ramen, geheel of gedeel
telijk met luiken afgesloten.” Als hier
dan onmiddellijk opvolgt: „In zoverre
inspirerend”, zei de jongen, „dat je je nu
kunt voorstellen wat je maar wilt,” dan
lees je in eerste instantie foutief dat er
een tweede personage in het spel is.
„Dwars door de spiegel” is geen slecht
boek, maar het is ook niet echt goed.
Het thema is te zwaarwichtig, en het
tempo is te traag, doordat de dialogen zo
ongeconcentreerd zijn, er wordt teveel
overbodigs gezegd. Het boek geeft niet
méér dan de samenvatting die ik ervan
gegeven heb, er is aan de uitwerking
niet iets opmerkelijks, iets eigens, „een
ontheemde jongen”, en dat was het dan.
Socialistische Uitgeverij Nijmegen of bij
de stadsguerilla uitgeverij „De Rode
Pantservuist” moeten verschijnen? Wel
nee, zo erg is het nu ook weer niet.
Want, al is het een feit dat men Böll’s
woede met de jaren ziet toenemen en
men af en toe de indruk krijgt dat hij
nu eindelijk naar het beloofde dynamiet
zal grijpen, inplaats van naar de roos of
het kruisbeeld, nij weet zich nog steeds
tijdig in te houden. Of, kwaadwilliger
geformuleerd, op slim casuïstische wijze
China blijft een mysterieus land, ook al staat het venster op een piepklein
kiertje, waardoor nu en dan een diplomaat met zjjn gevolg naar binnen mag
klimmen. Alwaar hij na het binnenstappen slechts gesloten deuren vindt. Het
„Klein Chinees woordenboek” (om misverstand te voorkomen: geen dictionaire)
van Renate Rubinstein geeft daar nog eens een duidelijk beeld van. Ze reisde
met onze minister Van der Stoel (in vereenvoudigde Kooten-De Bie-stijl steeds
aangeduid als Stoel) mee om het nu eens zelf te zien. Haar indrukken van vijf
dagen China en daaraan voorafgaande bestudering van geschriften over het
China van nu waren voor haar voldoende, zo blijkt, om met alle zogeheten
Chinakenners of sinologen de vloer aan te vegen. Je hebt bij het lezen van deze
pittige oosterse kost constant de indruk, dat Rubinstein louter en alleen
Pekingwaarts getrokken is om eens en voor goed af te rekenen met reputaties
zoals die van prof. Wertheim, mevrouw Schenk, Van Ginniken enz. (waarbij
terloops ook enkele collega’s van de media te kijk worden gezet). Hetgeen
uiteraard tot een kettingreactie aanleiding heeft gegeven, want Wertheim en
de zijnen bleven niet met mandarijnenglimlach terneer zitten. Vrij Nederland
stond zogezegd bol van de Chinese kost. Eigenlijk jammer, dal de Chinezen
met de Grote Mao aan het hoofd dat niet hebben kunnen volgen. Tenzjj Wert
heim enz. een vertaling van alle geschrijf hebben opgestuurd. Eerlijk gezegd
zien we het boekje van Renate Rubinstein niet zo één-twee-drie in de Chinese
boekwinkels liggen. H. R.
OOK AYA ZIKKEN raakt in haar
roman „Dwars door de spiegel”, uitgege
ven door Querido, wereldwijde proble
men: die van een jongen die zich ner
gens thuisvoelt. Haar hoofdpersoon, al
even „contactgestoord” als die uit „De
bedenken dat op een kerkhof zou wer
ken.” Wansmakelijk, zoals je dan samen
met de auteur mag lachen om deze
domme meneer, en jezelf superieur mag
voelen!
De flap noemt Stügers taalgebruik
„geraffineerd naïef.” „Puberaal” zou ook
een goede karakterisering zi.in. De grap
om Jozef Aldof zichzelf consequent met
„U” aan te laten spreken („Ik ging altijd
lopend. Daar wordt Uw hoofd rustig
van, vind ik”) werkt bijvoorbeeld reeds
na twee bladzijden bijzonder irriterend.
Die diepmenselijke tragiek, waar
Stüger toch wel op mikt, komt bij mij
door deze ongein niet zo erg over. Een
troost voor Stüger: Sjefke van Oekel zal
het een uitstekend boek vinden.
Juli ’74-juli ’75. Een jaar waarin op
sociaal-economisch gebied ontzettend
veel gebeurde. Boze boeren blokkeer
den rijkswegen. Den Uyl hield in
Nijmegen een rede over zijn socialis
tische visie op de maatschappij, een
rede die een enorme hoeveelheid kri
tiek lossloeg. Demonstrerende PTT-
ambtenaren, middenstanders, buiten
landse werknemers. En ga zo maar
door.
Hoofdredacteur Nic. van Rossum
van Elseviers Weekblad heeft er ge
noeg stof over bijeengeharkt om er
een sociaal-economisch jaarboek mee
te vullen. Na een overzicht van de
belangrijkste gebeurtenissen op een
chronologisch rijtje wordt een aantal
onderwerpen wat uitvoeriger belicht.
Het moet gezegd, dat dit over het
algemeen objectief gebeurt. Al is er
natuurlijk altijd strijd mogelijk
waarom bepaalde personen en instel
lingen wel worden geciteerd en ande
re niet. Maar, ook al is een boek 229
pagina’s dik, als je er een heel jaar in
behandelt blijft het een keus. En niet
meer dan dat. Wie dat in de gaten
houdt heeft een handzaam boek met
zeer veel cijfermatig materiaal ter
beschikking.
Nic. van Rossum, „Sociaal-econo
misch jaarboek 1974-1975”, uitgave
Agon Elsevier BV, prijs 24,50.
weet hij nog steeds op het nippertje te
voorkomen dat hij de uiterste conse
quentie uit zijn woede zal moeten trek
ken. Helaas niet altijd even slim. Om de
marxistische boot af te houden, duvelt
hij tenminste één keer de plomp in als
hij een vaag verhaal ophangt over Marx
conjugale ontrouw, of diens anderszins
te laken levenswandel, zo heel precies
wenste ik dat niet te onthouden.
Herhaaldelijk heb ik bij lezing van
deze bundel met weemoed gedacht aan
wat Hans Magnus Enzensberger die,
laatste nieuws van de Frankfurter
Buchmesse, een serie ballades heeft doen
verschijnen met dergelijke Duits- en
maatschappijcritische opstellen heeft
klaargebakken. Enzensberger, blijkbaar
heel wat minder belast met geprefabri
ceerde idealen, maakte vlijmscherpe
analyses en trok daar de enig mogelijke
consequenties uit.
Men versta mij goed, aan Böll’s eer
lijkheid behoeft geen mens te twijfelen
en menige geestelijke die het saaie
ambtsgewaad voor de al even saaie gei-
tewollensokkenboernoes of spijkercombi-
natie heeft verwisseld, zal zich ongetwij
feld in Heinrich Böil herkennen. Een
stuk medemens aan de basis, als u
begrijpt wat ik bedoel. Dat is allemaal
lief en dat is allemaal mooi en het zou
ook helemaal geen kwaad kunnen als
dat verschijnsel hand over hand toenam.
Ik persoonlijk zie echter liever uit naar
de dag waarop „het geweten van Duits
land” een boekje schrijft over het opbla
zen van mammoet-uitgeverijen Aan het
waarom daarvan heeft hij zich in „De
verloren eer van Katharina Blum” al
gewaagd. De analyse was nu eens cor
rect. Het wachten is nu op het hóé. Eens
zien of uitgeverij Elsevier ook dat uit
geeft. Eindelijk eens een echte knaller
in het fonds.
gedachte”, gaat vanwege dat gevoel van
ontheemding op zoek naar zijn eigen
identiteit (ik formuleer maar even in de
denktrant van het boek). Zikken heeft
hem voorzien van werkelijk alle attribu
ten om dat gevoel van ontheemding te
rechtvaardigen.
De ongelukkige jongeman is in Neder
land geboren, maar in Nieuw-Zeeland
opgegroeid. Het nieuwe vaderland ver
achtend wegens de kultuurloosheid er
van, gaat hij naar Nederland terug, om
het daar dan weer benauwd-kleinbur-
gerlijk te vinden. In Israel, waar de
roman speelt, hoopt hij als jood te
worden erkend, maar ook daar be
schouwt men hem als vreemdeling.
Dan blijken óók nog de vrouwen die
hij tegenkomt niet bereid on. voor hem
de opofferingen te doen die hij van ze
eist. Identiek aan de traumatische erva
ring met zijn jeugdvriendinnetje Jara,
die niet onvoorwaardelijk in hem gelo
ven kon, wil het blinde meisje Thali niet
voor hem haar kibboets verlaten, de
Nederlandse Marion wil niet haar werk
in de Arabische wijk van Jeruzalem
voor hem opgeven, de Amerikaanse Bar
bara geeft voor hem haar onafhanke
lijkheid niet prijs. Aan de jongen zelf is
trouwens ook een heleboel mis, wordt
ons bij monde van Barbara meegedeeld.
Gelukkig loopt het nog goed af: met
Barbara wordt ’t best nog wat, aan het
eind van het boek.
Een irritante stilistische bijzonderheid
is, dat er naar -ie hoofdpersoon steeds
wordt gerefereerd met „de jongen”. Van
die naamloosheid word je tijdens het
lezen bijna contactarm! Bovendien
werkt het verwarrend, bijvoorbeeld als
eerst de gedachten van „de jongen” via
de zogeheten „erlebte Rede” zijn weerge
geven: „Hij kon de aarde nier zien. Om
hem heen waren muren met hier en
hoort zijn er onverwachte successen,
maar af en toe loopt het mis en
wordt er zelfmoord gepleegd. Genoeg
ellende voor een complete tv-serie.
Met ook nog even een ongenuanceer
de aanval op Fidel Castro. Een Cu
baanse vluchteling met de fraaie
naam Agipito Ciseros krijgt acht
pagina’s de gelegenheid om te vertel
len dat zijn moederland aan elkaar
hangt van wetsverkrachting en exe
cuties.
Het boek verscheen in 1965 in de
Verenigde Staten, tien jaar later
komt het op de Nederlandse markt
terecht. Waarom? Dat is me niet
duidelijk. Het lijkt me toch echt niet
dat er drommen mensen tien jaar
popelend hebben zitten wachten tot
nu eindelijk de Nederlandse vertaling
uitkwam. Misschien is het iets voor
Wibo van der Linden om er een
gedramatiseerde documentaire van te
maken.
Hannah Green, „Aan de zelfkant
van het leven” (oorspr. titel „The
Monday Voices”), vertaling Elisabeth
Swildens, uitgave Hollandia BV.
De bundeling essays „Roos en dyna
miet” is daar weer een treffend staaltje
van. Als recensent vraag ik mij af
maar ook als gewoon lezer, maakt u
zich maar niet ongerust hoe geweten
loos en of dom een uitgeverij als Else
vier is. Hier doet zich namelijk het
fameuze, naar ik meen eens door Lenin
geignaleerde verschijnsel voor, dat het
kapitalisme bereid is goed geld opleve
rende handel te drijven met de strop
waarmee het zelf gehangen zal worden.
Mogelijk heeft Böll ooit eens aan
bovenvermelde typering beantwoord. In
dit boekje valt echter op uiterst leerza
me wijze te volgen hoe een christen met
een geweten een christen dus die de
zogenaamde christenpolitiek van de on
betrouwbare kapitaalsknecht CDU en
die van de nog morbidere CSU tot in de
grond van zijn hart verafschuwt
langzaam maar zeker gedwongen wordt
tot een steeds radicalere stellingname. Je
krijgt waarachtig 'e indruk dat Böll er
zelf af en toe danig van schrikt
Het boekje bevat een aantal korte
essay’s en redevoeringen waarvan het
eerste „Roos en dynamiet” in ’58 gepu
bliceerd werd en de laatste de redevoe
ring inhoudt waarmee Böll in ’72 de
Nobelprijs voor literatuur in int vangst
nam. „Roos en dynamiet” noemde de
uitgever de bundel dan ook heel alert en
met een forse knipoog naar aarzelende
en welmenende radicalen van allerlei
kaliber. Maar als ze bij Elsevier het
boekje goed gelezen hebben, dan moeten
ze toch tot de conclusie zijn gekomen
een addertje aan de borst te koesteren.
AL ENIGE TIJD geleden is bij uit
geverij Pegasus een nieuw deel ver
schenen in de serie vertaalde Marx-
en Engels-werken. „Over het anarchis
me” bestaat voor een deel uit een
aantal brieven die Karl Marx en
Friedrich Engels aan elkaar en aan
tijdgenoten als Lafarque en Cuno
schreven. Verder bestaat het boek uit
fragmenten van eerder verschenen
werken, reacties en kritieken op con
gressen en brochures. Bovendien be
vat het nog een analyse door Marx
van Bakoenins werk „Staat en anar
chie”.
Een vrij grote plaats is in het boek
Ingeruimd voor de Internationale.
Hoewel anarchisten in principe tegen
organisatie zijn, zowel in de vorm van
een staat alswel in de vorm van een
partij hebben zij toch pogingen in het
werk gesteld om tot een overkoepe
lende organisatie te komen. Marx en
Engels beschrijven deze pogingen en
geven ook aan wat de oorzaak van
het mislukken ervan was.
DE HONGAARSE FILOSOOF Geor
ge Lukacs heeft naar aanleiding van
de dood van Lenin een beknopte studie
over hem geschreven. Het in 1924
geschreven werkje probeert duidelijk
te maken welk verband er bestaat
tussen de theorie en de praktijk van
Lenin. De theoretische en praktische
politiek van Lenin en vooral de ver
houding tussen beide, is niet alleen in
niet-communistische kringen bij
voortduring aanleiding tot verkeerde
interpretaties. Dit is met name van
belang omdat Lenin de theoretisch-
praktische kern van de wereldbe
schouwing van Marx vorm heeft ge
geven zonder de oorspronkelijke the
orie schade te berokkenen.
Met het duidelijk maken van Le-
nins gedachten wordt ook de veran
dering zichtbaar die Lukacs heeft on
dergaan. Zijn oorspronkelijke ultra-
linkse politieke standpunt, dat hij
had getracht te combineren met een
nogal persoonlijke interpretatie van
het Marxisme, verschuift naar de Le
ninistische zienswijze met de voor-
hoedetheorie als uitgangspunt. Deze
kleine studie is na het grote werk
van Lukacs over het Marxisme, „Ge-
schichte und Klassenbewusstsein”,
verschenen. Dit in 1923 uitgekomen
werk heeft binnen de Europese com
munistische beweging een heftige en
jarenlange discussie tot gevolg gehad.
Lukacs naam als een van de belang
rijkste Marxistische filosofen was
daarmee wel gevestigd.
„Lenin”, geschreven door Georg
Lukacs wordt uitgegeven door Meu-
lenhoff.
Met het aan Karl Marx ontleende
motto „alleen met kritiek op de kri
tiek van de kritiek komen we ver
der”, opent de Amsterdamse slavist
drs. F. L. Jansen de door hem samen
gestelde en ingeleide bundel met
taalkundige kritieken op de materia
listische taaltheorie van Stalin, die
eerder in de Sovjet Unie zijn ver
schenen. Uitvoerig gaat Jansen in op
Stalins idee over het ontstaan van
een nieuwe taal als produkt van de
samensmelting van de nationale ta
len.
Daarnaast komt ook het klasseka-
rakter van de taal aan bod. Volgens
Stalin zou de na de revolutie ontsta
ne volkstaal een buiten de klassen
van de maatschappij staand karakter
hebben. Jansen waardeert de houding
van Stalin, in tegenstelling tot die
van Marx die de taal tot de ideologi
sche bovenbouw rekende.
De bundel is bedoeld voor een
breed in taalkundige en ideologische
problemen geïnteresseerd publiek.
Sovjet critici van Stalin’s taalkundige
werk is een uitgave van Ster-boek, in
Groningen.
De schrijfster Hannah Green is
constant bezig met „afwijkende”
mensen. Zij scheef in „Ik heb je nooit
een rozentuin beloofd” over een jong
meisje, dat drie jaar in een psychia
trisch ziekenhuis was opgenomen en
haar weg terug naar de maatschappij.
„Met hand en hart” behandelt vijftig
jaar huwelijksleven van een doof
echtpaar, dat een kind krijgt dat een
„Horende” is.
En dan nu „Aan de zelfkant van
het leven”. Een titel die wat doet
denken aan het lied dat de Zangeres
zonder naam zingt over het meisje,
dat in Hamburg haar eer verliest. Het
boek handelt echter over een maat
schappelijk werker, die geestelijk en
lichamelijk gehandicapten een plaats
in de maatschappij probeert te bezor
gen.
Hij werkt daarvoor in het Bureau
voor Beroepsrevalidatie en komt met
allerhande zielige gevallen in aanra
king. Zoals een jeugdig crimineel, een
begaafd vliegtuigmonteur dié zijn be
nen heeft verloren, een zwakbegaafde
negerin, noem maar op. Zoals het
EEN ERGER GEVAL is het boek van
Kees Simhoffer, „Vermomd als treur
wilg”, verhalen, uitgegeven door Man-
teau. Evenals Stüger en Zikken kan
Simhoffer niet erg overweg met de
voornaamwoordelijke aanduiding, hij ge
bruikt het aanstellerige „jij”: „Van wie
is ie? vraag jij slaperig, je ogen half
open en scheef in je nachtpon”. (Herman
Teirlinck heeft ooit een roman geschre
ven waarin de ik-figuur zichzelf conse
quent betitelde met „jij”: horreur van
onechtheid). De meeste verhalen in
„Vermomd als treurwilg” zijn autobio
grafisch, lijkt het, en gaan over: 1. de zin
resp. nutteloosheid van het leven, 2. de
zin resp. nutteloosheid van het schrijven
resp. publiceren van een boek. Verder
lezen we nog dat a) de wereld vervuild
is en b) dat Bob Dylan zo geweldig is,
vooral als je achter je schrijfmachine zit
te bedenken dat schrijven toch zo moei
lijk is.
Kortom: existentieel gezeur, want
Simhoffer komt niet verder dan de pro
bleemstellingen. Twee verhalen uit de
bundel zijn nogal verschillend van de
rest. Daarvan is het verhaal „De ver
jaardagstaart” geheel in de stijl van
Mensje van Keulen (het neo-naturalis
me!) Het andere, De komst van de kille
kreeften”, een apokalyptisch verhaal
waarin de wereld vernield wordt door
gigantische kreeften van ijzer, rubber en
stookolie, ontstaan door een chemische
reactie die plaatsvindt op de schrootho
pen van onze maatschappij, is ook al
niet erg origineel. Grapje in dit verhaal:
minister van milieuzaken Roel van
Duyn is één van de eerste slachtoffers.
Alle verhalen in de bundel hebben
hetzelfde bedachte, voorspelbare, sche
matische. Op blz. 18 zegt iemand tegen
een vriend die zelfmoord heeft gepleegd:
„Wedden dat ik nog kijk of mijn schoe
nen blinken voordat ik naar je uitvaart
ga?” en jawel, een twintigtal bladzijden
verder wórden de schoenen („onbewust”)
gepoetst. Zelfs het bijbehorende citaat
van Freud ontbreekt niet. „Vermomd als
treurwilg” is inderdaad een even onno
dig boek als de schrijver zelf reeds
vermoedde.
Wie het boek leest zal het niet zo
snel weer terzijde leggen, want Pach
man is niet alleen een rekenwonder
en schaakfenomeen, hij is daarnaast
een even vlot verteller en schrijver.
Zijn gesprekken met regeringsleiders,
partijbonzen, schaakvrienden, zijn be
levenissen in de gevangenissen, zijn
ervaringen en zijn gedachten in die
hele tijd weet hij pijnlijk nauwgezet,
maar toch boeiend en zonder roman
tisering op papier te zetten. Indruk
wekkend is het hoofdstuk dat ge
wijd is aan de vrijheidsstrijder Jan
Palach die zijn levenseinde vrijwillig
vond in de vlammen.
Hij weet al die gebeurtenissen, al
die verhoren, al die gesprekken en al
die brieven zo nauwkeurig te releve
ren, dat de lezer soms wel eens de
gedachte bekruipt of het nu allemaal
wel even waarheidsgetrouw is weer
gegeven. Er bestaat echter geen enke
le reden om aan te nemen dat die
waarheid geweld wordt aangedaan -
en al zullen dan bepaalde passages
meer in overeenstemming zijn met de
geest van het gebeurde, dan naar de
letter van het eertijds gesprokene en
geschrevene; - bepalend in het boek
is, dat iedereen, die de geschiedenis
van Tjecho Slowakije na de oorlog
en de gebeurtenissen rond Pachman
gevolgd heeft, daarvan steeds weer
iets bekends er in tegenkomt. En als
dat dan is neergeschreven op een
manier, die tot verder lezen noodt,
dan is het wel zeker, dat Ludek
Pachman de juiste toon voor zijn
boek heeft gevonden.
Men wordt er ook in geconfron
teerd met de tweestrijd welke hem
kwelde met betrekking tot het scha
ken. „To play or not to play, that is
the question” met die Hamlet-achtige
vraag hield hij zich bezig, toen hij
zichzelf afvroeg of hij ooit nog weer
tegen de Russen zou schaken. In 1968
besloot hij van niet. In 1970 oordeel
de hij het verstandig, dat toch maar
weer wel te doen. Daarbij kwam dat
Michael Moisjewvitch Botwinnik en
Salo Salomonowitch Flohr bijzonder
goede vrienden van hem waren.
Zijn boek getuigt van het karakter
van de schrijver, die bereid was in de
gevangenis zijn gezondheid op te of
feren voor de goede zaak, die hij
diende.
Treffend is ook het laatste deel van
het boek, handelend over al hetgeen
hij, zijn vrouw en zijn schoonmoeder
moesten ondergaan voordat zij zich
definitief in het vrije Westen konden
vestigen.
„Nu kan ik spreken.is een
uitgave van Het Wereldvenster
Een christenaddertje weliswaar,
niettemin.
Zou Böll dan in Nederland bij de
36