Nathalie” van
Ger Verrips:
een vrouw teert
op verleden
JAARBOEK
Oorlogsromans
1
1
Mensje van Keulen en haar
Herman Broch: een grootheid
die aan ons land voorbijging
realisme in „Van lieverlee”
boekje
KITSCH VAN HOGE WAARDE IN KLEINE ROMAN
Schilderen vanuit
een
F
l
BOEKEN
u
Vrouwen zonder uitzicht
1
en slechte mannen
ft
En het valt te vrezen dat het laatste wanhoopsoffensief] e van uitgeverij
interesseerdheid zal blijven.
BESTAAN RECENSIES uit oncontroleerbare, zinledige beweringen? In
„Tirade” van mei 1973 heeft Ton Anbeek geprobeerd deze vraag te be
antwoorden aan de hand van recensies van Mensje van Keulens eerste
roman, „Bleekers zomer”. Zijn conclusie luidde dat literaire kritiek steeds
oncontroleerbare uitspraken doet, die echter niet zinloos hoeven te zijn
omdat ze lezers kunnen helpen hun keus te bepalen. Opmerkelijk, en ook
van belang voor de nieuwe roman van Van Keulen, „Van Lieverlede”
(erg mooi uitgegeven door De Arbeiderspers), vond ik de nadruk die de
critici bleken te leggen op het aspect van de „natuurgetrouwheid” in haar
werk. De waardering stond of viel vaak met de vraag of het beschrevene
wel „waar” was in hun ogen, in de zin van of men zich kon voorstellen
dat de (fictieve) romanwereld in „de” werkelijkheid kon voorkomen. Dat
dit criterium zo zwaar woog is eigenlijk niet zo heel verwonderlijk.
r 1
IN 1970 VERSCHEEN in de reeks „Literair Paspoort”, een gezamenlijk
door Meulenhoff en de Bezige Bij uitgegeven en inmiddels helaas ter ziele
gegane serie, de roman „Esch of de anarchie” van Hermann Broch. Dat
had het begin van iets moois kunnen zijn. Namelijk de ontdekking in brede
Nederlandse kring van één van de grootste schrijvers van deze eeuw. Maar
helaas, alweer helaas, Broch kwam, Broch ging en de boer, hij maaide
i voort. De Nederlandse natie heeft er geen moment van wakker gelegen.
1 En het valt te vrezen dat het laatste wanhoopsoffensief je van uitgeverij
De Arbeiderspers, die het onlangs waagde een aantal verhalen van Broch
op de markt te brengen, ook wel een slag in het luchtledige van de onge
‘5l
s
DINY SCHOUTEN
een
M. S.
Ger Verrips
LOUIS FERRON
Sjeik Yamani (links) op een conferentie in Algiers van de olie exporterende
landen.
1
i
1
1
1
1
2
-
L
I
s
r
1
c
l
I
I
2
I
X
t
I
I
S
wicht is wel nodig. De bedorven lucht
van menselijk verval, waarmee Mensje
van Keulen zich het liefst pre-occupeert,
is voor iemand die haar affiniteit niet
deelt, toch wel benauwend. 'En op die
affiniteit met menselijk verval valt af te
dingen dat die soms ontaardt in een
teveel aan sentiment. In „Van lieverle
de, is dit te merken aan de bijna
karikaturale overdrijving der armetie
righeid, élk voorwerp in het huis,'tot het
afwasteiltje en het aanrechtkastje („een
tehuis voor pissebedden en zilvervisjes”)
toe, fungeert nadrukkelijk als symbool
van ondergang .Dat gedaan in een stijl
die, hoe zorgvuldig dan ook, bijna ver-
heven-archaïsch is, leidt tot een lichte
verdenking van pastische, ironische na
volging van pessimistische naturalisti
sche auteurs als Coenen en Van Ouds-
hoorn. „Van lieverlede” ruikt een beetje
naar kitsch, een heel klein beetje maar
gelukkig, en dan van prima kwaliteit.
DINY SCHOUTEN
Prof. dr. Peter Odell voor, tij
dens en na de oliecrisis regelmatig in
(Nederlands) beeld geeft in zijn
voorwoord een kort helder overzicht
van de gewijzigde omstandigheden
sedert het verschijnen van dit boek
en deze Nederlandse uitgave. Hij
wijst en dat is ook al een merk
waardigheid op de feiten van het
boek (o.a. een typisch Franse visie),
maar geeft ook duidelijk aan, dat het
als waarschuwing van groot belang
is.
„De olie raakt toch op” van de
Franse politicoloog en oliespecialist
Jean Marie Chevalier (uitgegeven bij
de Arbeiderspers) is om diverse rede
nen een merkwaardig boek. Chevalier
schreef het in 1973 (vóór de Jom
Kipoer-oorlog en dus vóór de grote
oliecrisis). Toen al wees hij op de
enorme omwentelingen, die er in de
geschiedenis van de energievoorzie
ning voor de deur stonden, de veran
dering in de machtsstructuren, de
grote klap die de westerse economie
te verwachten had. Hij maakte er op
attent dat de snel naderende uitput
ting 30 jaar nog exploitatie van
de oliebronnen zowel in de produce
rende als niet-producerende landen
tot ingrijpende maatregelen zou
dwingen, waarbij wellicht de onder
gang van de westerse macht mogelijk
zou worden.
gaan. Idealisme, anarchie, het zijn de
schijnoplossingen die het menselijk ver
nuft weten te bedenken, maar die de
mensheid geen steek verder helpen.
Vanuit het oeverloze geklooi lijkt geen
weg meer naar boven te leiden.
Broch restte na dit machteloos consta
teren niets dan het vluchten in de
droom. Was die droom voor hem Ameri
ka, het land waarheen hij, na het op
gang komen van de heilloze Nazi-macht-
naties in zijn geboorteland Oostenrijk,
vluchtte? Kennelijk niet. In Amerika
schreef hij zijn „Der Tod des Vergil”’
waarin hij een poging doet de laatste
levensuren van de vermaarde Romein
om te zetten in een schier wanhopige
hunkering naar de eeuwigheid. Broch
was al net zo vermoeid als hij zijn
Virgilius laat zijn.
Het merkwaardige en griezelige
aan dit boek is, dat het de moeilijk
heden rond een oliecrisis al duidelijk
vastlegde en dat de realiteit (sneller
dan ook Chevalier kon weten) in veel
opzichten zou kloppen. Chevalier
waarschuwde al voor de afzijdigheid,
die Europa aan de dag legde voor de
snel wijzigende situatie op de olie-
markt. Hij waarschuwde datzelfde
Europa voor een te grote haast om
zich in een kernenergie-avontuur te
storten.
in De Laatste Helden (Elsevier)
beschrijft Martin Caidin, auteur van
meer dan tachtig oorlogsromans, de
slag om de macht in de lucht tussen
Amerika en Japan tijdens de tweede
wereldoorlog. Hoofdpersoon aan
Amerikaanse zijde is kapitein Mit
chell Ross, een dodelijke vechter, die
al meer dan veertien Japanse jagers
heeft neergeschoten. De Jappen heb
ben echter ook zo’n ace. Shigura
Tanimoto, de samurai en kapitein bij
de Japanse luchtmacht, heeft zeven
tien Amerikaanse toestellen neerge
haald. In een laatste gevecht, wel wat
voorspelbaar natuurlijk, vechten Ross
en Tanimoto hun persoonlijk duel op
leven en dood uit.
In Operatie Luie Hond (Zuidhol-
landse Uitgeversmaatschappij) heeft
Alan Williams een avonturenroman
geschreven over de grenzeloze cor
ruptie die zich, van hoog tot laag
tijdens de oorlog in Vietnam mani
festeerde. Een bont gezelschap van
NATHALIE is een verkeerd gekozen
titel voor een uitstekend boek. De titel
schept verkeerde verwachtingen, het be
wijs daarvoor levert het omslag. De
omslagontwerper heeft, afgaande op de
titel, zich een mooie jonge vrouw voor
gesteld. Dat „Nathalie” mooi zou zijn of
zou zijn geweest, staat nergens in het
boek. Het is bovendien niet van belang.
Het uitgangspunt van dé roman is Na
thalie als oude vrouw, nooit echt geluk
kig geweest en nu met een lichaam dat
bezig is af te takelen. N. wordt bijna
nooit bij haar naam genoemd, ze is
getrouwd en getrouwde vrouwen hébben
nu eenmaal geen naam. Deze vrouw zou
er best een willen hebben, maar ze heeft
^onvoldoende durf om er een te verove
ren. De naamgeving is echter géén sleu
tel tot het boek, ik werd heel even op
een dwaalspoor gebracht door de titel.
intellectuelen tot meedogenloze vrij
buiters zet de grootste roof aller
tijden op touw. Het plan is zo wel
doordacht en grandioos in’ zijn een
voud dat de half miljard Amerikaan
se dollars het gezelschap nog maar
moeilijk kan ontgaan.
De Vijfde Vrouw (Zuidhollandse
Uitgeversmaatschappij) speelt zich af
in Boedapest, oktober 1956. Terwijl
de opstand van de Hongaren bloedig
wordt neergeslagen door de russische
tanks is Lajos Nemetz, al meer dan
36 jaar politieman, een moordenaar
aan het zoeken. Maria Fagyas pro
beert een beeld te geven van het feit
hoe absurd dit eigenlijk is in een
periode waarin het hele land druipt
van het bloed. Toch zet Nemetz door,
omdat hij ervan overtuigd is dat
discipline en het streven naar het
goede de enige pijlers zijn waarop
men zich staande kan houden in een
krankzinnig geworden wereld.
Wie dagelijks informatie over het
vórig jaar, 1974, wil hebben, moet
zich het Winkler Prins Jaarboek 1975
aanschaffen. We weten, het klinkt
hoogst merkwaardig. We hebben er
voorgaande jaren ook steeds onze be
vreemding over uitgesproken dat men
het jaaroverzicht post-dateert. Waar
om het niet gewoon Jaarboek 1974
genoemd? Omdat het te „oud” klinkt
en dus commercieel niet aantrekke
lijk is?
Maar goed, de inhoud zelf is voor
treffelijk. Men krijgt weer het hele
jaar voorgeschoteld met zijn belang
rijke en ook wat minder belangrijke
zaken. Machtswisselingen (1974 is
daar erg sterk in geweest), Watergate
met zijn ontknoping, het wereldkam
pioenschap voetbal (met kleurenfoto’s
van het oranjeteam). Hec is geen
dorre opsomming van gebeurtenissen
aan de hand van trefwoorden. Er
wordt ook volop achtergrondinforma
tie gegeven. Zoals altijd is het
jaarboek gekoppeld aan een thema.
Deze keer is dat „geweld”. Vandaar
treft men een serie artikelen aan
over criminaliteit, gijzelingen, marte
lingen, politiek geweld, recht en orde,
guerrilla, kapingen. Ook het begrip
geweld zelf wordt van alle kanten be
licht. Het boek is weer uitstekend
geïllustreerd.
Je zou „De sjeiks komen” van Jens
Friedemann (uitgeverij Manteau) er
direct achter moeten lezen. De Duitse
financiële expert en Arabië-kenner
start zijn boek met de oliecrisis van
1Ó73. Hij gaat uitvoerig in op het
imperium, dat de oliesjeiks hebben
opgebouwd. De OPEC, tot voor kort
een voor de massa onbekend insti
tuut, is nu één van de belangrijkste
economische en politieke wereldfo-
rums geworden. Daar beslist men
over de olieprijzen en dus over de
wereldeconomie. Friedemann be
schrijft terdege gedocumenteerd hoe
de opmars van dè moderne oliebaron
nen verloopt; hoe zij „onderhuids”
binnendringen in de gevestigde wes
terse orde. De westerse landen heb
ben op die stille machtsgreep natuur
lijk gereageerd. Er werden hindernis
sen opgeworpen om ongewenste bui
tenlandse investeringen te weren.
Maar via bankiers en stromannen
wordt er toch gehandeld. De onrust
op de valutamarkt door de stromen
dollars, die uit Arabië komen, blijft
aanhouden. Pietepeuterige staatjes
werden ineens reuzendwergen op het
terrein van de wereldpolitiek. De we
reld is in enkele jaren enorm veran
derd. Friedemann beschrijft die ver
andering op beklemmende wijze.
HANS ROMBOUTS
De opbouw van het verhaal is uitste
kend. Nathalie begint na de dood van
haar echtgenoot over zichzelf na te den
ken. Dat bewustmakingsproces wordt
gedeeld door haar zoon. „Op den duur
vertelde ze altijd weer over wat ze
vroeger beleefde. Aanvankelijk dacht ik
dat ze dat alleen maar deed om wat
afleiding te hebben, maar langzamer-
i hand kreeg ik door dat ze op die manier
ook haar oude wonddn nog eens likte”.
Heel knap vind ik, dat de „ik”, de zoon,
niet van zijn moeder houdt, maar haar
toch kan beschrijven op een manier
waardoor de lezer niet tegen haar partij
gaat kiezen. De moeder wordt ook veel
zelf aan het woord gelaten, verhaal
technisch is dat heel goed gedaan. Ze is
een niet zo heel erg intelligente vrouw,
die gefrustreerd is in haar verwachtin
gen. In haar verhalen komt telkens haar
jeugd naar boven. Ze is afkomstig uit
een Hamburgs proletariërsgezin. Haar
jeugd is niet eens zo heel erg gelukkig
geweest, het ouderlijk huis is uiteenge
vallen. Nathalie heeft daar altijd de
angst van overgehouden dat zoiets ook
haar gezin zou kunnen overkomen. Ze
wil het beter doen dan haar ouders; aan
het eind van haar leven wordt min of
meer voor haar duidelijk, dat ze daarin
gefaald heeft: ook haar zoon valt uit het
nest. Ze lijkt niet intelligent genoeg om
dat met. zoveel woorden te erkennen, ze
kan alleen bedenken dat het haar moe
der beter lukte een gezellig „Familienle-
ben” te scheppen, vandaar de steeds
terugkerende jeugdherinneringen. Zij
werd in dat streven gehinderd door haar
echtgenoot, een weliswaar zorgzaam en
plichtsgetrouw iemand, maar traag, be
nepen en niet-solidair. Ze heeft weinig
kansen gehad: na de Eerste Wereldoor
log komt ze als dienstbode in Nederland
terecht; daarna zit ze gevangen in een
huwelijk met een zwijgzame, kerkse
man, veel minder vrolijk en vooral
dommer dan zijzelf. Door sociale con
ventie en door haar gebrek aan oplei
ding is ze gedwongen tot een leeg be
staan. „Moeder had waarschijnlijk beter
zes of acht of tien kinderen kunnen
hebben, plus een volledige baan erbij.
Dan had ze geen tijd gehad voor al die
mallotigheid”. Het verhaal van Nathalie
moet het verhaal zijn van veel vrouwen.
Ik weet niet of Verrips zover wilgaan
dat hij schuld geeft aan „de maatschap
pij’*', die vrouwen uit de nette burger
stand inderdaad nauwelijks reden tot
bestaan gunt. Die gedachte wordt niet
uitgesproken. Wel is het zo dat Nathalie
niet veroordeeld wordt op de typische
overgangsverschijnselen die ze vertoont,
ze zeurt en heeft veel zelfmedelijden.
Verrips heeft hét probleem weten neer
te zetten op een manier die heel „sec” is,
hij stelt niets expliciet, de lezer mag zelf
conclusies trekken, en dat werkt heel
goed, N. is er iemand door geworden
over wie je lang blijft nadenken.
Een nevendraad vormt de moeder-
zoon relatie. De zoon haat haar zelfbe
klag, haar manier van zich uiten, haar
aanpassing aan het kerkse milieu van
zijn vader, haar Godsbegrip, haar kome-
die-spelen. Toch is het boek geen aan
klacht in de stijl van Ischa Meijer. Er is
een ondertoon van solidariteit, van we
zenlijke interesse. De zoon heeft vol
doende verstand om in te zien dat ver
wijten zinloos zijn: „Moeders kunnen
genadeloos zijn voor hun kinderen.
Vooral wanneer ze graag zelf ook eens
vrijmoediger zouden willen zijn, maar te
bang blijven voor de gevolgen. En wan
neer ze zich machteloos voelen iets aan
hun leven te veranderen en daarom
graag een ander onder druk te zetten
maar toch ook niet veel grote mensen
aandurven”. Zoiets is ook heel goed
gezegd. Verrips bezit het talent om de
dingen op een simpele manier te zeggen.
Het verhaal is bovendien prima van
constructie. Verrips geeft informatie bij
stukje en beetjes, met een niet gering
eindresultaat: plotseling vallen de frag
menten in een verband en heb je de
zaken glashelder voor je staan. Een erg
goed boek.
IN EEN INTERVIEW MET DE Haag
se Post blijkt de schrijfster de geloof
waardigheid zeer belangrijk te vinden.
Over haar figuren in „Van lieverlede”
zegt ze: „Die mensen bestaan niet. Het
zijn verzonnen mensen maar toch heb ik
het idee dat het een geloofwaardig ver
haal is. Terwijl je best kans hebt dat als
die mensen echt hadden bestaan en je
een verslag van hun werkelijke leven
had gegeven, dat er heel ongeloofwaar
dig uit zou zijn gekomen. Voor mij is
het enige criterium voor een verhaal dat
het geloofwaardig moet zijn”.
Met enige overdrijving kun je stellen
dat Mensje van Keulen een soort socio
logische monpgrafiën schrijft. Wat ge
woonlijk haar realisme genoemd wordt
bestaat in de aandacht die ze heeft voor
„sociologische” attributen. Voor haar telt
iemands armzalig uiterlijk, of het feit
dat hij óf zij in een benepen, vochtig
benedenhuis woont waar het gronderig
ruikt, veel zwaarder dan hoe iemand is.
Zij ziet en laat ons zien, wat een
objectieve wetenschappelijk onderzoeker
zou zien. Ze psychologiseert niet, ze zegt:
kijk, een vuile onderbroek, of: een
kunstgebit, en daarmee zijn haar perso
nages getypeerd. Reflexie vindt niet
plaats, niet bij de auteur en niet bij de
romanfiguren. De objectieve observatie
is meedogenloos, soms veimoeiend door
de uitzichtloze armetierigheid, maar je
loopt er niet van weg omdat ze uitste
kende dialogen schrijft.
In de, vermoedelijk om platte propa-
gandaredenen „Vrouwen” getitelde bun
del. komen deze talenten duidelijk naar
voren. Zo beschrijft Broch hier op mes
scherpe wijze in zijn verhaal „Luitenant
Jaretzki”, twee door de oorlog vereen
zaamde mensen waarvan de één, de
luitenant, gek is of wordt omdat hij
teyeel weet terwijl de vrouw die toeval
lig zijn pad kruist, min of meer gek is
omdat ze te weinig weet. Wat maakt het
allemaal uit, schijnt Broch zich af te
vragen.
„De thuiskomst” beschrijft drie vrou
wen die elkaar gevangen houden in de
benepen conventies van hun tijd- Een
uitzichtloze affaire die de lezer, zo hij in
staat is over de grenzen van het heden
te kijken, wel zo ongeveer bij de keel
moet grijpen. Het is zoals Broch in het
eveneens opgenomen verhaal „Ophelia”
zegt, .we weten al dat de literatuur
leeft van heel weinig, allersimpelste .pro
blemen, die Hamlet in rok steeds
slechts optreden in een nieuw kostuum”.
Een waarheid als een koe. Maar Broch
wil nu juist beweren dat die constate
ring nog geen reden is die waarheden
dan niet nog maar een keer op de
snijtafel te leggen. Het zijn er namelijk
de problemen wel naar.
Voor wie Broch alsnog bij de staart
wil grijpen, hij late dit boekje niet
ongelezen. Hopelijk poetst de lezer dan
zijn Duits nog eens op en tracht hij de
hand op „Die Schlafwandler” te leggen.
Voor de meer in ontspanning geïnte
resseerden alvast een macabere tip: De
zelfde Arbeiders Pers die Broch uitgeeft
zal binnenkort opnieuw werk van Hans
Heinz Ewers op de markt brengen. Wel
licht maakt dat soort Duitsers hier een
betere kans. „Lang leve de morsigheid”,
zeg ik altijd maar. Of is het de Arbei
ders Pers soms onbekend dat Ewers’
oeuvre in niets anders kon uitmonden
dan in de heroïsche beschrijving van het
leven van Horst Wessel?
I
Vrouwen als krengen
Het verhaal is simpel: twee vrouwen,
moeder en dochter, die elkaar het leven
zuur maken. De dochter Hanna, voorziet
dat als ze niet wat onderneemt ze dood
zal gaan zonder ooit zelfsgezoend te
zijn. Ze blijft steken in een paar niet al
te heldhaftige pogingen om aan de man
te komen. Haar zeurderige, hulpbehoe
vende moeder wil niet dat ze een baan
tje neemt en Hanna, hoewel ze weet dta
het haar kansen sterk verkleint is niet
dapper genoeg om zich te verzetten. Eén
keer breekt ze het huis uit, uit pesterij
tegen haar moeder. Ze gaat naar een
jeugdavondje van de kerk en ontmoet
daar een wat pooierachtige knaap, die
zich amuseert met haar onnozelheid en
haar na één avondje tongzoenen weer
laat zitten. Het verhaal eindigt in een
soort reconciliatie van de twee vrouwen
die tegelijk optimistisch en uiterst treu
rig is. Hanna lijkt de strijd op te geven
en kan daardoor weer wat aardiger zijn
tegen haar moeder. Haar succesvolle ou
dere zusje, die haar nog wel eens een
duwtje heeft willen geven in de vorm
van een bezoekje aan de kapper of een
avondje „de café’s langs”, moet daarbij
definitief worden afgezworen, Hanna is
te jaloers op de sterke en egoïstische
Coby.
SCHILDEREN LEREN uit een
boekje kan natuurlijk niet, De corri
gerende hand van een leraar is nodig
als aanvulling tot de werkelijk diep'
levende wens van een leerling om
zich de kunst eigen te maken. Dat
laatste is natuurlijk het belangrijkste,
om het even of het gaat om een
aanstaande beroepskunstenaar dan
wel een goedwillende amateur die
een passende hobby zoekt.
Anderzijds, een leraar kan ónmoge
lijk zijn leerlingen alle technieken
bijbrengen, alle kennis omtrent schil-
dersmaterialen als het gebruik van
verven, penselen, ondergronden en
wat dies meer zij. Een bofek op dit
gebied, alS aanvulling van lessen, kan
dus welkom zijn.
Zo’n boek is „Malen lernen” met
als ondertitel „Eine Einführung in
künstlerische Maltechnieken” van
Johannes Pawlik, geassisteerd door
Uit het onderzoekje naar literaire
waarde-oordelen van Anbeek in Tirade
bleek dat veel critici de vraag naar de
levensechtheid van een verhaal opvatten
in de exemplarische betekenis. Hun oor
deel over „Van lieverlede” zou afhanke
lijk zijn van de vraag of Hanna model
staat voor een bevolkingsgroep, die van
de meisjes van dertig (hoewel Hanna 19
is), zoals Willem Bleeker uit „Bleekers
zomer” gezien werd als het type van de
kleurloze kleinburger. Hanna is gelukkig
voldoende interessant als individueel ge-
Donnerwetter (of erger) denk ik dan,
wat is er toch zo weerzinwekkend aan
de Duitse literatuur dat schrijvers die
elders tot de top worden gerekend, hier
niet meer dan de belangstelling van een
enkele ingewijde gaande weten te ma
ken. Natuurlijk, „ze” hebben onze fiets
gestolen, om van de rest uit kiesheidso-
verwegingen maar te zwijgen. Maar is
dat een reden om auteurs ongelezen te
laten die zich toch minstens via hun
i werk tot het uiterste hebben ingespan-
nen om te voorkomen dat die fiets
gestolen werd? Nee natuurlijk. En daar
om zou ik zeggen, tracht alsnog met
Broch’s „Vrouwen”, zo heet het boekje,
in te halen wat u eventueel aan „Esch”
gemist hebt. Al moet ik er onmiddellijk
bij vermelden dat de hier samenge
brachte verhalen slechts een vage aan
duiding geven van wat Broch in zijn
„Esch” beoogde. Een idee van Broch’s
analytisch vermogen geeft het wel.
„Esch” is het tweede deel van
trologie getiteld „Die Schlafwandler”,
waarin de schrijver vanuit per deel
wisselend gezichtspunt de ineenstorting
van de burgerlijke samenleving van het
Duitsland in het eerste kwart van deze
eeuw uitbeeldt. In een mengeling van
psychologisch realisme, lyriek, realiteit,
irrealiteit en een ironie, niet ongelijk
aan die van de beeldende portretteur
van de Duitse zwijnestal, Georg Grosz,
roept hij een wereld op waarvan het
duidelijk is dat deze ten onder moet
een heel stel andere specialisten. Het
is uitgekomen in de serie Kunstta-
schenbücher van Dumont Schauberg
in Keulen en in veel winkels ver
krijgbaar.
Het boek behandelt enorm veel,
hoewel het niet zo uitvoerig iS als
bijvoorbeeld het bekende boek van
Dörner, een echt „beroeps-leerboek”.
Oude en nieuwe technieken worden
niettemin vrij uitvoerig behandeld en
het boek ils dus ook nuttig voor onder
meer verzamelaars die meer willen
weten over de totstandkoming van de
schilderijen die hun voorliefde heb
ben. Vaak blijft de voorliefde van
een verzamelaar beperkt tot zijn in
teresse in de voorstelling, maar hoe
die in techniek tot stand komt kan
eveneens belangwekkend zijn.
„Malen lernen” is uitvoerig geïllus-
treered en bevat handige naslagregis-
ters.
Broch is typisch één van die figuren
die, zoals zijn landgenoot Musil, de
Fransman Proust en de Ier Joyce in de
volheid van de negentiende eeuw open
barsten naar de nieuwe tijd. Bij Broch
met name ziet men nog veel van wat de
burgerlijke literatuur groot kon maken:
een brede adem, gepaard aan een gewe
tensvolle beschrijving van milieu en in
nerlijke roerselen van diegenen die op al
of niet misplaatste wijze in dat milieu
ronddolen.
zo’n soort
val
didaktische algemeengeldigheid. Wel is
het waar dat de mensen die Mensje van
Keulen beschrijft al te gemakkelijk in
categorieën zijn in te delen. Vrouwen
zijn bij haar altijd krengen. Er is geen
vrouw die deugt, daar komt het op neer.
De sympathie gaat uit naar mannen, die
onveranderlijk zuipen, achter de wijven
timmeren. Zowel Hanna’s vader, de
echtgenoot van haar zusje en het kort
stondige vriendje zijn zo, en er wordt
geen kwaad woord van gezegd.
Van Keulen bezit het talent om de
dingen te zeggen in zeer weinig, zeer
zorgvuldig gekozen woorden. „Van lie
verlede” is wederom een „kleine roman”.
Die economie strekt zich ook uit tot de
handeling en de ruimte: het benauwde
zonloze benedenhuis in een grauwe 19-
eeuwse wijk. Die concentratie van som
berheid wordt af en toe gebalanceerd
door Hanna’s vermakelijke kwaadaar
digheid tegen haar moeder,' Dat tegen-
/Mn
om te ontkomen aan