Nathalie” van Ger Verrips: een vrouw teert op verleden JAARBOEK Oorlogsromans 1 1 Mensje van Keulen en haar Herman Broch: een grootheid die aan ons land voorbijging realisme in „Van lieverlee” boekje KITSCH VAN HOGE WAARDE IN KLEINE ROMAN Schilderen vanuit een F l BOEKEN u Vrouwen zonder uitzicht 1 en slechte mannen ft En het valt te vrezen dat het laatste wanhoopsoffensief] e van uitgeverij interesseerdheid zal blijven. BESTAAN RECENSIES uit oncontroleerbare, zinledige beweringen? In „Tirade” van mei 1973 heeft Ton Anbeek geprobeerd deze vraag te be antwoorden aan de hand van recensies van Mensje van Keulens eerste roman, „Bleekers zomer”. Zijn conclusie luidde dat literaire kritiek steeds oncontroleerbare uitspraken doet, die echter niet zinloos hoeven te zijn omdat ze lezers kunnen helpen hun keus te bepalen. Opmerkelijk, en ook van belang voor de nieuwe roman van Van Keulen, „Van Lieverlede” (erg mooi uitgegeven door De Arbeiderspers), vond ik de nadruk die de critici bleken te leggen op het aspect van de „natuurgetrouwheid” in haar werk. De waardering stond of viel vaak met de vraag of het beschrevene wel „waar” was in hun ogen, in de zin van of men zich kon voorstellen dat de (fictieve) romanwereld in „de” werkelijkheid kon voorkomen. Dat dit criterium zo zwaar woog is eigenlijk niet zo heel verwonderlijk. r 1 IN 1970 VERSCHEEN in de reeks „Literair Paspoort”, een gezamenlijk door Meulenhoff en de Bezige Bij uitgegeven en inmiddels helaas ter ziele gegane serie, de roman „Esch of de anarchie” van Hermann Broch. Dat had het begin van iets moois kunnen zijn. Namelijk de ontdekking in brede Nederlandse kring van één van de grootste schrijvers van deze eeuw. Maar helaas, alweer helaas, Broch kwam, Broch ging en de boer, hij maaide i voort. De Nederlandse natie heeft er geen moment van wakker gelegen. 1 En het valt te vrezen dat het laatste wanhoopsoffensief je van uitgeverij De Arbeiderspers, die het onlangs waagde een aantal verhalen van Broch op de markt te brengen, ook wel een slag in het luchtledige van de onge ‘5l s DINY SCHOUTEN een M. S. Ger Verrips LOUIS FERRON Sjeik Yamani (links) op een conferentie in Algiers van de olie exporterende landen. 1 i 1 1 1 1 2 - L I s r 1 c l I I 2 I X t I I S wicht is wel nodig. De bedorven lucht van menselijk verval, waarmee Mensje van Keulen zich het liefst pre-occupeert, is voor iemand die haar affiniteit niet deelt, toch wel benauwend. 'En op die affiniteit met menselijk verval valt af te dingen dat die soms ontaardt in een teveel aan sentiment. In „Van lieverle de, is dit te merken aan de bijna karikaturale overdrijving der armetie righeid, élk voorwerp in het huis,'tot het afwasteiltje en het aanrechtkastje („een tehuis voor pissebedden en zilvervisjes”) toe, fungeert nadrukkelijk als symbool van ondergang .Dat gedaan in een stijl die, hoe zorgvuldig dan ook, bijna ver- heven-archaïsch is, leidt tot een lichte verdenking van pastische, ironische na volging van pessimistische naturalisti sche auteurs als Coenen en Van Ouds- hoorn. „Van lieverlede” ruikt een beetje naar kitsch, een heel klein beetje maar gelukkig, en dan van prima kwaliteit. DINY SCHOUTEN Prof. dr. Peter Odell voor, tij dens en na de oliecrisis regelmatig in (Nederlands) beeld geeft in zijn voorwoord een kort helder overzicht van de gewijzigde omstandigheden sedert het verschijnen van dit boek en deze Nederlandse uitgave. Hij wijst en dat is ook al een merk waardigheid op de feiten van het boek (o.a. een typisch Franse visie), maar geeft ook duidelijk aan, dat het als waarschuwing van groot belang is. „De olie raakt toch op” van de Franse politicoloog en oliespecialist Jean Marie Chevalier (uitgegeven bij de Arbeiderspers) is om diverse rede nen een merkwaardig boek. Chevalier schreef het in 1973 (vóór de Jom Kipoer-oorlog en dus vóór de grote oliecrisis). Toen al wees hij op de enorme omwentelingen, die er in de geschiedenis van de energievoorzie ning voor de deur stonden, de veran dering in de machtsstructuren, de grote klap die de westerse economie te verwachten had. Hij maakte er op attent dat de snel naderende uitput ting 30 jaar nog exploitatie van de oliebronnen zowel in de produce rende als niet-producerende landen tot ingrijpende maatregelen zou dwingen, waarbij wellicht de onder gang van de westerse macht mogelijk zou worden. gaan. Idealisme, anarchie, het zijn de schijnoplossingen die het menselijk ver nuft weten te bedenken, maar die de mensheid geen steek verder helpen. Vanuit het oeverloze geklooi lijkt geen weg meer naar boven te leiden. Broch restte na dit machteloos consta teren niets dan het vluchten in de droom. Was die droom voor hem Ameri ka, het land waarheen hij, na het op gang komen van de heilloze Nazi-macht- naties in zijn geboorteland Oostenrijk, vluchtte? Kennelijk niet. In Amerika schreef hij zijn „Der Tod des Vergil”’ waarin hij een poging doet de laatste levensuren van de vermaarde Romein om te zetten in een schier wanhopige hunkering naar de eeuwigheid. Broch was al net zo vermoeid als hij zijn Virgilius laat zijn. Het merkwaardige en griezelige aan dit boek is, dat het de moeilijk heden rond een oliecrisis al duidelijk vastlegde en dat de realiteit (sneller dan ook Chevalier kon weten) in veel opzichten zou kloppen. Chevalier waarschuwde al voor de afzijdigheid, die Europa aan de dag legde voor de snel wijzigende situatie op de olie- markt. Hij waarschuwde datzelfde Europa voor een te grote haast om zich in een kernenergie-avontuur te storten. in De Laatste Helden (Elsevier) beschrijft Martin Caidin, auteur van meer dan tachtig oorlogsromans, de slag om de macht in de lucht tussen Amerika en Japan tijdens de tweede wereldoorlog. Hoofdpersoon aan Amerikaanse zijde is kapitein Mit chell Ross, een dodelijke vechter, die al meer dan veertien Japanse jagers heeft neergeschoten. De Jappen heb ben echter ook zo’n ace. Shigura Tanimoto, de samurai en kapitein bij de Japanse luchtmacht, heeft zeven tien Amerikaanse toestellen neerge haald. In een laatste gevecht, wel wat voorspelbaar natuurlijk, vechten Ross en Tanimoto hun persoonlijk duel op leven en dood uit. In Operatie Luie Hond (Zuidhol- landse Uitgeversmaatschappij) heeft Alan Williams een avonturenroman geschreven over de grenzeloze cor ruptie die zich, van hoog tot laag tijdens de oorlog in Vietnam mani festeerde. Een bont gezelschap van NATHALIE is een verkeerd gekozen titel voor een uitstekend boek. De titel schept verkeerde verwachtingen, het be wijs daarvoor levert het omslag. De omslagontwerper heeft, afgaande op de titel, zich een mooie jonge vrouw voor gesteld. Dat „Nathalie” mooi zou zijn of zou zijn geweest, staat nergens in het boek. Het is bovendien niet van belang. Het uitgangspunt van dé roman is Na thalie als oude vrouw, nooit echt geluk kig geweest en nu met een lichaam dat bezig is af te takelen. N. wordt bijna nooit bij haar naam genoemd, ze is getrouwd en getrouwde vrouwen hébben nu eenmaal geen naam. Deze vrouw zou er best een willen hebben, maar ze heeft ^onvoldoende durf om er een te verove ren. De naamgeving is echter géén sleu tel tot het boek, ik werd heel even op een dwaalspoor gebracht door de titel. intellectuelen tot meedogenloze vrij buiters zet de grootste roof aller tijden op touw. Het plan is zo wel doordacht en grandioos in’ zijn een voud dat de half miljard Amerikaan se dollars het gezelschap nog maar moeilijk kan ontgaan. De Vijfde Vrouw (Zuidhollandse Uitgeversmaatschappij) speelt zich af in Boedapest, oktober 1956. Terwijl de opstand van de Hongaren bloedig wordt neergeslagen door de russische tanks is Lajos Nemetz, al meer dan 36 jaar politieman, een moordenaar aan het zoeken. Maria Fagyas pro beert een beeld te geven van het feit hoe absurd dit eigenlijk is in een periode waarin het hele land druipt van het bloed. Toch zet Nemetz door, omdat hij ervan overtuigd is dat discipline en het streven naar het goede de enige pijlers zijn waarop men zich staande kan houden in een krankzinnig geworden wereld. Wie dagelijks informatie over het vórig jaar, 1974, wil hebben, moet zich het Winkler Prins Jaarboek 1975 aanschaffen. We weten, het klinkt hoogst merkwaardig. We hebben er voorgaande jaren ook steeds onze be vreemding over uitgesproken dat men het jaaroverzicht post-dateert. Waar om het niet gewoon Jaarboek 1974 genoemd? Omdat het te „oud” klinkt en dus commercieel niet aantrekke lijk is? Maar goed, de inhoud zelf is voor treffelijk. Men krijgt weer het hele jaar voorgeschoteld met zijn belang rijke en ook wat minder belangrijke zaken. Machtswisselingen (1974 is daar erg sterk in geweest), Watergate met zijn ontknoping, het wereldkam pioenschap voetbal (met kleurenfoto’s van het oranjeteam). Hec is geen dorre opsomming van gebeurtenissen aan de hand van trefwoorden. Er wordt ook volop achtergrondinforma tie gegeven. Zoals altijd is het jaarboek gekoppeld aan een thema. Deze keer is dat „geweld”. Vandaar treft men een serie artikelen aan over criminaliteit, gijzelingen, marte lingen, politiek geweld, recht en orde, guerrilla, kapingen. Ook het begrip geweld zelf wordt van alle kanten be licht. Het boek is weer uitstekend geïllustreerd. Je zou „De sjeiks komen” van Jens Friedemann (uitgeverij Manteau) er direct achter moeten lezen. De Duitse financiële expert en Arabië-kenner start zijn boek met de oliecrisis van 1Ó73. Hij gaat uitvoerig in op het imperium, dat de oliesjeiks hebben opgebouwd. De OPEC, tot voor kort een voor de massa onbekend insti tuut, is nu één van de belangrijkste economische en politieke wereldfo- rums geworden. Daar beslist men over de olieprijzen en dus over de wereldeconomie. Friedemann be schrijft terdege gedocumenteerd hoe de opmars van dè moderne oliebaron nen verloopt; hoe zij „onderhuids” binnendringen in de gevestigde wes terse orde. De westerse landen heb ben op die stille machtsgreep natuur lijk gereageerd. Er werden hindernis sen opgeworpen om ongewenste bui tenlandse investeringen te weren. Maar via bankiers en stromannen wordt er toch gehandeld. De onrust op de valutamarkt door de stromen dollars, die uit Arabië komen, blijft aanhouden. Pietepeuterige staatjes werden ineens reuzendwergen op het terrein van de wereldpolitiek. De we reld is in enkele jaren enorm veran derd. Friedemann beschrijft die ver andering op beklemmende wijze. HANS ROMBOUTS De opbouw van het verhaal is uitste kend. Nathalie begint na de dood van haar echtgenoot over zichzelf na te den ken. Dat bewustmakingsproces wordt gedeeld door haar zoon. „Op den duur vertelde ze altijd weer over wat ze vroeger beleefde. Aanvankelijk dacht ik dat ze dat alleen maar deed om wat afleiding te hebben, maar langzamer- i hand kreeg ik door dat ze op die manier ook haar oude wonddn nog eens likte”. Heel knap vind ik, dat de „ik”, de zoon, niet van zijn moeder houdt, maar haar toch kan beschrijven op een manier waardoor de lezer niet tegen haar partij gaat kiezen. De moeder wordt ook veel zelf aan het woord gelaten, verhaal technisch is dat heel goed gedaan. Ze is een niet zo heel erg intelligente vrouw, die gefrustreerd is in haar verwachtin gen. In haar verhalen komt telkens haar jeugd naar boven. Ze is afkomstig uit een Hamburgs proletariërsgezin. Haar jeugd is niet eens zo heel erg gelukkig geweest, het ouderlijk huis is uiteenge vallen. Nathalie heeft daar altijd de angst van overgehouden dat zoiets ook haar gezin zou kunnen overkomen. Ze wil het beter doen dan haar ouders; aan het eind van haar leven wordt min of meer voor haar duidelijk, dat ze daarin gefaald heeft: ook haar zoon valt uit het nest. Ze lijkt niet intelligent genoeg om dat met. zoveel woorden te erkennen, ze kan alleen bedenken dat het haar moe der beter lukte een gezellig „Familienle- ben” te scheppen, vandaar de steeds terugkerende jeugdherinneringen. Zij werd in dat streven gehinderd door haar echtgenoot, een weliswaar zorgzaam en plichtsgetrouw iemand, maar traag, be nepen en niet-solidair. Ze heeft weinig kansen gehad: na de Eerste Wereldoor log komt ze als dienstbode in Nederland terecht; daarna zit ze gevangen in een huwelijk met een zwijgzame, kerkse man, veel minder vrolijk en vooral dommer dan zijzelf. Door sociale con ventie en door haar gebrek aan oplei ding is ze gedwongen tot een leeg be staan. „Moeder had waarschijnlijk beter zes of acht of tien kinderen kunnen hebben, plus een volledige baan erbij. Dan had ze geen tijd gehad voor al die mallotigheid”. Het verhaal van Nathalie moet het verhaal zijn van veel vrouwen. Ik weet niet of Verrips zover wilgaan dat hij schuld geeft aan „de maatschap pij’*', die vrouwen uit de nette burger stand inderdaad nauwelijks reden tot bestaan gunt. Die gedachte wordt niet uitgesproken. Wel is het zo dat Nathalie niet veroordeeld wordt op de typische overgangsverschijnselen die ze vertoont, ze zeurt en heeft veel zelfmedelijden. Verrips heeft hét probleem weten neer te zetten op een manier die heel „sec” is, hij stelt niets expliciet, de lezer mag zelf conclusies trekken, en dat werkt heel goed, N. is er iemand door geworden over wie je lang blijft nadenken. Een nevendraad vormt de moeder- zoon relatie. De zoon haat haar zelfbe klag, haar manier van zich uiten, haar aanpassing aan het kerkse milieu van zijn vader, haar Godsbegrip, haar kome- die-spelen. Toch is het boek geen aan klacht in de stijl van Ischa Meijer. Er is een ondertoon van solidariteit, van we zenlijke interesse. De zoon heeft vol doende verstand om in te zien dat ver wijten zinloos zijn: „Moeders kunnen genadeloos zijn voor hun kinderen. Vooral wanneer ze graag zelf ook eens vrijmoediger zouden willen zijn, maar te bang blijven voor de gevolgen. En wan neer ze zich machteloos voelen iets aan hun leven te veranderen en daarom graag een ander onder druk te zetten maar toch ook niet veel grote mensen aandurven”. Zoiets is ook heel goed gezegd. Verrips bezit het talent om de dingen op een simpele manier te zeggen. Het verhaal is bovendien prima van constructie. Verrips geeft informatie bij stukje en beetjes, met een niet gering eindresultaat: plotseling vallen de frag menten in een verband en heb je de zaken glashelder voor je staan. Een erg goed boek. IN EEN INTERVIEW MET DE Haag se Post blijkt de schrijfster de geloof waardigheid zeer belangrijk te vinden. Over haar figuren in „Van lieverlede” zegt ze: „Die mensen bestaan niet. Het zijn verzonnen mensen maar toch heb ik het idee dat het een geloofwaardig ver haal is. Terwijl je best kans hebt dat als die mensen echt hadden bestaan en je een verslag van hun werkelijke leven had gegeven, dat er heel ongeloofwaar dig uit zou zijn gekomen. Voor mij is het enige criterium voor een verhaal dat het geloofwaardig moet zijn”. Met enige overdrijving kun je stellen dat Mensje van Keulen een soort socio logische monpgrafiën schrijft. Wat ge woonlijk haar realisme genoemd wordt bestaat in de aandacht die ze heeft voor „sociologische” attributen. Voor haar telt iemands armzalig uiterlijk, of het feit dat hij óf zij in een benepen, vochtig benedenhuis woont waar het gronderig ruikt, veel zwaarder dan hoe iemand is. Zij ziet en laat ons zien, wat een objectieve wetenschappelijk onderzoeker zou zien. Ze psychologiseert niet, ze zegt: kijk, een vuile onderbroek, of: een kunstgebit, en daarmee zijn haar perso nages getypeerd. Reflexie vindt niet plaats, niet bij de auteur en niet bij de romanfiguren. De objectieve observatie is meedogenloos, soms veimoeiend door de uitzichtloze armetierigheid, maar je loopt er niet van weg omdat ze uitste kende dialogen schrijft. In de, vermoedelijk om platte propa- gandaredenen „Vrouwen” getitelde bun del. komen deze talenten duidelijk naar voren. Zo beschrijft Broch hier op mes scherpe wijze in zijn verhaal „Luitenant Jaretzki”, twee door de oorlog vereen zaamde mensen waarvan de één, de luitenant, gek is of wordt omdat hij teyeel weet terwijl de vrouw die toeval lig zijn pad kruist, min of meer gek is omdat ze te weinig weet. Wat maakt het allemaal uit, schijnt Broch zich af te vragen. „De thuiskomst” beschrijft drie vrou wen die elkaar gevangen houden in de benepen conventies van hun tijd- Een uitzichtloze affaire die de lezer, zo hij in staat is over de grenzen van het heden te kijken, wel zo ongeveer bij de keel moet grijpen. Het is zoals Broch in het eveneens opgenomen verhaal „Ophelia” zegt, .we weten al dat de literatuur leeft van heel weinig, allersimpelste .pro blemen, die Hamlet in rok steeds slechts optreden in een nieuw kostuum”. Een waarheid als een koe. Maar Broch wil nu juist beweren dat die constate ring nog geen reden is die waarheden dan niet nog maar een keer op de snijtafel te leggen. Het zijn er namelijk de problemen wel naar. Voor wie Broch alsnog bij de staart wil grijpen, hij late dit boekje niet ongelezen. Hopelijk poetst de lezer dan zijn Duits nog eens op en tracht hij de hand op „Die Schlafwandler” te leggen. Voor de meer in ontspanning geïnte resseerden alvast een macabere tip: De zelfde Arbeiders Pers die Broch uitgeeft zal binnenkort opnieuw werk van Hans Heinz Ewers op de markt brengen. Wel licht maakt dat soort Duitsers hier een betere kans. „Lang leve de morsigheid”, zeg ik altijd maar. Of is het de Arbei ders Pers soms onbekend dat Ewers’ oeuvre in niets anders kon uitmonden dan in de heroïsche beschrijving van het leven van Horst Wessel? I Vrouwen als krengen Het verhaal is simpel: twee vrouwen, moeder en dochter, die elkaar het leven zuur maken. De dochter Hanna, voorziet dat als ze niet wat onderneemt ze dood zal gaan zonder ooit zelfsgezoend te zijn. Ze blijft steken in een paar niet al te heldhaftige pogingen om aan de man te komen. Haar zeurderige, hulpbehoe vende moeder wil niet dat ze een baan tje neemt en Hanna, hoewel ze weet dta het haar kansen sterk verkleint is niet dapper genoeg om zich te verzetten. Eén keer breekt ze het huis uit, uit pesterij tegen haar moeder. Ze gaat naar een jeugdavondje van de kerk en ontmoet daar een wat pooierachtige knaap, die zich amuseert met haar onnozelheid en haar na één avondje tongzoenen weer laat zitten. Het verhaal eindigt in een soort reconciliatie van de twee vrouwen die tegelijk optimistisch en uiterst treu rig is. Hanna lijkt de strijd op te geven en kan daardoor weer wat aardiger zijn tegen haar moeder. Haar succesvolle ou dere zusje, die haar nog wel eens een duwtje heeft willen geven in de vorm van een bezoekje aan de kapper of een avondje „de café’s langs”, moet daarbij definitief worden afgezworen, Hanna is te jaloers op de sterke en egoïstische Coby. SCHILDEREN LEREN uit een boekje kan natuurlijk niet, De corri gerende hand van een leraar is nodig als aanvulling tot de werkelijk diep' levende wens van een leerling om zich de kunst eigen te maken. Dat laatste is natuurlijk het belangrijkste, om het even of het gaat om een aanstaande beroepskunstenaar dan wel een goedwillende amateur die een passende hobby zoekt. Anderzijds, een leraar kan ónmoge lijk zijn leerlingen alle technieken bijbrengen, alle kennis omtrent schil- dersmaterialen als het gebruik van verven, penselen, ondergronden en wat dies meer zij. Een bofek op dit gebied, alS aanvulling van lessen, kan dus welkom zijn. Zo’n boek is „Malen lernen” met als ondertitel „Eine Einführung in künstlerische Maltechnieken” van Johannes Pawlik, geassisteerd door Uit het onderzoekje naar literaire waarde-oordelen van Anbeek in Tirade bleek dat veel critici de vraag naar de levensechtheid van een verhaal opvatten in de exemplarische betekenis. Hun oor deel over „Van lieverlede” zou afhanke lijk zijn van de vraag of Hanna model staat voor een bevolkingsgroep, die van de meisjes van dertig (hoewel Hanna 19 is), zoals Willem Bleeker uit „Bleekers zomer” gezien werd als het type van de kleurloze kleinburger. Hanna is gelukkig voldoende interessant als individueel ge- Donnerwetter (of erger) denk ik dan, wat is er toch zo weerzinwekkend aan de Duitse literatuur dat schrijvers die elders tot de top worden gerekend, hier niet meer dan de belangstelling van een enkele ingewijde gaande weten te ma ken. Natuurlijk, „ze” hebben onze fiets gestolen, om van de rest uit kiesheidso- verwegingen maar te zwijgen. Maar is dat een reden om auteurs ongelezen te laten die zich toch minstens via hun i werk tot het uiterste hebben ingespan- nen om te voorkomen dat die fiets gestolen werd? Nee natuurlijk. En daar om zou ik zeggen, tracht alsnog met Broch’s „Vrouwen”, zo heet het boekje, in te halen wat u eventueel aan „Esch” gemist hebt. Al moet ik er onmiddellijk bij vermelden dat de hier samenge brachte verhalen slechts een vage aan duiding geven van wat Broch in zijn „Esch” beoogde. Een idee van Broch’s analytisch vermogen geeft het wel. „Esch” is het tweede deel van trologie getiteld „Die Schlafwandler”, waarin de schrijver vanuit per deel wisselend gezichtspunt de ineenstorting van de burgerlijke samenleving van het Duitsland in het eerste kwart van deze eeuw uitbeeldt. In een mengeling van psychologisch realisme, lyriek, realiteit, irrealiteit en een ironie, niet ongelijk aan die van de beeldende portretteur van de Duitse zwijnestal, Georg Grosz, roept hij een wereld op waarvan het duidelijk is dat deze ten onder moet een heel stel andere specialisten. Het is uitgekomen in de serie Kunstta- schenbücher van Dumont Schauberg in Keulen en in veel winkels ver krijgbaar. Het boek behandelt enorm veel, hoewel het niet zo uitvoerig iS als bijvoorbeeld het bekende boek van Dörner, een echt „beroeps-leerboek”. Oude en nieuwe technieken worden niettemin vrij uitvoerig behandeld en het boek ils dus ook nuttig voor onder meer verzamelaars die meer willen weten over de totstandkoming van de schilderijen die hun voorliefde heb ben. Vaak blijft de voorliefde van een verzamelaar beperkt tot zijn in teresse in de voorstelling, maar hoe die in techniek tot stand komt kan eveneens belangwekkend zijn. „Malen lernen” is uitvoerig geïllus- treered en bevat handige naslagregis- ters. Broch is typisch één van die figuren die, zoals zijn landgenoot Musil, de Fransman Proust en de Ier Joyce in de volheid van de negentiende eeuw open barsten naar de nieuwe tijd. Bij Broch met name ziet men nog veel van wat de burgerlijke literatuur groot kon maken: een brede adem, gepaard aan een gewe tensvolle beschrijving van milieu en in nerlijke roerselen van diegenen die op al of niet misplaatste wijze in dat milieu ronddolen. zo’n soort val didaktische algemeengeldigheid. Wel is het waar dat de mensen die Mensje van Keulen beschrijft al te gemakkelijk in categorieën zijn in te delen. Vrouwen zijn bij haar altijd krengen. Er is geen vrouw die deugt, daar komt het op neer. De sympathie gaat uit naar mannen, die onveranderlijk zuipen, achter de wijven timmeren. Zowel Hanna’s vader, de echtgenoot van haar zusje en het kort stondige vriendje zijn zo, en er wordt geen kwaad woord van gezegd. Van Keulen bezit het talent om de dingen te zeggen in zeer weinig, zeer zorgvuldig gekozen woorden. „Van lie verlede” is wederom een „kleine roman”. Die economie strekt zich ook uit tot de handeling en de ruimte: het benauwde zonloze benedenhuis in een grauwe 19- eeuwse wijk. Die concentratie van som berheid wordt af en toe gebalanceerd door Hanna’s vermakelijke kwaadaar digheid tegen haar moeder,' Dat tegen- /Mn om te ontkomen aan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 10