TWEE LOPEN WEZEN VAN ENKELE DECIMETERS OP MIJN HOOFD 99 99 Gerard Vaders ■BI Nüuw I spaarpremie aanvragen. SS Premie Spaarplan c 1 I l I F I r 1 r I A.A. DOOR n A I I tj dinsdag 15 1 6 DECEMBER 19 7 5 ■■■I Hoofdredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden Minister Pronk Tranen in ogen 'f' A W Niets Meer doden W Tussen haakjes: Opnieuw deelnemen aan het Premie Spaarplan gaat niet meer. Maar er zijn wel andere spaarvormen waarvoor de overheid een premie geeft. Vraag een folder aan bij„Sparen”, Postbus 51, Den Haag. U kunt nog tot het eind van deze maand uw spaarpremie aanvragen over het bedrag dat u in 1970 hebt gespaard volgens de voorwaarden van het Premie Spaarplan. Dat sparen kon gebeuren door middel van spaarbewijzen,effecten+effectenbewijzen, levensverzekering, spaarkasinschrijving, via aflossing op hypotheek of garantiekrediet of via een bedrijfsspaarregeling. U weet dat die 20% spaarpremie belastingvrij is en dat u die alleen kunt aanvragen bij de instelling waar u in 1970 hebt gespaard. Niet vergeten. Want ’t is geld waar u recht op hebt!En na 31 december is het te laat! Zes uur staan Als u wegloopt, schieten we u neer ■minitftifHtt; A - (ADVERTENTIE) o Twee van de Zuidmolukkers gooien afval uit de trein weg langs de spoorbaan. ^4 )o b Speciaal geschreven voor de bij de Ge meenschappelijke Pers Dienst aangesloten bladen. Gehele of gedeeltelijke overname is nadrukkelijk verboden. en om A Publikatie van het Ministerie van Sociale Zaken. k wapens op hem gericht. Misschien wel een minuut lang veranderde er niets in de situatie. Toen liepen zij door naar het bagageruim, zorgvuldig de voeten van de machinist vermijdend. Daar kon ik ze niet meer zien, maar ik voelde wat er ging gebeuren en mijn hart klopte snel ler. Na enkele ogenblikken vielen er twee, drie schoten. Pas dagen later be greep ik, dat dit Robert de Groot was geweest; 33 jaar oud en vader van drie kinderen. Foto boven: Terwijl een van de kapers de wacht houdt, draagt een ander voedsel de trein binnen. Onder: Irma Martens wordt na te zijn vrijgelaten op een brancard naar een ziekenhuis gebracht. Zo kwam de heer De Groot, die al kort na de aanvang van de kaping wist te ont snappen, naar de vrijheid gerend. In de trein wist men niet beter of hij was dood geschoten. Twee anderen waren met de deuren bezig. Ze hadden ze met zware kettingen rond de grypstangen vergrendeld en wa ren nu bezig dicht bij de vloer staven springstof met breed rood plakband over de scheiding van de deuren aan te brengen. De staven springstof verbonden zij met de handgrepen van de deuren. De bedoeling was duidelijk: als iemand probeerde van binnen of van buiten de deuren te openen, vloog hij in de lucht. En met hem, vreesde ik, vele anderen. Iemand kwam met touw aan en begon me te binden. Eerst de duimen, dan de handen. „Als u niet probeert te vluch ten, gebeurt er niets”, zei hij. Ik kon niet zeggen, dat ik hem onvoorwaarde lijk vertrouwde. Aan de andere kant waren een moeder met een kind vrijgelaten. En een Indo nesisch meisje. Waarom dat Indonesische meisje? Toch bloed dat kruipt waar het niet gaan kan? naar het volgende compartiment en bleef daar staan. Hij keek niet begrij pend rond. Uiterlijk volkomen rustig. Achter hem aan kwamen twee Moluk- kers. Ze gingen om hem heen staan, hun Ik zei vaag: „Ik werk bij een krant”. „Bij welke?”. „Bij het Nieuwsblad van het Noorden”. Djerrit: „Daar ben ik abonnee van”. Ik kon niet nalaten op te merken: „Ik ben bang dat zij binnenkort een abonnee minder hebben”. - AA Toen ze terugkwamen, zag ik dat ten minste twee van de drie tranen in de ogen hadden. Een van hen, die ik later als Paul zou leren kennen, een jongen met een gevoelig en intelligent gezicht, vroeg mij: „Kunt u ons begrijpen me neer”? Ik antwoordde diplomatiek: „Ik kan jullie zaak wel begrijpen”. Eerder had Paul tegen mevrouw Kruyswijk uit Haren gezegd: „Wie denkt dat dit een spelletje is. vergist zich”. Er was geen vergissing meer mogelijk. Hij ging door. „We haten jullie niet, maar we moeten wel. In de bijbel staat: er is een tijd van doden. Die tijd is nu aangebroken. We haten jullie niet als mens”. De andere jongen, die werd aangesproken met Djerrit, vermoedelijk een vermaleising van Gerrit zei: „Hoe zou ik ook kunnen, ik ben getrouwd met een Nederland se”. Ze begonnen ook in deze coupé de ramen met kranten dicht te plakken. Een enkele maal verdwenen zij in het bagageruim. Op een gegeven ogenblik hoorde ik ze opgewonden praten en met mijn schaarse kennis van het Maleis hoorde ik: „Tidah mati” - Niet dood. De volgende maandag, toen de licha men door het Rode Kruis waren wegge haald en de schoonvader van Rob de Groot, de heer L. Verver uit Groningen, van de kapers vagelijk hoorde dat Rob niet dood zou zijn, kon ik hem met dit „Tidah mati” een hart onder de riem steken. Ook verwijderden zij het li chaam van de machinist. Waar hij gele gen had, was nu een grote, rode vlek, waar zij zorgvuldig overheen stapten als ze zich door het bagageruim bewo gen. Ik sprak zoveel mogelijk met Paul en Djerrit, die in het voorste deel waren achtergebleven om de ramen met kran ten te beplakken. Misschien weer twee uur later alleen Djerrit was in de coupé voor mij hoorde ik schoten. Daarna een gehuil V als van een hond. Ook Djerrit kwam in actie en schoot door een open raampje. Toen was het stil. Ik vroeg aan Djerrit: „Wat was dat?” Een beetje beschaamd zei hij: „Niets”. Maar later begreep ik dat dit de executie' van de tweede gijze laar was geweest. Een soldaat, die naar ik later van een van de kapers hoorde, de deur achter zich dicht had geslagen en geprobeerd had te vluchten. Op het moment dat ik dit schrijf (dinsdag 9 december) weet ik nog steeds niet hoe hij heet. L «Z FS I Het moet omstreeks twee uur zijn geweest toen de deur achter mij op nieuw open ging. Een lange jongen deed de tweede deur open en kroop langs me. Daarna voelde ik Ier. tweede man langs me heen gaan. Maar tot mijn verbazing bleek het een Nederlander. Hij leek op minister Pronk. Een krankzinnig ogen blik dacht ik: komt hij onderhandelen? Hij was gekleed in een blauw jasje en een blauwe of grijze broek. Hij liep door AAii Direct na de kaping had ik, op bevel van de Molukkers, geholpen de ramen met kranten dicht te plakken. Daarna moest ik gaan zitten. Ik be sloot aantekeningen te maken. Maar dan beter openlijk. Als zij zouden ontdekken dat ik het steels deed, zou het erop lijken alsof het tegen hen was gericht. Dat was misschien een mooie redenering, maar hij ging niet op. Binnen twee minuten kwam een van de Zuidmolukkers naar me toe, tikte me op de schouder en zei: „Meekomen”. De loop van zijn stengun prikte in mijn rug. Op het balkon van de trein moest ik gaan zitten. „Als u probeert weg te lopen, schieten we u onherroepelijk neer”, zei iemand van achter de zwarte ijsmuts. Ik had geen enkele intentie. Twee lopen wezen van enkele decimeters op mijn hoofd. Eén van een geweer en één van een revolver. Ik vroeg me af hoe goed ze geoefend waren in het om gaan met wapens en hoe zenuwachtig zij op dit ogenblik waren. schoten hun plannen tekort. Behalve één punt: meer doden. Op mijn verzoek haalden zij een si gaar uit mijn zak, staken die aan staken die in m’n mond. Ze vroegen mijn papieren. Ik had gezien dat zij de man in de blauwe jas zijn papieren hadden afgenomen voordat zij hem exe cuteerden. Ik loog. „Die hebben jullie al”. In werkelijkheid hadden ze m’n agenda afgenomen. Mijn portefeuille zat nog in m’n zak. Ze vroegen wat ik voor beroep had. Weer aarzelde ik: een jour nalist was per definitie een beroepsge tuige en ik had net een executie gezien. „Dit kan een langdurige affaire wor den”, zei ik. „Hebben jullie eraan ge dacht dat Den Uyl een uitputtingstactiek kan toepassen, net als bij Herrema en met die gijzeling in West End in Lon den?” Ze glimlachten zelfbewust. „Daar hebben we op gerekend”. Hoe loos die verzekering was, bleek al na een paar dagen, toen zij om vuur voor hun siga retten bij de passagiers moesten bietsen. Het bleek ook op sinistere wijze uit hun overhaaste executies, die erop gericht waren de regering binnen enkele uren te doen capituleren. Toen dat niet lukte, --op Daarna moest ik opstaan, en ze zetten me neer in het verbindingsstuk met de harmonicawand tussen de twee trein stellen. Mijn voeten voelden aan als grote klompen rauw vlees. De koorden schuurden mijn polsen. Ik stond met mijn rug naar de passagiers. Recht voor me uit zag ik een deel van het bagage ruim met de voeten en een deel van de benen van de gedode machinist. Hij lag zo, dat het mij inderdaad leek dat hij geprobeerd had de kapers tegen te hou den. Ik voelde verdriet om de fatale dapperheid van de man. Rechts van mij lag een krant op de bank met de achterpagina open. Over de hele breedte stond de kop: „Den Uyl, het is vijf voor twaalf”. Schuin door de ramen zag ik het Drentse landschap. somber in de vage nevel. Soms probeerde ik achteruit te kijken door het raam van de verbin- dingsdeur. Maar nadat ik een paar keer als reactie een pistool omhoog zag gaan, hield ik ermee op. Na misschien een half uur zag ik links de gele snuit van een trein heel langzaam naderbij schui ven. Ter hoogte van het bagageruim x stopte hij. Een deur ging open en even zag ik iemand in het blauwe uniform van de NS. Maar toen klonken schoten, de deur werd dichtgeworpen en de trein verdween uit mijn blikveld. In die situatie verliest men al gauw alle begrip van tijd. Hoe Iaat het precies was, dat een meisje in een bruin-oranje jurk met enkele Molukkers langs mij kroop, weet ik niet. Elf uur, twaalf uur? Ze liepen door naar het bagageruim en bleven daar nog even praten. De Moluk kers kwamen alleen terug. Later hoorde ik, dat zij was vrijgelaten omdat ze zwanger was. Ze had de bloedmonsters van Hans Prins bij zich. Hij had daarop aangedrongen. „Kunt u zich als arts legitimeren?”, hadden de Molukkers hem gevraagd. „Nee”, antwoordde hij naar waarheid. Maar sindsdien heette hij „de dokter”. A ‘i- 4 A ‘ft... j - nite; S! •w 1 L K ■;A' J AS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 15