Slechts de kieren tussen de kranten gaven uitzicht op wat anders Wie waren deze kapers? Gerard Vaders 8 i ■E f 1 F. PAUL EN ELI HADDEN ’T VOOR ’T ZEGGEN DOOR DINSDAG 1 6 DECEMBER 1975 17 Opblazen J Een zwarte? Ten einde raad Consulaat Speculaties Hoofdredacteur van het Comelis Nieuwsblad van het Noorden Kakhoes De „arts” Weggestopt Onbewapend Dankbaar Onze wereld was pakweg elf meter lang, 2.50 meter breed en 2.30 meter hoog. Het was een koude wereld en een donkere wereld. Zelfs de gezichten waar wij dagelijks tegenaan keken, bleven vaag; als een foto die onderbelicht is. Een wereld van zwart-wit. Slechts de kieren tussen de kranten gaven uitzicht op wat anders. Een beetje kleur: het stukje spoordijk met resten closetpapier, de greppel ernaast, de telefoondraden tussen trein en politie het zou een levenslijn moeten zijn, maar is het niet een stuk veld, vaalgroen van het afstervend loof. Het rijtje kale berkenbomen dat naar de boerderij loopt waar dc politie zijn hoofdkwar tier heeft. Het zwakke rood van het dak van de boerderij en de bijna altijd bruin-grijze lucht. Slechts enkele dagen scheen een bleek winterzonnetje. Wie waren de kapers? Officieel hadden zij geen leiders, maar voor zover wij konden nagaan hadden Paul (die door een van zijn eigen mensen gewond werd) en Eli het voor het zeggen. Als zij het samen niet eens konden worden (zo zei Paul mij eens) werd er gestemd. Paul was een slanke knappe jongen met een gevoelige mond en ogen, die het merendeel van de tijd ellende uitstraalden. Het was duidelijk dat hij de grootste moeite had met het doden en het gijzelen. In zekere zin maakte dat hem gevaarlijk: hij moest zich bewijzen en zodoende kon hij verder gaan dan hij zelf en dc anderen wilden. 1 3 donker, een wereld van zwart-wit Couperus om ‘t e II e Dc politie verbiedt ons met drie zoek lichten erbjj, maar er is (vanwege de heilige sondagrust) vandaag geen eten gebracht en het eten en drinken (zelfs water) is op. Paul liep door het gangpad naar ach teren. Er was een flits en een knal. Later bleek dat Djerrit (Gerrit) zjjn sten had laten vallen. Paul werd getroffen, de ko gel sloeg in en een haak van een bagage rek versplinterde. De heer Ter Veer uit Groningen werd onder zjjn oog getroffen, een splinter maakte een gat in de revers van het jasje van J. H. Hoven uit Assen en „De dominee” Walter Timmer kreeg wat kleine splintertjes in neus en been. n a Er wa® één draagbaar en van de deur van het toilet werd een tweede geïmpro- Speciaal geschreven voor de bij de Ge meenschappelijke Pers Dienst aangesloten bladen. Gehele of gedeeltelijke overname is nadrukkelijk verboden. daarbuiten in onze positie kon verplaat sen was het feit dat (papieren) borden en lepels ontbraken. zijn de de Tegen Timmer had een Molukker ééns gezegd: „Jullie Nederlanders zijn robot ten”. Het was deze ijzeren robotlogica die een RMS-ideaal als onwerkelijk be- Waarom deze grap? Vermoedeltfk om dat een mevrouw Faber van justitie met veel aplomp had verklaard dat de gegij zelden in goede conditie waren en dat voor hun leven niet gevreesd hoefde te worden. De eerste dag had Paul al gezegd: „Het is nu de tijd om te haten”. Daarna het Onze Vader, met de kleine verschil len in tekst die er tussen de protestantse en de katholieke versie bestaat. Zondag- Zondag 16.0 uur: Eli vertelt dat het predikantenechtpaar zal worden vrijge laten. Prins moet helpen. Ze zijn weer helemaal blij. Wat een stijl hebben ze. Ze zeiden: „Kunnen wij dit wel accepte ren tegenover de andere passagiers”. n P tr S n r n Daarna was er „spitsuur kakhoes”. Tot het laatst toe hielden de kapers aan een discipline vast: niet meer dan één man op het gangpad. De verwarming blies voor het laatst nog enige warmte in de wagon en er was een zachte gemoedelijke after- dinner conversatie. Toen gebeurde wat wel moest gebeuren, want ze zaten voort durend aan hun wapens te klooien: vei ligheidspal links, veiligheidspal rechts. Grendelen, ontgrendelen, magazijn erin, magazijn eruit en een wapen dat op grond dondert, patronen die als knikkers over de grond rollen, etcetera. T S it Q d n P a n t •t c ■t r i e e j i 1 i e 4 1 e r d i. J P k .f e s g Q C n g e *t ïi i. n t !t r ti P n i. r h k n n r r ‘t t, it e Op onze brieven komt Eli ons dins dagmiddag 9 december officieel ant woorden: „Onze voorstellen worden als onuitvoerbaar gezien. Tl zit hier nu 168 uur (dat had in een van de brieven gestaan) maar wij zitten hier al 25 jaar en als wij nog langer blijven verliezen wij onze identiteit”. Toen zei hij iets heel belangrijks: „Jullie levens zijn niet in gevaar”. Toen wij betoogden dat hij nu gelegenheid had om bondgenoten on der het Nederlandse volk te krijgen zei hij: „Wij hebben andere plannen, waar over ik mij nu nog niet kan uitlaten”. Maar ’s middags zakte de spanning. Zij hadden van het Rode Kruis een bezem gekregen en begonnen de vloer aan te vegen. Steeds meer begonnen ze er een gewoonte van te maken onbewa pend rond te lopen. Djerrit liet zelfs een keer zijn geweer in de wc staan. Ze werden zorgelozer en wij met hen. Het zou trouwens nooit meer zo worden als die eerste dagen, al ;wam een enkele keer de spanning terug. Maar over het geheel genomen, ebde de doodsangst met het verstrijken van de dagen weg: een onafzienbaar strand van verveling; zorg vooral om de familie en machteloosheid bleven achter. Men kwam pas nadat iedereen weer terug was in de trein. Het was een safety first, dat velen verbaasden. Hans Prins had van Paul zijn kettinkje mee gekregen om aan zijn meisje te over handigen. Als hij mocht overlijden. La ter hoorden wij (via radio of telefoon) dat de verwonding meeviel. De volgende woensdag werd hij voor de officier van justitie voorgeleid. Het laatste plan, dat overigens slechts half werd gepresenteerd omdat zij in middels met bemiddelaars als Manusa- ma, mevr. Soumokil en twee anderen in gesprek waren, was: wij brengen de trein weer aan het rijden, vijf kilometer verderop stoppen wij en jullie verdwij nen in de nacht. Een interieurfoto van de trein, kort na dat de kapers hun actie hadden beëin digd. Ongetwijfeld een stuk vormingstheater, maar ook een prototype van absurd toneel. Zeven spelers wisten iets van de loop van het verhaal, maar minder dan zij dachten: de kapers. De overigen trachten uit een enkel woord en gebaar, een stukje telefoongesprek waar door iemand die op de wc zit werd afgeluis terd, hun rollen te controleren. De onze kerheid was het centrale thema van het spel. De spelers gingen er kapot aan. stempelde en assimilatie in de Neder landse gemeenschap als enige mogelijk heid voorschreef die hem razend maak te. Wat konden de passigiers hier tegen over stellen? In eerste instantie niet veel, maar wel bijvoorbeeld een anti-robot- mentaliteit dus begrip voor hun doen en laten. Dankbaarheid voor hun hulpvaar digheid waar het kleine ongemakken betrof en waardering voor hun ijver om met bezem, lisol en vuilniszak de zaak een beetje leefbaar te houden. Het wa ren zeker geen beestmensen, integendeel, al zaten er bij enkelen kleine wrede trekjes in hun karakter. De brieven versdhilden nogal van el kaar in stijl en aanpak. Die van Timmer bevatte veel citaten uit de bijbel, die van Prins haakte in op het ideaal van zuiverheid en rechtvaardigheid, dat de Molukkers zichzelf hadden gesteld, de twee anderen waren feitelijker maar de boodschap was hetzelfde: zij mochten Paul niet alleen voor de actie laten opdraaien. Ook de passagiers wilden so lidair met hen zijn (als zij zich overga ven zou een delegatie van de passagiers met hen meegaan). Het doel was bereikt, etc. Dit betekende niet dat wij de doden waren vergeten, maar wij hadden ze weggestopt in een hoekje van ons be wustzijn. Alleen door ons geheel op de toekomst te concentreren kunnen wij overeind blijven. Wie terugkeek op de afgrijselijke dagen werd wanhopig, wie aan zijn familie, zijn vrouw, haar man of kinderen dacht, werd week en had neiging te gaan huilen. Er werd wel gehuild, maar meestal ’s nachts. Naast een sten had hij een pistool en een klewang. Dwars over zjjn zwarte jasje droeg hij een leren riem. Hij was een tikje wreed. Sprak dreigende taal („Als je zo doorpraat schiet ik je een kogel door je hoofd”. En: „Vrouwen schieten wij ook dood”). Maar toen Paul wegviel kromp zijn zelfvertrouwen met de dag. Zondag 7 december, 08.45 uur. Crac kers met kaas en ham. Prins brengt ze rond op een blad waar makelaar Verver een maquette van een project op ge plaatst had. Er zijn ook potjes met „Sonder”-voeding. Waarschijnlijk voor treffelijk, maar ze moeten met heet wa ter verwarmd worden. En dat hete water ontbreekt. Vooral de eerste dagen stonden de gegijzelden voor de dramatische keus: nek uitsteken of kop in het zand. Het is wat te cru gesteld maar laten wij zeg gen dat de anonimiteit een zekere be scherming bood. In de massa bepaalde het lot het toeval. Wie zijn nek uitstak vestigde de aandacht op zich zoals ik de eerste dag al ervoer. om rekening en verantwoording af te leggen”. Prins antwoordde daarop: „De Heer heeft geen termijn genoemd”. En dat het geen spelletje was, bewees de bank waarop Ter Veer had gezeten: bloed was wel weggeveegd, maar opgedroogde resten zaten nog op donkergroene bekleding. voor. Hij was echter erg wantrouwend. Wilde mijn perskaart zien, mijn lid maatschap van de IPI, International Press Institute, en vergeleek tenslotte nog mijn naam met de Colophon in de krant), Hans probeerde nog via een psy chiater in Beilen een boodschap door te geven (maar alleen uitwisseling van me dische gegevens werd door de politie toegelaten). Joop was een stille jongen, met wat vooruitstekende tanden, die moeilijk tot een gesprek was te verleiden. Hij grijns de verlegen als je een grapje tegen hem maakte. Jack was een wat onopvallende jongen, moeilijk te peilen, maar in feite ware nze dat allemaal. Dat verhoogde ons gevoel van veiligheid niet. Hans Prins, een knappe forse veertiger met een volle zwarte baard aarzelde geen seconde. Hij had het voordeel dat hij de mantel van de medicijnman droeg. Ten onrechte overigens, want hij is radio-bioloog. Hiervoor verontschul digt hij zich maar terecht stelt hij dat de suggestie dat een arts in de trein aanwezig was, voor de passagiers een grote geruststelling was. Hij speelde die rol met een geweldige overtuiging, deel de medicijnen uit (die op zijn verzoek door het Rode Kruis verstrekt werden) bemoeide zich met de zieken, zwakken en ouden-van-dagen en was geweldig in de weer. Toen over de radio, die intussen aan het pruttelen was gebracht, bekend werd dat Paul aan de officier van justitie zou worden voorgeleid, schreven Prins, Tim mer, Laurier en ik ieder een brief aan de Molukkers. Wij wisten toen, maandag avond 8 december, voor het eerst over de bezetting van het Indonesische consu- laat-generaal in Amsterdam. Het merk waardige was dat de Molukkers in de trein het ook niet wisten; het was voor hen een complete verrassing. Voor ons was de vraag: is dit gunstig of ongun stig. De pessimisten en de optimisten hielden elkaar in evenwicht. Zondag 10.20 uur. Walter Timmer houdt een geïmproviseerde dienst. Mat- theus 14:22, Petrus die over het water liep, tot hij zijn geloof verloor en weg zonk en op verzoek van de Molukkers (en ter verklaring van hun daden) Pre diker 3 -15; „alles heeft zijn tijd”. Na verloop van tijd hielden zij stil bij Piet Gruppelaar uit Oude Pekela. „Kom mee” zeiden zij, „jullie gaan me toch niet doodschieten he vroeg hij. >,Stel niet zulke stomme vragen”, zei Djerrit. Gruppelaar verdween naar achteren. Walter Timmer en Laurier staken ook hun nek uit. In wisselende samenstelling beraamden wij met ons vieren plannen: de verklaring die woensdag 3 december met de vrijgelaten Chinees werd meege geven en die voor zover wij weten, in een bureaula is terechtgekomen, het plan om voor mij en een kaper een vrijgeleide aan de politie te vragen om in het perscentrum in Beilen de stand van zaken in de trein uiteen te zetten (aanvankelijk voelde Eli er wel wat Als op donderdag 11 december de 74- jarige dikke klagelijke mevr. T. Bakker- De Bruin wordt vrijgelaten komt Djer rit korte tijd later vragen: ’Dokter mag ik vragen, wie van de twee heeft er nu astma?” Als ze horen dat dit mevrouw G. J. Jansen-Pullen (72 jaar) is moeten zjj hard lachen. „Sorry, w(j hadden de ver keerde te pakken”, maar zij laten haar rustig zitten en bij een volgende gele genheid huppelt Irma Martens de spoor baan af. Verver, de schoonvader van Rob de Groot, komt bij ons vragen wat wij denken van het bericht dat hij z(jn executie overleefd heeft. Wat dreef die jongens. Een week tevo ren had ik van Paul een scriptie te leen gekregen, die een zekere Elias Rinsam- pessie voor zijn kandidaatsexamen in de culturele en sociale antropologie te Nij megen over de mogelijke gronden van agressie onder Molukse jongeren had geschreven. Uit mijn aantekeningen noteer ik zo het een en ander: zaterdag 6 december, 15.20 uur. Een eerste spelletje is aan de gang tussen Irma, Erik, H. Bos uit Even dreigde er paniek, er was een be gin van amok bij een van de Molukkers. Geweren en stens werden dreigend opge heven en boven het kreunen van de ge wonden hoorde men het grendelen van de wapens. Hans Prins onderzocht de ge wonden. Er was geroep om kalmte, er ontstond geen paniek of chaos. De gewonden werden naar buiten ge dragen en langs de spoorbaan gelegd. Paul het eerst. Hans Prins vroeg telefo nisch hem alvast te halen. „Is het een zwarte?” was de wedervraag. ochtend: de vier naast ons spelen domi no. Op papier hebben zij de stenen nagebootst. Opa Smit is de autoriteit en legt uit op hoeveel verschillende wijzen het spel gespeeld kan worden. Maar zelf nam hij niets. Hij zat tegen over mij. Het bovenlijf ontbloot, omdat zijn hemd onder het bloed zat. Toch zweette hij en hoewel hij nooit rookte nam hij nu een sigaret. Comelis (17 jaar) en al drie jaar actief bij dit soort acties, had gevoel voor humor, maar was gek op wapens. De anderen werden slordig en liepen het grootste dedeelte van de dag ongewa pend rond, maar Cornelis niet. Hij had de onaangename gewoonte de loop van zijn machinepistool in je buik te prik ken. Hij genoot kennelijk van de situa tie. Djerrit (Gerrit) was zonder twijfel de aardigste. Hij had iets clownesks. Hij gaf shaggies weg toen wij niets meer te roken hadden en was bijzonder hulp vaardig. Hij had iets verontschuldigends over zich als of hij zich een beetje schaamde en misschien ook wel omdat hij niet helemaal in deze actie geloofde. Daarna moest soldaat Thijs Stevens meekomen, maar dat was een goed te ken. Hij werd weer in het verbindings stuk tusen de treinstellen in de oude po sitie vastgebonden. Laurier komt buurten en vertelt dat de kapers vannacht buiten en onder de trein actief waren. Hij dacht (de nacht is een broedplaats van angsten) dat zij om twaalf uur de hele zaak op wilden blazen. Hij had zijn plan al klaar: de ruit aan zijn kant was door een stuk van een kogel versplinterd, wat de ka pers niet wisten. Hij had zich voorgeno men zijn koffer door het raam te gooien en er achteraan te duiken, als het mis zou gaan. In werkelijkheid trachtten de kapers tevergeefs de verwarming te re pareren. Wij praatten als het maai’ even kon op de kapers in: „Jullie hebben de wereld pers gehaald, wat wil je nog meer? Het doel is bereikt”. En vooral: „Jullie zijn nog jong, jullie hebben nog een heel leven voor je. Dood zijn jullie van geen enkel nut voor de zaak van de RMS. Jullie moeten de strijd op andere fron ten voortzetten. Bijvoorbeeld voor de rechter. Dat geeft nieuwe publici teit”. Toch had dit alles tot gevolg gehad dat er tussen de kapers en de gegijzel den een andere relatie groeide. Wij wa ren mensen voor hen geworden, die zij leerden kennen in hun kwaliteiten. De betrekkelijke opgewektheid waarmee zij hun lot droegen, hun bereidheid anderen te helpen, ook de Molukkers. Hun ver gevingsgezindheid. Hun angst en ver driet. Op mensen die men kent is het moeilijk schieten. ,JJe dominee” bad voor Ter Veer en Paul. De rust keerde weer maar de vraag waar wij nog lang over bleven speculeren was wat voor een invloed zal dit hebben op de komende gebeurtenis sen: als er die zaterdagochtend een on derhandelaar was geweest dat dan de hele zaak misschien binnen de kortste keren achter de rug was geweest. De lange melancholieke Kobus zei: „Ik wil sterven en voor mjjn Heer verschijnen Zelf gaven ze geen inlichtingen. Waar schijnlijk hadden zij zich voor deze gelegenheid van valse namen voorzien, maar in de loop van de tijd gingen zij echte en schuilnamen door elkaar ge bruiken. Dan hadden zij nog bijnamen en zo als Ketjil („Kleintje”). Eli was het tegendeel van Paul, zijn warrige bos haar stond als een ragebol uit en had de bedoeling hem een angstwekkend uiter lijk te geven. Hij was een showbink. ’t Was koud en Bellen, een rustige 30-jarige, die er jon ger uitziet, Oosting, die op weg was naar de controlerend geneesheer, soldaat Thijs Stevens, die het in het begin erg moeilijk had. Hoven uit Assen en onder getekende. Wij bamzaaiden met cen ten. Hoewel hij ouder was dan de anderen had hij vermoedelijk het minste te zeg gen. Misschien gaf het feit dat hij met een Nederlandse was getrouwd hem iets tweeslachtigs. Op de achterflap van dit boek stond als het ware het „Leitmotiv” van hun actie beschreven: „Om niet in de maal stroom van de assimilatie ten onder te gaan, moeten de Molukkers van de RMS-strijd geen vrijetijdsbesteding ma ken maar een daadwerkelijke vrijheids strijd”. En verder schrijft hij: „De Mo lukse jongeren, althans een deel van hen zijn tot een soort politieke rijpheid ge komen, al bestaat die rijpheid uit een ideologische chaos. Een warboel van res ten verouderd nationalisme, belijdend protestantisme, van de Palestijnen afge keken socialisme en bevrijdingsfront- euforie. Dat alles overgoten met de ro mantiek van het militairisme dat zij met de paplepel ingegoten kregen, omdat zij door hun vaders van de buitenwereld werden afgeschermd, kon deze pseudo- ideologie tot een exotische wildgroei ko men”. Het was 5 december: de dag van de surprises, zoals de 16-jarige Frits San- ting uit Beilen opmerkte, die nu zijn tekenleraar van de auto-technische school in Apeldoorn vervloekte omdat hij hem de dag tevoren vrij had gege ven; hij had het die eerste dagen erg moeilijk, maar later had hij het hoogste woord en was hij moppentapper num mer één: „Als ze nou eens in mijn schoentje het cadeautje vrijheid de den...” Maar tegen 12 uur waren zij weer druk in de weer. Ijsmutsen over het gezicht. Kieren tussen de kranten wer den overgeplakt en over de zijspleten werden jassen gehangen. Dergelijke acti viteiten werden door ons argwanend be keken. Wat betekende dit? Nieuwe exe cuties? Als de kapers in hun dreigemen ten tegenover de regering geloofwaardig wilden blijven, moesten ze nu iets doen. Intussen was de speculatiemachine op gang gekomen. Hans fluisterde: „Zij zijn vast een uitval van plan”. Wilden zij strijdend ten onder gaan om te laten zien dat zij de rest van de gijzelaars spaarden uit menselijkheid en niet uit gebrek aan hardheid? „Hadden zij niet vaak gezegd: „Wij geven ons niet over?” of toch executies, of verwachtten zij een aanval van de politie, iedereen zat met zijn eigen gedachten. De prettigste was: straks marcheren zij met al hun wapen tuig af om zich over te geven. Zo verstreken uren. Toen Riet Overtoom zich niet langer op het boek dat zij las kon concentreren en het weglegde, wist ik ook hoe het stuk heette: „Ten einde raad” (van Mo nika Dickens). viseerd. Via de telefoonlijn werd ambulances gevraagd. Terug in de trein zei Hans Prins tot de Molukkers: „Leg jullie wapens nu een tijdje neer, jullie zijn doodzenuw achtig en je hebt gezien wat er kan gebeuren. Ik ga nu met water rond. Iedereen moet een slokje water ne men”. Toch waren er surprises die dag, zoals de koffie en de eerste warme hap sinds maandag: Boerenkool. Maar kenmer kend voor de mate waarin men zich Later zei Eli tegen Prins: „Ze probe ren ons zenuwachtig te maken”. Prins: „Ja, en daarom eten jullie kalm blij ven. Ik probeer de passagiers ook kalm te houden”. Eli: „Ja, dat weet ik. Want als de passagiers gekke dingen gaan doen, doen wij het ook”. Zondagavond: wij doen spelletjes, alle plaatsen in Ne derland die met een A beginnen, etc. Prins vraagt: „Wie voorstellen heeft voor het kerstdiner moet het nu zeg gen”. Kobus was een lange melancholieke jongen, hij maakte de indruk pas nu te beseffen waar hij mee bezig was, een aardige jongen wel. Hij droeg bijna dag en nacht zwarte glacé handschoenen. De enige tekenen van activiteit zijn de kranen van de VAM-vuilstortplaats. Het was niet meer dan een decor een decor dat niet paste bij het stuk dat werd opgevoerd. Een stuk met een open einde en vele dramatische hoogtepunten. 16.05 uur. Rustige, weinig zeggende Oosting explodeert ineens: „Als we vrij zijn, gaan we rechtstreeks naar Den Haag en gijzelen het zooitje rond Den Uyl”. 21.00 uur. Het gerucht gaat dat de eerste man, Robert de Groot, niet dood is, maar door schoten in rug en zij gewond is. Avond: omaatje Barger wordt in bed geholpen. Haar tas staat op een andere bank. Zegt ze tegen haar man: „Niemand steelt hier he? Ik kan mijn handtas daar wel laten staan”. Ze keuvelen een hele tijd door, in dialogen die zo uit de boeken van komen. Toen ineens fluisterden zij de 17- jarige Irma Martens iets in. „Wat!”, riep ze. „Natuurlijk. Mag ik mijn tas en boeken meenemen?” En zo werd de jongste vrouwelijke gijzelaar vrijgela ten. Het zal allemaal nog wel een keer gaan stoken: de doden. Het leven dicht op elkaar, in een kleine duistere ruimte, het elkaar moeten verdragen omwille van de overleving, de inspanning die iedereen moet leveren om zichzelf in het harnas van de onverschilligheid overeind te houden. De psycholigische druk waaronder wij leven en zelfs het schuldgevoel dat wnj gedwongen waren de buitenwereld uit onze gedachten te verbannen. De spooktrein zal nog lang in onze levens blijven rijden. Hij had kunnen vluchten toen hij Ter Veer en Paul na dat ongelukkige schot op 5 december naar buiten had gebracht, maar hij keerde terug om complicaties voor de passagiers te ver mijden. Een voorbeeld van deze onvoorspel baarheid werd op vrijdag 12 december gegeven. Zij hadden het grootste deel van de middag vergaderd. Vermoedelijk zonder bemiddelaars. Toen ze terugkwa men was dat in de grootste opwinding en met een stortvloed van Maleis en terwijl de passagiers stiller en stiller werden en zich uiteindelijk niet meer dorsten te bewegen, liepen zij in volle wapenrusting door het gangpad t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 17