Over jeans en de dubbele moraal van het goulash-kapitalisme f II r Bt Wks® L IIH HS door Rolf Stallinga Huwelijk. Mini. Palestijnen zeiden: We komen hier wel vaker Big Brother. Verraden Toerisme. „Rich man” en I Sb as I en ar es I I I I I I I I I I I I I Toen de nacht op Margit-Sziget het eiland in is”, zei Magdalena de volgende avond. We zaten de Donau was gevallen, stak de hoogbejaarde in een discotheque en haar opmerking raakte de Amerikaan opnieuw een havanna in zijn mond en man die de platen draaide. Waarom? vroeg ik. ’’Toen ik het tegen hem zei, kreeg hij een rode kop. Bovendien ziet hij er uit als een gorilla. Dat sprak: ’’Oil or not”. De Hongaarse zakenlieden tegenover hem prezen zijn wijsheid en vergaten verder te eten. Ik weet zeker dat hij een jood kan dus niet missen De derde dag ontmoette ik in het Astoria Hotel dat de toevoeging Waldorf inderdaad niet verdiende de sla was goed maar de kamers leden armoe s drie mannen. De oudste droeg een gouden bril, de middelste grijnsde maar wat en de jongste f observeerde me waakzaam. Om hun boerenkleding schatte ik ze in als Bulgaren maar s ze stelden zich voor als Palestijnen zonder tand. g In de hal zaten hoertjes op klanten te wachten maar de portier lette er scherp op dat ze niet Onze eigen Milly Scott als t n>vpleister van de nachtclub Maxim, lonkten. “tl» l Et J jjjM Weelderig restaurant in het hart van Boedapest. is Hongarije met Boedapest anders”) V ich Jid op IMHf Het toeristenseizoen toch goed voor acht miljoen gasten en aanzienlijk meer deviezen is over en dat is aan de stad te merken. De anders zo feestelijke zes bruggen over de ”Duna” hullen zich nu in dezelfde grauwheid als de buitenwijken, waar het beton net zo kleurloos is opgestapeld als bij ons en alleen de liften vaker defect zijn. zo. Niet voor niets zijn ze zo trots op de paar koningen die ze eeuwen terug produceerden. Vrijheidsoorlogen werden steeds weer gevolgd door bezettingen. Romeinen, Mongolen, Turken. Oostenrijkers, Duitsers en de Russen. Door mijn hoofd flitst 1956 toen ik als kind voör de radio zat en m’n vuisten balde. De veren van het bed piepen. Ze sleept me langs redelijk gevulde etalages, betast verrukt m’n horloge en camera, drukt me met een kus haar tas in de hand en ijlt een kapperszaak binnen om met een vriendin weer op te duiken. In een snackbar praten ze over bontjassen, auto’s en het operatief verkrijgen van een mooiere neus. ze de ober uit. Terwijl hij wegloopt repeteert hij „Viel ist gut, gut, gut....” In het degelijke Margareta Hotel hangt nog iets van de internationale business-set rond. Hongaren zijn gewend geraakt aan vreemdelingen. Dat was immers altijd al Net zoals in de warenhuizen lopen de dienstertjes in de koffiebars rond in mini-jurken en witte opengewerkte laarsjes. Loopt de mode zo achter? „Nee, maar ze krijgen niet elk jaar een nieuw kostuum en dit is nog uit de tijd dat we in mini geloofden”. Ze vertelt dat de jeugd nog wel in de leer van Lenin en Marx gelooft, maar dat het materialisme veel van de sociaal-politieke idealen opslokt. „Als je ambitieus bent en met je ellebogen werkt, breng je het verder dan mensen die met hun armen over elkaar blijven zitten. Dat heb je in elk systeem”. Waar is de gevangenis? vroeg ik Helena. Ze kijkt verbaasd. „Die is hier niet maar buiten de stad. Of ja, er zitten hier wel mensen in het paleis van justitie vast”. Ze wijst naar het gebouw dat bekneld wordt door het neogotische parlement en het betonnen Politburo aan de oever van de Donau. Voer voor symbolisten. Magdalena heeft een lelijke wond op haar hand. „Dat heeft mijn vriend gedaan”, legt ze Uit. „Hij is zo jaloers dat hij me verbiedt naar buiten te gaan. Om me daartoe te dwingen heeft hij me met een mes gesneden. Weet je, Hongaarse mannen zijn boeren”. Een zigeunerin mengt zich in het gesprek. Ze is dronken en maakt ruzie. De vriendinnen sturen haar weg, maar later zie ik haar op straat mannen aanklampen. De disc-jockey exploiteert de populariteit die hij als televisie-reporter geniet. Samen is dat goed voor drie mille per maand. Dat is veel als men bedenkt dat de doorsneearbeider het met 250 gulden moet doen. „Yes, I am a rich man”, grijnst hij. Ik vraag hem of hij in zijn tv-prograttima’s kritisch mag zijn. „Dat moet juist, maar wat je wil moet je wel eerst voorleggen aan de grote jongens. Het is zo dat van wat ik wil de helft kan”. Op het Baross Tér (plein) passeer ik de peperdure nachtclub Maxim, waar onze eigen Milly Scott op de affiches is afgebeeld. In het hotel deel ik de theetafel met de in de aanhef genoemde Palestijnen en al gauw zitten we midden in het Midden-Oosten. Het drietal klaagt: „We zitten in een isolement en zijn een speelbal van de Russen en Amerikanen. Ook Cairo heeft ons verkocht en verraden.„Voorzichtig vraag ik of ze als toeristen naar Boedapest zijn gekomen. Er valt een pijnlijke stilte, die door de oudste glimlachend wordt onderbroken. „We komen bier wel vaker”. Later voegt zich een jonge vrouw bij het gezelschap waarna ze snel vertrekken. De soldaat die vanuit een toren het achtergordijn moet bedienen gaat eerst treiterend in retraite alvorens zijn vaderlandse plicht te doen. Iets verderop wacht een spoorovergang, waar blijkens waarschuwingsbordjes langs de weg niet gekiekt mag worden. Er valt ook helemaal niets te kieken. In de mist met carambolerende voertuigen is Boedapest nog ver weg. gehad als nu. Het economische wonder heette NEM, het nieuw economisch mechanisme waarbij binnen het regime een vrijere bedrijfspolitiek werd aangemoedigd en prestatie met een hoger winstaandeel werd gehonoreerd. En met dat extra geld kon westerse luxe in huis worden gehaald. De Russen keken wantrouwig naar al die particuliere auto’s en tweede huisjes om over de zeiljachten van de rijksten maar te zwijgen. Hoe kon dat? Partijleider Kadar, die zich omringd weet door een half miljoen leden van de partij dat is niet veel maar men acht het voldoende stelde hen gerust. „Laat mij mijn gang gaan want alleen zo kan ik mijn volk rustig houden en jullie buitenlandse politiek steunen", zei hij. Door de inflatie van het westen is echter ook hier iets oncomfortabeler geworden. volkje al kauwgom kauwend ver van Moskou laat drijven. Dat westen vind je trouwens öok terug In sommige bibliotheken en bioscopen. Na middernacht rij ik terug over het Plein der Helden. De schaduwen van de reusachtige beelden reikten tot de plaats waar enkele taxichauffeurs een langharige jongen af tuigen. Dat tafereel zie je soms ook in niet-leninistische steden, noteer ik in m’n rode boekje. Maar Boedapest is Hongarije niet. In de cel is een kunstschilder bezig al zijn vrienden op te bellen. Het blonde meisje voor me vloekt. Als ik er een duet van maak, draait ze zich verrast om en informeert waar ik vandaan kom. ’’Holland? Maar dat is toevallig, daar ben ik deze zomer met een Nederlander getrouwd. Niet dat er iets tussen ons is maar het is de enige manier om het land uit te komen”, vertelt Magdalena. Met kerstmis hoopt ze vrij te zijn. Daarvan is niets te merken in de sjieke restaurants. Een overdaad aan weelde straalt je tegemoet: kristallen luchters en gouden reliëfs op marmeren wanden, een zwerm obers uit het livreiboekje die op zilveren dienbladen de uitstekende Hongaarse keuken uitdragen. Anders dan het grijze straatbeeld is de sfeer binnen bijna frivool te noemen. Maar dat verandert als een hoge partijfunctionaris zijn servetje voordoet. Het personeel springt elegant in de houding en de ijlings De prelude was een mist(oostige) rit over de autobanen. Na Wenen en een verzameling drukbezochte kerkhoven sta je ineens voor het ijzeren gordijn. Hegyshalom heet de grensovergang wat in het Hebreeuws goedendag met nog iets betekent. De bij een Oostenrijks verkeersbureau bemachtigde folder maakt duidelijk dat de angst voor het communistische regime een wassen neus moet zijn. Een taxi brengt ons snel en goedkoop van het industriële Pest naar de heuvels van Boeda waar speciausten, tandartsen, advocaten, ondernemers, geslaagde zwarthandelaren, filmsterren en niet te vergeten de partijbonzen riante optrekjes bezitten. Doel is een discotheek waar de jongste Amerikaanse popmuziek het zelfbewuste, in jeans gestoken jonge De tweede dag met het openbaar vervoer naar de ambassade. Onder aan de trap naar de metro ligt een man in een bloedplas. Het lijk wordt bedekt met pakpapier. Ik vraag de weg aan een controleur. Hij verdwijnt in een hokje maar de menigte blijft bij het passeren van de draaihekjes de abonnementen opvallend angstig in de lucht steken. Een beklemmend gezicht. Ziet Big Brother dan werkelijk alles? Met mensen, die ik via de ambassade leer kennen, praat ik hierover. Ze halen hun schouders op en zeggen dat de Hongaren het nog nooit zo goed hebben gealarmeerde directeur buigt zo diep dat hij met zijn hoofd bijna de grond raakt. Het valt op dat bij de zakenlunches aan de andere tafels veel vrouwen zitten. Ze drinken bier en dicteren de conversatie. We rijden naar de flat die ze in de Bijlmer van Boedapest met haar moeder deelt. Een verkeersfoutje veroorzaakt door de magere verlichting lijkt fout af te lopen. Twee burgers met een witte band om hun arm geven me met een scheepslamp een teken dat ik moet stoppen. Hij praat dreigend in het Hongaars. Helena legt me uit dat de mannen me gevangen hadden genomen als ik op ze had gescholden. De deur van het appartement is voorzien van een extra slot „omdat hier al twee keer is ingebroken”, aldus de vrouw. Hoewel ze het allerminst breed hebben wordt tijdens het tv-journaal (vrijwel geheel gevuld met het nieuws over een nieuwe fabriek die drieduizend kameraden werk verschaft) kaviaar en wijn geserveerd. De Hongaarse gastvrijheid wint het deze keer van de gereserveerdheid. Met Helena, een nieuwe gids, zwerf ik de derde dag door de heuvels van Boeda. Langs de Citadel waar een monument staat voor gesneuvelde Russische soldaten, de Rozenheuvel en de vesting die heel lang geleden door grimmige (nu uit steen gehakte) vissers tegen de Turken werd verdedigd. In de Matthiaskerk uit 1245 ligt een kopie van de Hongaarse troon. De echte bevindt zich in de Fort Knox sinds de Amerikanen in WO-II een Duitse verzamelaar van zijn illusies beroofden. Pal naast de kerk bouwt Hilton nu een modem hotel. Een onmiskenbare knieval voor de dollars. Het heeft de Hongaren niet onberoerd gelaten maar de politieke speelruimte voor protesten is tragisch klein. De mistsluier is er de volgende ochtend nog. Ik slenter door het door de metro-bouw overhoop gehaalde centrum, boek een andere kamer en steek de straat over om vanuit een telefooncel iemand te bellen. Het contact is tot dusver moeilijk geweést. Dat ligt biet aan de Hongaren, want die zijn aardig, maar ze spreken lang niet allemaal Engels of Duits. Hij haalt zich de woede van de vriendinnen op de hals door me te waarschuwen dat ze beroeps zijn. In een andere dancing, waar men zich er zonder morren bij neerlegt dat de musici die aVohd liever thuis bleven, drinken we kirsch. Terug in het Astoria zitten andere meisjes te wachten. Ook beroeps, ik begin het te leren. Een Fransman, die een van hen uitnodigt samen de nacht door te brengen, krijgt het aan de stok met de portier. „Non monsieur”, roept deze verontwaardigd, „dat is tegen de Hongaarse moraal. Maar al» u natuurlijk....maar dan moet u eerst voor een kamer extra betalen”. Met het verstrijken van de tijd verbaas je steeds minder over de macht van het kapitaal. Fooien zijn heilig. Ook in het theater dat na het deponeren van een paar extra forinten helemaal niet zo uitverkocht blijkt te zijn. Het gebouw waar ik moet zijn ligt in een villarijke straat, dichtbij het Nepstadion. Ik passeer een huis waarvan de gevel nog vol kogelgaten zit. Dat staat slordig zoveel jaar na de platgewalste revolutie, maar het is het bekende heeld van straten en gebouwen. De consumptie maatschappij gaat ook hier hand in hand met smerigheid. Bij het diner speelt de violist liedjes op bestelling en zo krijgen we te horen hoe schön de Rhein wel is. Dankzij de forinten van een Duits groepje dat Irish coffee heeft besteld. „Viel whisky ist gut”, leggen Op het plaatje is naast een Duitse Mercedes een in klederdracht gestoken vrouw te zien die jodelend naar een groene unjformist salueert. Dolle verbroederingspret dus? Vergeet het maar. De Hongaarse soldaat priemt zijn geweer in de buik van mijn wagen en het lijkt me verstandig te stoppenNa een kwartier en drie sigaretten mag ik doorrij den naar de douanier die twintig meter verder staat Met m’n papieren verdwijnt hij in een barak waaruit hij na een tweede kwartier gelukkig ook weer te voorschijn komt. In dit niemandsland van formaliteiten kruist een tweede douanier mijn weg. Hij wil hetzelfde zien als de eerste, (later herinner ik me de opmerking j van een diplomaat in Boedapest. ”De 1 overheidsbaantjes, dus ook het leger, zijn een stuk werkverschaffing. Daarom 9 I hebben ze alles dubbel. Maar productief is Stenen vissers op de heuvel van Boeda. <v-:

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 29