De mensen die Carmiggelt lezen herkennen het gesignaleerde De humor bloeit in de wereld tussen uiterst links en uiterst rechts I j i 1 Je kunt niet zeggen: jullie mogen Notitieboekje niets terugzeggen door Rob Hoeke Frank Sinatra dit schrijf ik, maar I I i ZATERDAG 2 7 DECEMBER 19 7 5 - rzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzzz» wmunufuumfumumfWHmfi F F Omzien 1 Het lijkt me dat u dan over weinig vrije I KRONKEL Volgens mij houden J.B. i i i i i i „Ja, je voelt je ontzettend machteloos op dat moment. Mijn vrouw zit dan altijd klaar met een notitieboekje om het gironummer op te schrijven, wanneer er, weer voor een bepaalde groep geld ingezameld moet worden. Wat kan je anders doen? Het meest lugubere is echter de discussie die daarna begint en de selectie die je toepast: Wat geven we aan de hongerige Koerden, wat aan Bangladesj? In feite is het absurd, dat je op zo’n manier daarover zit te praten, waarbij dan nog komt dat de hoogte van het bedrag in grote mate beinvloed wordt door de presentatie van het programma. Ik weet dan ook nauwelijks meer te reageren, wanneer ik langs een wat ik dan als pointe beschouw, vaak over of zoeken de waarheid in een andere fase”. Wat gaat er in u om als u al die ellende in de wereld in de krant leest of op de televisie ziet? Helaas weet ik niet direct te reageren met een volgende vraag, zodat twee diepe zuchten achter elkaar een niet mis te verstane melding geven van mijn gemoedstoestand op dat moment. Ik zucht dus nog maar een keer en kijk wat hulpeloos beurtelings naar mijn vrouw en Simon Carmiggelt. Als beiden me begripvol toelachen, zucht ik nogmaals, maar deze keer uit pure opluchting. Verhinderen zulke dingen uw geloof in de mensen niet? U kent veel mensen, zijn daar veel echte vrienden bij? U heeft uw dagelijkse column in Het Parool als Kronkel, waar veel op gereageerd wordt. Hoe zijn die reacties? Ik zie hier een heleboel oude plaatjes liggen. Luistert u graag naar muziek? „Ja, ik luister graag naar mensen als Stan Getz, Ben Webster. Ik ben een echte jazzliefhebber. De muziek pompt je zo lekker op, brengt je op een heleboel ideeën en geeft je een enorme vitaliteit, ’n Ella Fitzgerald is voor mij niet te overtreffen. Zij is wel de grootste. En ik ben een Sinatra-fan hè.” Bent u naar zijn concert geweest in Amsterdam? zelf, van gaat aan, 1 Dus als ik het goed begrijp wil jij Simon Carmiggelt interviewen”. ..Welzeker meneer”, antwoord ik vol overtuiging en probeer daar mijn gelaatsuitdrukking zo synchroon mogelijk bij aan te passen. Mijn chef op de redactie, die toch wel heus wat gewend is en doorgaans mijn plannen met een „maak-het-niet-te-gek, kerel” goedkeurt, twijfelt hevig, kijkt me een volle minuut op Raspoetin-achtige wijze aan en begint dan op een driftige manier zijn pijp te vullen, een bezigheid overigens, die hij uitsluitend in noodgevallen pleegt te doen. Dan gaat de brand erin, pijp en baard smeulen gelijk op, wat al direct na de eerste trek resulteert in een verstikkende hoestbui. Als na veel moeite de zaak geblust is, blijkt toch niet alles gedoofd te zijn; in ieder geval niet zijn voornemen mij alsnog van mijn plan te doen afzien,want hij beheerst zich meesterlijk en waagt dan opnieuw een poging. Om te kunnen signaleren wat u beschrijft, moet u wel erg gevoelsmatig zijn ingesteld. U ziet de humor maar, ook de ellende. Maakt u dat niet wat moedeloos of weegt het een tegen het ander op? „Ik heb het er ook vaak moeilijk mee, maar kan het ventileren, door middel van mijn stukjes. Ik schrijf het van mij af. wat overigens niet wil zeggen dat de kous daarmee af is. Maar dan heb ik wel lucht kunnen geven aan mijn gevoelens. Mijn vrouw zegt dan ook wel eens: jij kunt alle ellende van je afschrijven, ik ben met de borden en pannen in de weer”. Simon Carmiggelt bij u introduceren is even overbodig als te gaan vertellen wie Joop den Uyl wel mag zijn, met dien verstande dat laatstgenoemde het ondankbare vak van minister-president aanzienlijk korter uitoefent dan Carmig gelt als schrijver van zijn al vele jaren hooggeroemde Kronkels. Al ben je dan een fervent lezer van de dagelijkse Kronkel in het dagblad Het Parool, toch blijft het verschijnen van de jaarlijkse bundel voor iedereen zonder meer een literair feest. Dit keer kunnen we ons vergasten aan de bundel „Slenteren”, waarin 45 van Simon Car- miggelts beste, in het afgelopen jaar gepubliceerde, Kronkels zijn opgenomen. Zijn verhalen hebben de laatste paar jaar evenwel een filosofischer inslag ge kregen en ze leiden niet meer zoals voorheen naar die onvermijdelijke poin te. Niettemin, Carmiggelt in alle rust lezen en herlezen blijft een heerlijke en ontspannende bezigheid. Voor het overige heeft De arbeiders pers in Amsterdam met het uitgeven van de bundel „Slenteren” een zeer te waarderen traditie voortgezet. De omslag van het boek werd verzorgd door Met ten Koornstra en Helmut Salden. „Ik krijg inderdaad véél brieven, maar weet vaak niet wat ik er mee aan moet. Brieven waarin persoonlijke problemen worden uitgesproken, bijvoorbeeld, probeer ik zo goed mogelijk te beantwoorden, maar ben daar in feite niet de man voor. Ontroerende brieven vaak, waar ik altijd op reageer in de hoop dat ’t die mensen zal helpen. Dan komen er brieven van mensen die concreet iets willen weten. Die krijgen van mij dan een concreet antwoord. En dan zijn er de brieven van mensen die gewoon iets aardigs vragen of over wiens reactie ik verheugd ben. Die stuur ik een boekje met verhaaltjes dat niet in de winkel te koop is. Het zijn speciale drukken. Soms stuur ik oude ansichtkaarten of kaarten met een zeer sprekende tekst er op. Ik verzamel ze trouwens ook. Een soort hobby van me.” „Het loopt niet mis”, sprak Karei op een toon die buiten zijn vak viel. De man dronk en zei:,, Dat ken ik, Karei. Het hoort er bij. Als het er niet bijhoor de was de mensheid al uitgestorven. Maar toch moet je voor één ding oppas sen, Karei. Verzuim niet alle fouten te maken die je nou nog maken kunt. Hang die zin maar ingelijst boven je bed. Of nee. Dat vindt zij niet leuk, Schrijf hem maar in je zakagenda elke dag. En drink nog wat van me, Karei. Maar niet te zwaar, de moet je volgende ouwehoer ook nog aanhoren.'’ boekwinkel loop en een boekje zie liggen: heerlijke Oosterse gerechten, onder andere uit Bangladesj. Ik vraag me af of de schrijver van zo’n boekje zich eigenlijk wel realiseert waar hij mee bezig is”. Carmiggelt: „Nee en dat komt omdat ik het de laatste jaren er niet beter op heb kunnen vinden. Het is een groot commercieel gebeuren geworden, één grote show. Vroeger was het nog echt Sinetra die zong, nu is het business.” Bij Simon Carmiggelt thuis worden we allerhartelijkst ontvangen. Hij blijkt inderdaad de figuur te zijn zoals ik hem me had voorgesteld: een welwillende, vriendelijke man met zéér wijze ogen. Terwijl Frits Droog zijn plaatjes schiet, kijk ik op mijn vragenlijstje, maar heb niet het idee dit te zullen gebruiken, omdat ik het gevoel heb in de loop van het gesprek voldoende antwoord te zullen krijgen op alle vragen die nu zo klinisch op mijn lijstje staan. Dat klopt. Uw boekjes genieten een enorme bekendheid en zijn erg populair. Waarom denkt u dat dat zo is en heeft u enig idee welke mensen uw boekjes kopen? Carmiggelt: „Om maar met het laatste deel van de vraag te beginnen, ik geloof dat jong en oud mijn boekjes kopen en als je mij vraagt wat voor mensen dat zijn, dan denk ik, of weet haast wel zeker dat het mensen zijn die op een bepaalde golflengte zitten. Die mee kunnen trillen met de hoofdpersoon, vooropgesteld natuurlijk dat ze over een behoorlijke dosis humor beschikken. Mensen met zekerheden zullen mijn boekjes wel niet zo prettig vinden, denk ik. Zij houden niet van spotten, zij willen hun zekerheden behouden, niet van de wijs gebracht worden en ironie is hun vreemd. Vandaar dat de humor bloeit in de wereld die ligt tussen uiterst links en uiterst rechts. De mensen die mijn boekjes lezen, herkennen het gesignaleerde. Ze hebben het zelf meegemaakt, alleen schrijf ik het voor ze op. Misschien dat het daarom is dat het veel gelezen wordt, vanwege de herkenbaarheid”. Carmiggelt: „Wat dat betreft wil ik toch wel optimistisch blijven, hoewel er natuurlijk grenzen aan je incasseringsvermogen zijn. En waar die grens ligt, bepaalt een ieder voor zich. De mensen reageren er ook al niet zo heftig op, omdat ze overvoerd worden met allerlei zaken, maar ze willen wel graag iets doen. Neem bijvoorbeeld de kankerbestrijding. Daar wordt telkens weer een heleboel geld voor bij elkaar gebracht. Anderzijds word je wel eens moedeloos als je later hoort dat Het Dorp in Arnhem, waar iedereen zich indertijd zo voor uitgesloofd heeft, helemaal verkeerd is opgezet en vraag je je af waar je het eigenlijk voor doet.” Mensen? „Als rechtbankverslaggever heb ik geleerd dat mensen niet logisch handelen. Dit onlogisch handelen komt ook in mijn stukjes naar voren en ik hoop dat ze zich daarin zelf herkennen. Het zijn geen nieuwsberichten, ik beschrijf mensen. En je hebt verschillende soorten mensen: de eerste categorie, die het initiatief allemaal in de gaterf hebben, die geen argumenten voor iets aan kunnen voeren, maar toch aanvoelen wat goed of niet goed is. Ten tweeede heb je de vakmensen: op basis van hun vakkennis benaderen ze de mensen, zij worden verondersteld het te weten. De derde groep vormt de mensen die schrijven over mensen: zij maken de mensen. En dan kan je de situatie wel eens verkeerd beoordelen. Je geeft je oordeel naar aanleiding van een bepaald iets. Je vindt het een fijn iemand. Daarna doet hij iets dat je totaal niet van hem of haar verwacht. Dan denk je, hoe is dat in godsnaam mogelijk. Mensen zijn volslagen ondoorgrondelijk, je zult ze nooit leren kennen.” Volgens mij houden uw verhalen geen speciale boodschap in, maar beschrijft u een alledaags gebeuren op de voor u zo specifieke manier. De essentie ervan ligt veelal opgesloten in een enkel woord. Heeft u het idee dat de essentie als zodanig ook op uw lezers overkomt? „Tja, dat is moeilijk te zeggen. Dat moet ieder voor zich uitmaken. Ik word bijvoorbeeld vaak opgebeld door mensen die mij een verhaal vertellen en als ze dan uitgepraat zijn, denk ik wel eens: wat is daar nu zo grappig aan? Als je het zelf meemaakt zal je het waarschijnlijk meteen begrijpen, maar de mensen slaan de pointe, tenminste „Weet je”, zegt hij op vaderlijke wijze, waarbij zijn stem in toonhoogte zeker een heel oktaaf zakt, „weet je, we lijden allemaal wel eens aan zelfoverschatting, zijn bijna dagelijks overwerkt en staan in ons beroep bijna stijf van de problemen”. In die trant keuvelt hij gezellig nog een tijdje door en besluit tenslotte zijn betoog met de opmerking dat een groot schrijver als Simon Carmiggelt zijns inziens te veel problemen voor mij. zou opleveren gezien mijn beperkte ervaring op journalistiek gebied. „Beperk je voorlopig nog maar tot het schrijven van jazzkritieken, dat is al moeilijk genoeg”. Nu, dat ben ik roerend met hem eens en voor het éérst sinds vijf jaar kijken we elkaar begripvol aan. „Precies wat u zegt”, roep ik bevestigend en voeg er ten overvloede nog aan toe, dat het een donders moeilijk onderwerp is’ „Die jazz toch”, denk ik en vertel - gewetensvol als ik ben - er nachten van wakker te liggen. Enfin, dat zullen vele jazzliefhebbers na het lezen van mijn recensies ook wel doen. „Tja, het blijft moeilijk”, zegt ’ie eenvoudig, „maar maak er geen probleem van, je komt er wel”. „Inderdaad”, zeg ik, „daarom ga ik ook met de auto en het parkeerprobleem lost zich van zelf wel op”. Simon Carmiggelt: „Ik schrijf de ellende van me af, maar daar is de kous niet mee af” (foto Frits Droog). I I Aan het begin van nieuwjaarsmiddag zat een man eenzaam aan de hotelbar wodka te drinken uit een verwijfd glaasje, dat daar blijkbaar voor is. Hij zei tegen de jongen die inschonk: ,,’t Ziet er uit als jenever, Karei. Maar het smaakt minder ingrijpend. Lichter. Je kunt ’t als het ware zo wegblazen. Maar je wordt er wel dronken van, Karei. Dus - opgepast. Als ik Nietzsche begin te citeren moet je me niet meer tappen. Een grap, Karei. Niet eens van me Maar jij hebt stellig nog nooit Nietzsche gehoord dus de pointe aan je voorbij. Trek het je niet Karei. Je bent een handvast inschenker en je zegt tenminste weinig, Je hebt barkeepers, die lullen de oren van je kop. Dat leren ze, geloof ik, op de vak school. Ik word er zo moe van, Karei. Jij misschien ook wel van mij. Maar daar krijg je salaris voor. En sociale voorzieningen. En kinderbijslag, als je een kind hebt. Heb je al een kind, Karei?” tijd kunt beschikken en dat privacy in uw bestaan een zeldzaam begrip is. „Dat is wel enigszins zo, maar als je een beroep hebt dat aan de weg timmert, zul je ook de consequentie daarvan moeten aanvaarden. Je schrijft voor mensen, geeft een eigen mening, dus je calculeert daar ook de reacties bij in die je moet beantwoorden. Je kunt niet zeggen: dit schrijf ik, maar jullie mogen niets terugzeggen. En wat mijn privacy betreft, geeft de journalistiek me juist alle mogelijkheden mijn tijd zelf te bepalen. Dat maakt het beroep des te aantrekkelijker.” „Die meneer!” riep de jongen. Want het was een dure bar, waarin ik alleen zat omdat ik moest wachten op iemand die in het hotel logeerde. Karei tapte een pilsje. De man haalde een machtige sigaar te voorschijn, joeg er de brand in met behulp van een gouden aansteker en pafte de rook uit. Hij zei: „Omzien en vooruitkijken moeten we, vanwege de jaarwisseling. Kletskoek, Karei. Alles gaat gewoon door. Net zo stompzinnig Zo zitten de mensen nu eenmaal in me kaar. Niks aan te doen. Maar de raad die ik je gaf, moet je in je oren knopen. Karei. Geen fout moet je verzuimen. Ik zal je eens wat vertellen. In 1946, hè, was ik ook jong, net dis jij, en getrouwd. Ik werkte op een groot kantoor, als hele maal niks. Zulke sigaren rookte de baas alleen. Ik draaide toen nog shagjes. Goed tegenover me op dat kantoor zat ’n vrouwtje. Een meisje eigenlijk nog. Ze heette Alice. En ze was heel mooi op zo’n stille manier. En ’n beetje verlegen. Op ’n page leek ze. Ik weet niet waarom. Maar ze deed me aan ’n page denken. Ze was ook pas kort getrouwd. Met een bink van ’n vent .Zo’n bazig type, weet je wel. Gymnastiekleraar was fiij ook nog. Dat kon je wel raden, als je hem zag. Goed, op een dag in de zomer moesten we samen voor die zaak ergens naar toe, een eindje buiten de stad .We gingen op de fiets. We reden door het groen. Op weg naar het werk, maar ’t was net of we een tochtje maakten als twee verliefden. Maar dat behoorden we niet te zijn. Opeens betrok de lucht en begon het te regenen. Onder een boom gingen we schuilen. Maar het werd een wolkbreuk. Ik zei „Kom een beetje dich terbij staan, Alice, anders word je nat.” En dat deed ze. Vlak bij me. En ze keek naar me op, met die verlegen ogen van d’r. Toen had ik die fout moeten maken, zie je. Maar ik deed het niet. We waren toch allebei al gelukkig ?Nou dan”. Hij grijnsde. Karei stond er beleefd het zijne van te denken. „Een paar maanden later kreeg ik een andere betrekking”zei de man. „Ik kon me verbeteren. We waren erg blij, mijn vrouw en ik. Alice heb ik nooit meer gezien. Ik heb nog wel eens aan dat moment gedacht. Hoe ze keek, onder die boom, vlak bij me. Dat is me bijgeble ven. Nou heb ik zelf een kantoor en rook ik de sigaren. De dag voor kerstmis gaf mijn secretaresse me een gesprek door. Persoonlijk. Een mevrouw, ’t Was Alice. Verlegen was haar stem nog wel, maar ze praatte gejaagd. Met die gym nastiekleraar was het tenslotte toch mis gelopen. En of we mekaar eens konden ontmoeten om te praten. Ik heb het niet gedaan. Waar moeten wij nou nog over praten? Over hoe ze er uit zag als een page en hoe we schuilden onder die boom? Nee, mijn tijd voor fouten is voorbij. En dan Karei - ik ben toch al gelukkig?” „Nee meneer, we zijn pas getrouwd”, antwoordde de jongen. Hij was een beleefde luisteraar. De man schoof het lege glaasje naar hem toe omdat het weer gevuld moest worden en zei: „Niet te gauw aan beginnen hoor, Karei, aan kinderen. Want als je ze eenmaal hebt dan ben je de klos. Nou kun je het tenminste nog eens laten mislopen met dat vrouwtje van je" „Er zijn er een paar die je echte vrienden kunt noemen en je door dik en dun bij staan. Je hebt ze nodig, hun oordeel vind je belangrijk en vraagt ze er ook naar, ’t Geeft een veilig gevoel en je bent blij datje ze hebt.” A V >1 ■r f 3 J -Mill"1111** i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1975 | | pagina 20