CABARET AAN TWEE KANTEN VAN DE MUUR
De humor in het westen is
duurder dan die in de DDR
Federico Garcia Lorca slachtoffer van Spaanse oorlog
I
Opnieuw in de
belangstelling
I
A
r, j m
Dtr
ijailriijt
fritto
I
I
ZATERDAG
ze is
Honend ontvangen
door Jan Kuiper
Autorijles
De vrede
n
In West-Berlijn zit men voor twintig mark op de
eerste rij, in Oost-Berlijn voor vijf mark. In het
Westen kost het programmaboekje twee mark, in het
Oosten veertig pfennig. Over inflatie gesproken!
De humor is aanzienlijk duurder in het Westen,
niet veel beter dan in het Oosten, maar ze is
gevraagd. „Die Stachelschweine” zijn zes weken van
tevoren uitverkocht; de „Distel” is voor de komende
anderhalf jaar volgeboekt.
Het cabaret in West-Duitsland is vrijwel ter ziele.
Nadat de sociaal-democraten aan de regering
kwamen, in 1969, werd men voorzichtiger met de
kritiek. Natuurlijk bleef een man als Strauss het
mikpunt van grappen, maar sinds Strauss geen
minister is komt zijn naam minder vaak voor.
In de afgelopen 26 jaar kwam de Beierse politicus
1753 maal in de teksten van de Stachelschweine voor,
maar, zo stellen de stekelvarkens mismoedig vast,
„het heeft niets geholpen”. Ook de Distel kent zijn
record. In de eerste twintig jaar van het bestaan van
deze groep werd Adenauer 4000 maal in de tekst
bedacht.
Eén van de schokkendste gebeurtenissen aan het begin van de Spaanse
burgeroorlog in 1936 was de moord, door Spaanse Falangisten, op Spanje’s
in die dagen meest geliefde dichter en toneelschrijver, Federico Garcia
Lorca. Hij was de oudste zoon van welgestelde landeigenaren in de buurt
van Granada en werd geboren in het voor Spanje rampzalige jaar 1898,
waarin het in een oorlog met de Verenigde Staten van Noord-Amerika
zijn koloniën verloor, met uitzondering van Marokko en de Canarische
eilanden, laatste resten van het rijk van Karel V. Als Spanjaard in hart
en nieren zou de dichter op vragen naar zijn geboortejaar nimmer het jaar
1898 noemen, maar 1899, of 1900. Enige namen van de litteraire generatie
van 1898 mogen wel even worden genoemd: Miguel de Unamuno, Pio
Baroja, Ortega Y Gasset en Ramón de Valle Inclan, en het waren de ge
schriften van deze auteurs die Federico in zijn jeugd absorbeerde, die hem
„de ziel van Spanje” openbaarden, dat Spanje dat de Corsicaan vergeefs
trachtte in te lijven en dat zich afzijdig hield van de ontwikkelingen in
het overige Europa.
n
e
Die tijden van het harde politieke cabaret zijn,
althans in het Westen, voorbij. In het Oosten hebben
ze nooit bestaan, daar was het „prikken in de marge”.
De Stachelschweine hebben hun programma duidelijk
op de toeristen afgestemd. Er wordt zelden een
concreet standpunt ingenomen. Gebeurt dat wel,
bijvoorbeeld over het abortusvraagstuk of de SPD,
dan vaak nog erg mild en niet altijd even intelligent.
W
Ei
V
i
i
Programmablad van de Stachelschweine.
l
I
.,Aan uw lachen kunnen we afleiden of
Programmablad van de Distel.
i
g
n
it
v
SIM TEUNISSE
e
n
l
1
1
geleden nog een knaap met een
hoopvolle toekomst, en de vrede zelf, die
zegt jarenlang het pseudoniem ..Koude
Oorlog” te hebben gedragen, en die
vertwijfeld tot de conclusie komt:
„Merkwaardig, alle mensen die geen
raad weten met de vrede, roepen om
de sterke man Ook zelfspot ontbreekt
niet, vaak vermengd met een diepere
betekenis: „Wij hebben toch de oorlog
uitgevonden, kunnen ze ons die dan
zomaar afpakken?.
bestaat 22 jaar en opmerkelijk is dat
men niet langer de balk in de ogen van
de buren (de Westduitsers) ziet- maar
ook de splinter in het eigen oog: de
bureaucratie, de eindeloze redes, het
gebrek aan gastronomische cultuur.
Ruim twee miljoen bezoekers zagen de
vijftig programma’s van de Distel,
slechts 0 03 procent voelde zich
persoonlijk aangevallen, en men kan wel
raden welde groep dat was: de
functionarissen. Ongeveer twee procent
van de gebrachte teksten leverde
moeilijkheden op.
De dertigjarige vrede” heet het
programma van West Berlijns
beroemdste cabaretgroep ,Die
Stachelschweine” (de
stekelvarkens). Prikjes, meer zijn
het niet, in de richting van de
politici in Bonn en Berlijn, en een
niet te verwaarlozen hoeveelheid
oppervlakkige grol om het publiek
te behagen vormen de inhoud.
Aan de andere kant van de muur
in Oost-Berlijn. wordt ook
gelachen. Daar zorgt „Distel”
eveneens voor stekende
opmerkingen, die echter beperkt
blijven tot wat gekrabbel aan de
huisdeur van het SED-regime,
maar geen fundamentele kritiek
bevatten. Onze correspondent in
West-Duitsland, Jan Kuiper,
bezocht beide
cabaretvoorstellingen.
Scène uit een van de laatste program
ma’s van Stachelschweine.
Een van de sterkste scènes is de
autorijles. Op de vraag: „Waar moet u
aan denken als u in de auto stapt?”
wordt geantwoord: -,Dat de geschiedenis
van de mensheid, de geschiedenis van d«
klassenstrijd is”. Elke vraag van de rij-
instructeur wordt met een dergelijke
slogan beantwoord. De laatste vraag:
„Hoe moet u rijden”, brengt de
ontknoping: „Elke verkeersdeelnemer
moet zo rijden (fahren) alsof hij een
leidende (führende) partijgenoot achteri
zich heeft zitten”.
De Distel heeft duidelijk een
alibifunctie. De bewoners van de DDR
moeten wel de indruk krijgen dat er
toch nog heel wat in hun republiek
mogelijk is. Indirect geven de acteurs
van de Distel dan ook toe dat ze aan de
oppervlakte blijven: „Wij laten de
„Genossen” schrikken, maar we willen
ze niet omver duwen”. Toch is het
opmerkelijk wat in het kleine theater
aan de Friedrichstrasse wordt gebracht
als men bedenkt hoe begrensd de
mogelijkheden van de cabaretiers zijn.
In het Westen, waar men niet zo
beperkt is in zijn mogelijkheden, wordt
om het publiek gunstig te stemmen vaak
tegemoet gekomen aan de eisen van de
bezoekers en die worden helaas niet
zelden door oppervlakkigheid
gekenmerkt. Cabaret aan weerskanten
van de muur: het blijven twee werelden.
Rolf Ulrich, directeur van Stachel
schweine.
il
s
r
i
i
a
1
c
g
e
e
1
f
t
i
s
d
is
k
1
t
S
i
T
n
e
n
n
>t
d
n
't
t
s
1
r
n
d
n
k
1,
r
g
nomen in het studentencentrum te Ma
drid, verwierf hij zich door zijn magne
tische en ook humorvolle persoonlijk
heid vele vrienden en bewonderaars.
Grote pupulariteit verwierf hij zich met
zijn voorlezingen uit eigen werk, waar
bij bleek dat hij de oud-Spaanse folklo
re met verbluffend gemak in zich had
opgenomen.
Niet alleen bleek hij een „onverbeter
lijk” dichter, ook voor het toneel bleek
zijn aangeboren aanleg.
wekken, als leider van het rondtrekkend
toneelgezelschap „La Barraca” wekte hij
bij zijn landgenoten liefde voor de gro
ten uit de Spaanse Letteren; wist hij ze
met zijn „Volkstoneel” in het hart te
raken.
Hij schreef tal van toneelstukken, als
„Het Huis van Bernarda Alba”, dat ook
in ons land opvoeringen beleefde met
Ank van der Moer in de hoofdrol. Ook
Meer succes nog dan met zijn eerste
gedichten oogstte hij in 1933 met zijn
„Bodas de Sangre” „Bloedbruiloft”.
Jong nog, had hij gehoord van een jonge
vrouw die haar man had vermoord.
Reeds toen nam hij het besluit, nimmer
te huwen. Was hij als kind reeds in
staat om met zijn „toneelvoorstellingen”
bij zijn kijkers een lach en een traan te
Alles komt aan bod. De
bezweringsformules, die het regime
gebruikt, de indoctrinatie op de scholen,
het gebrek aan gebruiksvoorwerpen, het
uren in de rij moeten staan voor de
winkels, kortom alle uiterlijke defecten
van het systeem worden genadeloos
gekritiseerd. Daarbij is het peil van de
humor redelijk hoog. De teksten hebben
„pfiff”, zoals de Duitsers dat noemen.
„Natürlich übt man Solidaritat, aber
viele müszen eben lange üben”.
(Natuurlijk is men solidair, maar velen
moeten nu eenmaal lang oefenen
voordat ze dat kunnen).
De pers krijgt een uitbrander. Ze noemt
zich internationaal, maar is het niet. Een
bericht van het DDR-persbureau ADN:
„Zoals Tass van DPA heeft vernomen,
zou Reuter hebben gemeld
„De dertigjarige vrede”, het programma
dat momenteel in West-Berlijn loopt, is
voor de pauze verrassend sterk. De
politieagent die „de vrede” tegenkomt en
verbijsterd vraagt: „Wat, bent u de
vrede? Onze Duitse vrede? U wordt al
dertig jaar gezocht!” De dominee,
die de vrede verwijt: „Tenslotte zijn
door jou in het afgelopen jaar 1 miljoen
mensen uit de kerk gestapt”. De
professor: „Mijn God, wat bent u
veranderd. Wat was U twintig jaar
tekstdichter was ontstaan. Twee jaar
eerder in 1957 bleken de „pointes” van de
groep nog te hard voor de Beierse
televisie.
Natuurlijk komt de DDR-spionage-
activiteit ter sprake, het
abortusvraagstuk (als persiflage wordt
een man zwanger en zie: abortus is
gratis, de paus propageert de pil en
andere voorbehoedmiddelen voor de
man, opdat deze „de kroon der
schepping” kan blijven), en de
radicalisering aan bod. In de
Exormarxist wordt Marx uit een SPD-
jongeling gedreven: „Ich beschwöre dich
Karl Marx entweiche”. Ook de
oliesjeiks, die de CDU willen kopen,
komen ten tonele. De CDU-secretaris-
generaal die nog wat tegenstribbelt
(omdat de zonen van de sjeiks corrupt
zouden zijn, dat ze mensen zouden
chanteren, dat ze in spionageschandalen
zouden zijn verwikkeld, kortom dat er
veel niet deugt) wordt gerustgesteld door
de zaakwaarnemer van de sjeik: „Als ik
zo naar de regeringen van de laatste
dertig jaar kijk, zal er niet veel
veranderen”.
Na de pauze wordt het bij de
Stachelschweine dan populair. De humor
verdringt de politiek naar het tweede
plan. Dat is bij de Distel niet het geval
Het programma van dit Oostberlijnse
cabaret is gevuld met kleine prikkende
opmerkingen in de richting van het
regime. Ondanks alle
koersveranderingen is de Distel een
krachtige plant gebleven. De groep
De metselaar die in het Westen nog
„Maurer” heet, maar in het Oosten al
„Facharbeiter für Hochbau”; de man die
zijn ondergeschikte verwijt dat deze
niets heeft gezegd van de contra
revolutionaire taal die een Westduitser
uitslaat en die op de vraag waarom hij
dat dan niet zelf doet antwoordt: -,Maar
ik heb toch geen spreekgestoelte”; de
kritiek op de censuur („Ze maken van
de Fledermaus een treurspel”) en op het
zondagsblad „Sonntag” („Schon Goethe
sprach zur Frau von Stein mir fallt kein
Wort zum Sonntag ein”); dat alles wordt
fnet veel vaart gebracht en krijgt een
daverend applaus als beloning. Het
orkestje speelt „The Sting” en andere
westerse muziek, en de zelfspot is
onmiskenbaar in elke tekst. „Mijn Vader
zegt: als ik zo nurks blijf kan ik alleen
maar een baan in de horecasector
krijgen”.
De DDR-burger op het diplomatieke
parket (koud buffet). Op zoek naar
paling. Die hij uiteraard niet kan
vinden, omdat de DDR deze vissoort
naar West-Duitsland exporteert, in ruil
voor harde deviezen. Zich dan vergrijpt
aan Peking-eend en vervolgens door de
Russische ambassadeur gevoelig op de
vingers wordt getikt, omdat de
klassenstrijd ook tijdens het eten niet
verwaarloosd mag worden. Hem blijft
geen andere uitweg dan het „russisch
ei”.
In West-Berlijn werd de Distel honend
ontvangen. Der Tagesspiegel schreef in
1953: „De stad-Sovjet heeft langs
ambtelijke weg een cabaret opgericht.
Het lijkt erop dat het de soort
Carthanus Tintorius betreft een
kleurendistel, waarvan de sterk
geurende bloemen reeds in de oudheid
graag bij het roodverven werden
gebruikt”. Rood is het cabaret wel, maar
het is systeemconform.
grappen, riep lachend :-Revolutie? Dan
zal ik rust kunnen nemen! Hij was
gewend de zomervacantie door te bren
gen bij zijn ouders in Granada, maar dit
jaar twijfelde hij of hij wel zou gaan.
In Madrid vonden tal van politieke
moorden plaats. Ook op de dag van de
teraardebestelling van Calvo Sotelo, ui-
terst-rechts oppositieleider, vielen weer
doden en gewonden.
16 Juli nam Lorca de nachttrein naar
Granada. Maar reeds in de corridor
ontmoette hij de duistere figuur, Ramón
Ruiz Alonso, die hem dodelijk haatte.
In een reflexbeweging draaide de
dichter zich om, om naar oud-Spaans
gebruik met de vingers een teken te
maken en drie maal het woord „Lagar-
to” te herhalen. „Lagarto” betekent ha
gedis, de vijand van de slang.
Reeds drie dagen later wordt de dich
ter gearresteerd en precies een maand
later valt hij, enkele kilometers van
Granada, door moordenaarshand.
Deze afschuwelijke misdaad heeft er
toe bijgedragen, zijn naam over de hele
wereld te verbreiden en meer boeken en
artikelen zijn over Lorca verschenen
dan over enig ander Spaans dichter, met
uitzondering misschien van de Unamuno,
en Ortega y Gasset.
Door de inmiddels losgebarsten burge-
oorlog hebben zijn vrienden lang over
zijn lot in onzekerheid verkeerd. In
oktober ’36 vroeg de toenmalige voorzit
ter van de „PEN”-Club te Londen, de
schrijver H. G. Wells opheldering, maar
de militaire gouverneur van Granada
hoorde pas toen dat er een schrijver
Lorca bestond, die echter door een ex-
treem-rechtse horde, onder leiding van
de politieke weerhaan, Ramón Ruiz
Alonso werd geëxecuteerd.
Het begin van deze cabaretgroep, in
1949, was niet eenvoudig. In de
„Badewanne”, (de badkuip)- een
jazzkelder, begon de groep driemaal per
week met zijn voorstellingen. De entree
was gratis, alleen werd elke bezoeker
een knoop van zijn colbertje of jurk
geknipt. Directeur Rolf Ulrich: „We
moesten de vraag oplossen welke
entreeprijs we zouden moeten vragen.
Eén mark was te weinig, want dan
zouden de mensen denken: dat kan nooit
wat zijn. Vijf mark was te veel, dan
zouden ze zeggen: wat verbeelden die
jonge broekies zich wel. Toen zijn we op
het idee gekomen om die knopen af te
snijden. De mensen kwamen in groten
getale want ze wilden weten of we dat
ook werkelijk deden”. Van de waard
kregen de acteurs een warme maaltijd
en een dagvergoeding van 2,50 mark.
In de ruim 25 jaar dat het gezelschap
nu bestaat, heeft men met het
„Kommödchen” in Dusseldorf, en het
reeds ter ziele gegane „Lach und
Schieszgesellsdhaft” in München
getracht in West-Duitsland de
cabarettraditie in ere te houden.
Waarom dat tegenwoordig zo moeilijk is,
vertelt Rolf Ulrich: „Dat komt
voornamelijk door de massamedia.
Vroeger kon je een bericht in de krant
nog persifleren omdat de mensen wisten
waar je het over had. Tegenwoordig kun
je pas een thema gaan behandelen dat
ten minste drie tot vier weken in het
nieuws gezeten heeft”.
De Westberlijnse groep heeft in het
verleden meermalen voor moeilijkheden
gezorgd. In 1959 werd een parodie op
een stuk van Bertolt Brecht van het
programma geschrapt, nadat een conflict
met de Westduitse uitgever van deze
u geschikt bent voor een hogere
functie”, laat men direct bij het begin
weten. Het zaaltje in de
journalistenclub, direct tegenover het
station Friedrichstrasse, daar waar Oost
en West elkaar ontmoeten, is afgeladen
vol. De Oostberlijners kleden zich nog
voor het theater. Opvallend weinig
uniformen, een ongedwongen sfeer. De
kermis in Oost-Berlijn zorgt voor
„Rummel”. Het programma heet dan
ook: „Alles Rummel, Alles Rummel”.
‘ji' ----
Vele theorieën zijn sindsdien over
Lorca’s einde gepubliceerd. Hij zou ge
mene zaak met de Republikeinen hebben
gemaakt, maar een bekende uitspraak
van hem was, dat hij „revolutionair”
was, geen politicus. Lorca’s grote succes
sen zouden bij velen haat en afgunst
hebben gewekt. Maar de dichter zocht
nimmer de roem. Het bedrukte hem,
zijn naam op de hoek van iedere straat
te zien. Lorca zou homofiel zijn geweest.
Als „pure” homofiel zou hij de „onzuive-
ren” tegen zich hebben ingenomen.
Franco’s schoonzoon, Suner verklaarde
dat de dichter was gevallen „als gevolg
van oorlogshandelingen” en de Caudillo
zelf noemde zijn dood „niet meer dan
een vonk” in een zee van vuur en bloed.
Homofiel? Misschien. Vóór zijn reis
naar Amerika en Cuba vertrouwde hij
vrienden toe, dat hij zich in Spanje
gefrustreerd voelde. Er is veel in zijn
jonge poëzie dat op zware innerlijke
strijd duidt. Lorca had zelfs vrienden die
liever niet te vaak in zijn gezelschap
werden gezien. De conventionele Spaanse
katholieken tonen zich weinig tolerant
tegenover ieder die zij van seksuele
afwijkingen verdenken.
Daar is zijn „Lijkzang voor Ignacio
Sanchez Mejias”, de broemde toreador,
Lorca’s vriend, die de dood vond in een
stierengevecht te Santander: „No quiero
ver” „Ik wil niet zien.de wonden
die glanzen als zonnen.Neen, het
meeste kwade bloed zullen zijn strie
mende verzen over de in 1844 opgerichte
Spaanse Guardia Civil hebben gezet:
De paarden zijn zwart; de hoeven
zijn zwart;
Op hun capes vlekken van inkt en
was.
werd in het kader van het Holland
Festival Lorca’s „De Liefde van Don
Perlimplin en Belisa in hun Tuin” opge
voerd. Andere bekende stukken van hem
zijn „Dona Rosita” „Yerma” en „Mariana
Pineda”, die ook in ons land op het
repertoire kwamen, terwijl Wiesje
Bouwmeester in tal van zijn eenakters
optrad.
Verscheidene van zijn stukken ver
beelden de gefrustreerdheid van de
Spaanse vrouw en deze brengen Shel-
ley’s regels in herinnering: „Can Man be
free where Woman is a slave?”: Kan de
man vrij zijn waar de vrouw slavin is?
Lorca toomt in zijn werk een onvervalst
dramatisch talent en vaak voorkomende
elementen bij hem zijn: melancholie,
eenzaamheid, de Dood, het Land, de
Stad. Zulk een voorname plaats neemt
bij hem de dood in, dat men de indruk
krijgt, dat hij zijn ontijdige, tragische
einde heeft voorzien.
Op het einde van de jaren-twintig
bezocht Lorca New York en Vermont.
De daar opgedane indrukken legde hij
vast in zijn „Poeta a New York”, waarin
hij zich identificeert met de kleurling en
zijn lijden. „Wallstreet” vervulde hem
met ontzetting en uit geen ander werk
van hem blijkt zulk een betrokkenheid
bij het lot van de sterveling.
Ook bezocht hij Cuba en Buenos Ai
res, waar hem een vorstelijke ontvangst
te beurt viel. Hij bevond zich nu op het
toppunt van zijn roem.
Maar donkere wolken trokken zich
boven Spanje en de wereld samen.
In juli ’36 dineerde hij met vrienden,
onder wie de Chileense consul, Pablo
Neruda, in Madrid waar de dreiging van
de revolutie ter sprake kwam. Lorca,
geliefd om zijn humor en onverwachte
Hun pessimisme stond in schrille te
genstelling tot de lichtzinnigheid van het
grote Spaanse publiek, dat zich ook in
de eerste decenniën van deze eeuw afke
rig toonde van tal van ismen.
Met zijn tijdgenoten Cuillén, Alberti,
Cernuda en Alexandre heeft vooral Lor
ca de Spaanse poëzie in de jaren-twintig
en dertig tot grote bloei gebracht.
Hij behoorde tot wat men in de
Spaanse Literatuur als „de generatie van
’27” pleegt aan te duiden en in zijn
jonge jaren voelde hij zich ook sterk
getrokken tot de schilderkunst en de
muziek. Een tijdlang studeerde hij bij
zijn vriend, de componist Manuel da
Falla. Op 20-jarige leeftijd debuteerde
hij met zijn bundel „Impresiones y Pay-
sages”. Spoedig bleek dat de jonge dich
ter de zuiverste lyrische stem bezat
sinds de dagen van Lope de Vega. Opge-
y
f