Michael Chapman raakte uit drang naar het podium in de muziek Voor mij is erkenning krijgen als componist belangrijk „AUTHENTIEK IS OOK MAAR EEN WOORD’’ J b y 1 i v 1 I I 23 MUZIEK 19 7 6 WOENSDAG 1 4 JANUARI 22 Verwachtingspatroon Misverstanden door Johan van Kempen Nivellerende tendenzen pp” Parkeerplaats door John Oomkes 1 Buitensporige energie I Toleranter r •3 j - Os Mi Kees Rosenhart ziet cultuur als groei in het bewustzijn Hoe ligt dat in deze tijd? Kun je eigenlijk wel spreken over authenticiteit, terwijl alles uiteindelijk in' de finesses toch gissen blijft? „Heb je wel eens van Michael Chapman gehoord?” „Die naam komt me wel bekend voor, maar verder zou ik het niet weten.” Het bovenstaande kan het standaardantwoord zijn van één van je muziekminnende vrienden, als je hem of haar vraagt naar een Engelse zanger- gitarist van die naam. Van de gigantische mengelmoes van namen die op hem afkomt, is die van Chapman blijven hangen. Hetgeen niet zo typerend is voor het geheugen van je vriend of vriendin, maar veeleer voor de positie die Chapman in de pop- en aanverwante muziek inneemt. „Om te beginnen door het lezen van officiële figuren uit die tijd. Die vergelijken de muziek steeds met de retoriek. Dan denk ik aan bijvoorbeeld Herbst, de schrijver van Musica Practica, en aan Bernhard, een leerling van Schütz. Die retoriek doortrok het hele leven. De etikette was er door bepaald en je ziet het duidelijk in de brieven. En alle kunsten werden retorisch opgevat, er is in schilderijen uit die tijd doorgaans zelfs een symbolische geladenheid in schijnbaar onbelangrijke details van Hoe kom je achter het ethos van de barok? In Arnhem geef ik dus Barokke uitvoeringspraktijk en daar wordt door de studenten alsmaar naar technische details gevraagd. Die vragen zijn meestal veel te absoluut gedacht en gesteld. Er zijn altijd meer mogelijkheden en er is geen alleenzaligmakende oplossing voor zo’n probleem. Die misverstanden daarover komen ook doordat we in een tijd leven, waarin informatie de grote trend is. Maar die informatie is bijna altijd encyclopedisch, dat wil zeggen uit haar verband gerukt. En bij de algemeen heersende vraag naar technische zekerheid, komt er vreselijk veel overtollige informatie op iedereen af, die alleen maar verwarrend werkt. Want, al is het óók nodig om technische details te weten, daar gaat het primair dus juist niét om. Je kunt nog zo diep graven in het technische gegeven, maar als je het niet tegen z’n achtergrond ziet, zullen de kwamen we over voor de club-circuits. Toerneetjes van zo’n drie weken, elke avond een optreden in één of ander jeugdcentrum. Een goeie leerschool, want daar was het publiek vaak flink kritisch. Ik kreeg toen ook radio en tv. In Naarden „live” in een programma met José Feliciano. En later een flinke set in Picnic.” (een tv-totaalprogramma van de VPRO - JO). „Je stapte in 1967 nogal abrupt uit je beroep als leraar fotografie. Onder welke omstandigheden? Wat was je alternatief „Ik koos eigenlijk een verkeerde opleiding. Ik wilde graag kunstschilder worden, volgde dus 6 jaar een opleiding daartoe. Volkomen per ongeluk werd ik leraar fotografie. Een flinke miskleun want ik was er helemaal niet geschikt voor, hoewel ik het er nog een jaar of vier uitgehouden heb. Van vandaag op morgen ben ik er weggegaan. Zonder welk alternatief dan ook. Eigenlijk ben ik toen ook per ongeluk in de muziek verzeild geraakt. Het was een soort drang naar het podium.” „Je bent eerst in Cornwall, later in Huil terechtgekomen.” „Via het folkclubcircuit. Ik speelde sinds mijn zestiende gitaar, vooral jazz. Voornamelijk doordat de jazzfreaks op het instituut me aanstaken. Daar jamden we veel met elkaar. Ik speelde gitaar, banjo, tamboerijn, alles om maar op het podium te komen.” „Daar kun je nu niet meer van spreken, want er is geen eenheidsbeleving meer op dat vlak. Het ethos is opgesplitst in individuen. De ene componist gelooft dat persoonlijke gevoelens nog best in muziek kunnen worden uitgedrukt, anderen zien het meer als een geleid natuurgebeuren. wezenskenmerken van die muziek nooit duidelijk kunnen worden. Zoals ik al zei, je moet je verdiepen in het ethos. Zo goed als dat voor de Griekse kunst opgaat, zo geldt dat ook voor het oude Europa.” Dat beginsel van de retoriek kun je op alle representanten van de Noordduitse barok toepassen? „Jawel, maar je moet daarbij steeds bedenken dat de ene redenaar zich anders uitdrukt dan de andere; dus Bach’s retoriek is niet dezelfde als die van een van zijn collega-componisten uit die tijd, ’t Is allereerst zaak dat het spel als een toespraak overkomt. Bach is in het algemeen een bezonken redenaar, die alles evenwichtig op zijn plaats zet. Buxtehude daarentegen is veel grilliger, maakt eigenlijk meer kettingstructuren, toccatamodellen, plotselinge karaktertegenstellingen. Dat is zijn manier van retoriek, van uitzetten. Maar dat is ook weer een generatie „Wil je je eigenlijk onafhankelijk voelen door dit beroep uit te oefenen?” eerder. Toen was er ook meer tegenstelling, naar Venetiaans model. Kijk maar naar Frescobaldi: één en al karakterwisseling. Overigens hebben we geen kinderen. Dat kan ook niet met zo’n leven. We zijn gewoon een twee-eenheid. Zelfs het roadie-werk verdelen we tussen ons beiden. We willen de moeite die het op en afbouwen van de geluidsinstallaties met zich meebrengt niet inruilen voor het in dienst nemen van een roadie. 7 I „Na een voor jou moeilijke periode (drankgebruik) ben je er toch bovenop gekomen” „Andrew heeft me daar doorheen gehaald. Sinds ik dit beroep ben toegedaan, zijn we bij elkaar (ze was één van mijn leerlingen op het instituut). Onze leefwijze heeft zich nu wat meer uitgezocht, is meer ingesleten. We zijn volkomen tevreden met het reizen en optreden. We doen alles samen. Andrew bedient dé p.a. (geluidsmixer-versterker), rijdt de bus, hoort er helemaal bij. Sterambities heb ik niet, dus. We wisselen de drukke periodes af met rustpauzes op onze boerderij in het Lake District, je moet weer op adem komen af en toe. Iemand die in Londen zit, komt niet los van de scene. Op mijn vraag of hij het geen slecht teken vindt ten opzichte van de hedendaagse kunstbeleving en creativiteit, dat musici zich hoe langer hoe meer specialiseren in oude muziek, zegt Rosenhart: „Nee, integendeel, ik zou het juist een slecht teken vinden en ronduit provinciaals als dat niét gebeurde. Ik zie cultuur als groei in bewustzijn. Wij leven niet meer zoals vroeger, in een afgeperkt cultuurgebied, maar eigenlijk in dat opzicht wereldwijd. Onze blik is verruimd, zowel in geografisch opzicht als in de tijd. Er is een zijdelingse blik naar andere culturen en een terugblik naar andere stijlen.” „Je moet het wél relativeren en er heel nuchter over denken, maar niet zeggen dan het onzin is. Omdat je uit eerbied voor die oude kunst als musicus verplicht bant ernaar te streven om die verloren gegane communicatieve functie ervan zo veel mogelijk te herstellen. En dat kan nooit als je die muziek niet allereerst vanuit haar acthergrond benadert, als je die zelf gaat spelen. De meeste mensen staren zich blind op Er zijn veel misverstanden over oude muziek. Er Wordt bleek en stoffig over gedacht, terwijl het gaat over kunstuitingen van destijds springlevende mensen. Er is ook in muziekkringen dl te lang verondersteld dat je er was als je de noten keurig speelde. Daardoor zijn veel mensen terecht gaan zeggen: barokmuziek, daar is niks aan. Als je niets van de geest van die tijd erbij weet te betrekken, dan is er ook inderdaad niets aan. Je moet altijd beginnen met basisinformatie omtrent de mentaliteit van waaruit die muziek geschreven is en die kennis dan laten dialogeren met de technische gegevens. Dan kun je pas tot een eventuele interpretatie komen”. En wég is het vooroordeel dat iemand met argwanige ogen ook volgens definitie introvert is. Michael ontpopt zich als een gezellig causeur. Een half woord en hij reageert al. „Ja, we zijn altijd erg veel in Holland bezig geweest. In de eerste jaren Kees Rosenhart: „De meeste mensen staren zich blind op stijldetails als versieringen” (foto Ronald van Caem). Michael Chapman: in geen enkel muzikaal hokje te plaatsen. En wat al die zogenaamd principiële kwesties betreft waarover ze elkaar in muziekkringen verketteren, zoals vingerzettingen, dat is toch van minder belang. Bach was hierin ook helemaal niet consequent. En Pretorius zei hier al over: „Het kan me niet schelen hoe je speelt, als het maar goed klinkt, al doe je het met je neus”. Ja, dat van die neus, dat zegt ’ie letterlijk in zijn Syntagma Musicum. Nou, en dat authentieke luisteren geldt natuurlijk ook voor de concertbezoeker. Als je bij een barokuitvoering als toehoorder vastgebakken zit aan de 19e eeuwse manier van luisteren, kun je de muzikale taal die er gesproken wordt onmogelijk verstaan, vanwege dat verkeerde verwachtingspatroon.” Kun je begrijpen dat er mensen zijn die een beetje kriebelig worden- van dat zogenaamde authentieke musiceren? „Zeker! Authentiek is ook maar een woord. En dat wordt tegenwoordig overal maar opgeplakt, terwijl het vaak nergens op slaat. Allerlei dubieuze ensembles gebruiken het als dekmantel voor muzikale uitwassen. En het publiek heeft nog niet voldoende selectief vermogen om de integriteit en kwaliteit van het musiceren te kunnen onderscheiden van de valse schijn. Het zijn dan ook alleen de navolgers die je misselijk kunnen maken en nooit de grote figuren op dit gebied.” i bijvoorbeeld een stilleven. Als je daar maar eenmaal attent op bent, vind je als het ware tussen de regels door die achtergrond. De bedoeling van de retorica is, dat je de mensen overtuigend op hun gemoed werkt, daardoor hun gedachten beïnvloedt en ze bovendien aangenaam bezighoudt. Zo van: hij zegt het goed en ook mooi. Maar dat (muzikale) vertellen kan natuurlijk op veel manieren. En van de gedachte van meer dan één uitvoeringsmogelijkheid, zijn we in onze tijd van uiterst precieze notatie een beetje afgeraakt. „Tja, zoveel mogelijk tenminste. Maar je zit altijd toch weer aan anderen vast. Ik zal je twee voorbeelden geven. Kort geleden trad ik in Duitsland voor 6.000 mensen op. Ik voelde me koortsig en misselijk. Toch heb ik dat uur volgemaakt. Dat ben je verplicht.” „Het andere voorbeeld betreft mijn laatste album. Op aanraden van de platenmaatschappij doe je dan heel wat concessies. Pleasures of the Street is live opgenomen in Onkel Pö in Hamburg. Keef Hartley drumde, Steffi Stephan (Udo Lindenberg’s Panik Orchester) baste en men ried mij ex-Rattles-gitarist Achim Reichsel aan als soloman. Hij had 5 jaar niet opgetreden, kreeg zijn gitaar niet op toon. Ik heb hem dan ook gewoon van de banden gewist en zelf naderhand de soli gespeeld. Toch krijgt hij op de hoes de vermelding. Verder was Onkel Pö een verkeerde keus. Honderd man publiek te veel. Het was er warm en zweterig en de gitaren raakten telkens ontstemd. Toch zijn we, ondanks de bezwaren en de problemen, blij met deze plaat. Op de plaat kan je namelijk Hamburg horen. De buitensporige energie die je daar voelt. Dat is tof en bijzonder.” meer dan je wilt toegeven is zeer intrigerend Op oudere foto’s, uit eerdere stadia van zijn loopbaan, verschilt er telkens wat aan. Nu eens woester haar of een flaphoed, dan weer kortgekapt en met een kinnebak die een kleine week geen scheerapparaat langs heeft voelen komen. Vaak getooid met een pet en een zonnebril met donkere glazen. Varèse praat dan over kristallen en Xenakis heeft het over gaswolken. Dat steeds individualistischer denken van de componisten is in de jaren vijftig-zestig stuk gelopen. Nu wordt er pas weer enigszins naar contact met het publiek gezocht. In de barok was die communicatie uitermate natuurlijk en direct.” Maar wat je muziekpraktijk betreft ben je toch eigenlijk speciaal in de Noordduitse laatbarok gedoken, of gaat jouw aandacht ook uit naar andere periodes? „Ik ben geïnteresseerd in vrijwel alle stijlen en richtingen. Er bestaat voor mij echt niet alleen maar barok. Zo vind ik onder andere de tijd van de zonen van Bach en de Mannheimers ten onrechte verwaarloosd. En van de Romantiek houd ik evengoed. Daarom ga ik volgend jaar in de zatérdagse orgelbespelingen in de Waalse Kerk alle zes sonates van Mendelssohn spelen, zoals ik vorig jaar Carl Philipp Emanuel Bach in die serie naar voren heb gehaald. Verder verdiep ik me ook nog wel in buiten-Europese muziek, al breng ik die niet in de praktijk, en houd ik me goed op de hoogte van de ontwikkelingen van het huidige componeren. Voor zover dat tenminste serieus is. Want je hebt tegenwoordig sterke nivellerende tendenzen. Ik weet van een muziekschooldirecteur die het zo’n geweldige daad van inventiviteit vond dat een leerlinge van hem met haar achterste de piano ging bespelen. En je hebt ook van die gekke kreten als: iedereen is een kunstenaar, alsof het vak er niet meer toe doet. Soms gaat het allemaal een beetje op therapie lijken. Er zijn overigens voor mij zoveel kanten aan de muziek: een draaiorgel, met een kanarie enzo erop, vind ik ook leuk. Volgens mij moeten die middeleeuwse kerkorgels daar trouwens dicht tegenaan gelegen hebben: ’t oude orgel is immers helemaal op imitatie gebouwd. Trompet, kromhoorn, fluiten, noem maar op. Als er zo’n draaiorgelfeest is, ben ik er ook altijd bij en geniét ervan. Dat zegt Kees Rosenhart, organist van de Waalse Kerk in Haarlem en bekend vanwege zijn recitals zowel op het orgel als op het clavecimbel. Met deze beide instrumenten als hoofdvak, studeerde hij bij Albert de Klerk en Gustav Leonhardt aan het Amsterdams Conservatorium. Thans werkt Rosenhart aan een eigen clavecimbelmethode en hij is zelf als leraar verbonden aan de vakopleidingen in Haarlem en ook te Arnhem, waar hij eveneens Barokke Uitvoeringspraktijk doceert. Hij loopt al weer heel wat jaartjes mee. Je kunt zijn naam dan ook in een willekeurig naslagwerk over popmuziek (Rockdreams bijvoorbeeld) opzoeken. Behoudens een korte opsomming van zijn discografie en een paar summiere regeltjes vind je nergens uitgebreidere informatie. Toch is de kans dat je Michael „live” aan het werk hebt gezien, niet ondenkbeeldig. Hij treedt regelmatig in ons land op, zo’n dikke zes jaar alweer. Een andere „onhebbelijke” eigenschap van hem is dat hij niet valt in te delen. De pers, de liefhebbers, kortom wij allen, stoppen de muziekbeoefenaars in hokjes. Zo gaat Fairport Convention door voor folk- rock, wordt Allen Toussaint bestempeld als funk en worden de Three Degrees als soul verkocht. Erg gemakkelijk te herkennen. Chapman is echter met de beste wil van de wereld niet te rubriceren. Michael is halverwege de dertig. Doorleefde kop, scherpe gelaatstrekken, dunne lippen en een ongerijmde baard. Zijn donkere ogen staan op argwaan, de ogen van iemand die voortdurend op zijn tellen is. Dat uiterlijk eigenlijk stijl-details als versieringen en dergelijke en blijven daarin hangen. Om tot authentiek musiceren te komen zul je eerst moeten proberen om authentiek te luisteren. Dat wil zeggen, je moet je openstellen voor de geest van die tijd, voor het ethos (ethos zede, hier gebruikt in de zin van algemene geestesgesteldheid), de manier van denken van waaruit die kunst is ontstaan. Dat ethos uitte zich bijvoorbeeld in Bach’s tijd in de retoriek, het „sprekende spel”, (retorica leer der welsprekendheid)”. Chapman verblijft weer eens in Amsterdam. Hij is zo langzamerhand een bekende geworden voor het concertpubliek dat al zowat een dozijn maal de gelegenheid had hem het voorprogramma voor de een of de andere hoofdattractie te zien verzorgen. We hebben een gesprek met het tweepersoonsgezinnetje Chapman aan zijn zijde zit zijn „multifunctionele” vrouw Andrew (bedient de p.a., rijdt hun bus, houdt Mike in het spoor en wat dies meer zij) in de bar van het nieuwe Sonesta Hotel. Hij beaamt volmondig de opmerking dat de sfeer hier prettig aandoet: „We vonden het meteen geweldig. Erg sfeervol en tegelijk functioneel. Dit hotel beschikt over een beveiligde parkeerplaats, geloof me, dat is erg belangrijk als je je installatie meevoert in de bus. We zijn vannacht uit Hamburg hierheen gereden. Het is ook aangenaam dat dit hotel praktisch in het centrum staat. We hebben Amsterdam in de loop der jaren goed leren kennen.” Andrew onderbreekt: „Zelfs op je eerste optreden speelde je. uitsluitend jazz, nota bene, in een folkcluh." Michael proest hét zowat uit: ;,In een stijltje dat een mengelmoes was tussen Big Bill Broonzy en Thelonious Monk. Mijn eerste drie nummers waren Round Midnight, een Big Bill Broonzy blues en een Jimmy Jeffrey-gevalletje dat Train in the River heet. In een folkclub kon je dat toendertijd maken. De mensen waren wat toleranter dan nu. Bovendien zat er niets anders op. Ik wist niks van folk. Het had wel wat exclusiefs. Niemand anders deed het.” Chapman heeft zich snel ontwikkeld. Nu eens solo, dan weer treedt hij op met een band, waarin wat beroemdheden van nu zijn terug te vinden. Mick Ronson een Chapman-ontdekking als gitarist bijvoorbeeld. Nu speelt zo’n jongen in Bob Dylan’s Rolling Thunder Revue. Of een bassist als Rick Kemp (Steeleye Span), een drummer als Richie Dharma. Michael produceert samen met Gus Dudgeon (nu producer van Elton John en Solution) verschillende albums, die hem een ruimere bekendheid bezorgen: Rainmaker, Fully Qualified Survivor, Window en Wrecked Again. Was hij al snel opgemerkt als een formidabele akoestische gitarist, de gewenste erkenning als songwriter blijft niet uit. Michael: „Ik besef wel dat de verschillende gedeeltes van mijn loopbaan als je dat woord tenminste wilt gebruiken--- lastig met elkaar in verband te brengen zijn. Dat komt omdat ik niet bewust plan. Sommige mensen noemen je een folksinger als ze je met een gitaar zien zitten. Nou, ik ben mezelf. Ik wilde wat meer van mezelf brengen, dus ging ik schrijven. Erkenning als componist krijgen is voor mij belangrijk. Die reputatie als gitarist heb ik te danken aan mijn arrangementen, aan de puntigheid van mijn songs. Ik sla zo verdomd hard op mijn gitaar alleen maar omdat ik een bepaald geluid wil krijgen, terwijl ik heus wel weet dat een gitaar delicaat moet worden behandeld.” - a -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 23