De ononderbroken succesreis
van de Chris Barber Band
L<
r
,Z>e tweede
wet van
Guépin
1
W|
F 1
W er eldoorlog
II in beeld
jr
lllll
WH
23
1976
ZATERDAG 24
JANUARI
i-
«0,
kunnen
Sinatra
door Peter Huysman
Repetities
Rijstijl
Ierland
Opgepikt
6
Dat is geen wonder. Twintig jaar nadat de
zowel verafgode als verguisde zeer Britse
trombonist in de sombere nieuwbouw-
legerplaats Ossendrecht (Zuidwest-Brabant)
kennis, maakte met het Nederlandse publiek,
lopen de vooral om hun humor door hem
buitengewoon gewaardeerde „Dutchmen”
nog altijd met regimenten tegelijk achter
hem aan.
Goede literatuur»
essays in:
Swing
*R
ti
n
»l.
n
«-
„Het was gisteravond afgestampt. Er kon
geen kip meer bij. Om twaalf uur verbood
de brandweer ons verder te spelen”.
Chris Barber (46), vriendelijk gezicht,
modieus bruin nappa colbert, zit aan een
met namaak-Pers overdekt tafeltje in de
lounge van het Rotterdamse Regina-hotel
en laat deze woorden vergezeld gaan van
een pret-blik vol tevredenheid.
kunnen voorzien. Ja
jazzmuzikant doe je
altijd heel goed van
De Rotterdamse Harbour Jazz Club,
waarnaar Barber met bovenstaande
beschrijving verwijst, barstte vorige week
bijna letterlijk uit zijn voegen. De
onstuimige toejuichingen betekenden het
klinkende startschot voor zijn zoveelste
tournee door Nederland. Zondagavond
speelt Barber in het Haarlemse
Concertgebouw. In maart, april en mei
maakt de Chris Barber Jazz Band dan
nog eens een tour langs Enschede,
Enkhuizen, Roermond, Zwolle, Rijswijk,
Mill (Brabant) en Heerlen. Het ziet er
naar uit dat de befaamde 7-mans formatie,
die wat er ook op aan te merken valt
steeds een eigen stijl en geluid heeft
Blij
behouden, in het najaar opnieuw naar ons
land komt.
Het gaat dus meer dan voortreffelijk met
Barber en zijn metgezellen, die zo tegen
elf uur in de onverbiddelijke Rotterdamse
ochtend nog wat slaperig uit de ogen
kijken. Chris Barber zegt: „Hoe gek het
ook klinkt, eigenlijk heeft ons orkest sinds
zijn oprichting in 1949 geen dieptepunten
gekend. We hebben bij de opkomst van de
rock en de pop misschien wat harder
moeten boksen, maar we hebben toch
steeds uitstekend in ons levensonderhoud
kijk, rijk worden als
niet. Maar ik heb er
komen”.
Kopiëren
l i
0K1
ERsbïkS
nu
oor
V
it
i
iar
20
ier
WIM VOGEL.
ak
NV
g
niet erg diepgaand. Zeker, gisteren
hebben we het weer gespeeld. Je kunt ’r
V
s
B-
Eigenlijk vindt Chris Barber het niet
leuk dat wij de naam van de Old
Merrytale Band uit Hamburg noteren.
„Maar”, geeft hij toe, het is wel een feit
dat dit bijvoorbeeld een orkest is dat
onze stijl op zijn beurt weer volledig
gekopieerd heeft. Ik bedoel er mee: jazz
is zo „real” als je ’t er zelf van maakt.
En daar komt nog bij dat over smaak
niet valt te twisten. Je kan stellen: the
beauty of jazz is in the ear of the
listener. Oftewel: wat vindt de
consument er van? Wel staat vast dat
een definitie van jazz onmogelijk is. Jazz
is „een manier van spelen”. Je hebt ’t of
Over Nederland ten slotte zegt Chris
Barber (van wiens „Ice Cream” een half
miljoen grammofoonplaten werden
verkocht; van „Petite Fleur” twee
miljoen) glimlachend: „Ik ben er nu
voor de tiende keer, dacht ik. Ik speel
graag in Holland. De mensen zijn er
hulpvaardig en hebben gevoel voor
humor. Misschien zelfs méér dan
Engelsen. Maar wij exploiteren het
beter”.
Pat Halcox, trom
pet en Chris Bar
ber, trombone.
r-
i van
er-
tot
:ga
pu-
ns
deze
>rken
en
ten
er
in
De dagen van Monty Sunshine, Ken
Colyer (die begin jaren vijftig een
blauwe maandag bandleidier was maar
moest vertrekken als zijnde al te lastig),
Lonnie Donegan en Ottilie Patterson
(echtgenote van Chris Barber die vijf
jaar geleden om gezondheidsredenen
ophield met zingen) zijn definitief
voorbij. Al weer verscheidene jaren
bezorgen de elektrische
(bas)gitaargeluiden van Jackie Flavelle,
John Slaughter (met dertig jaar de
benjamin) en Johnny McCallum, het
aanvankelijk ritmisch nogal houterig
opererende orkest een geheel andere,
maar nog steeds oer-Engelse sound.
Natuurlijk vormen Barber, trompettist
Pat Halcox (één maandouder dan
Barber), en ook John Cracker (klar.) en
Graham Burbidge (drms.), nog steeds de
stevige steunpilaren van de band.
blijft nu eenmaal een „minority-music”,
iets voor een, misschien wel grote,
minderheid. In het begin van de jaren
zestig de opkomst van The Beatles
werd de balans weer wat in evenwicht
gebracht. Ja, ik geloof dat ’ie zelfs wat
te veel doorsloeg naar de verkeerde
kant. De kranten schreven alleen nog
maar over rock en pop. Alsof er geen
andere soorten muziek meer bestonden.
Maar de jazz heeft zich er uitstelend
doorheen geslagen. Ze is weer in alle
rangen, standen en stijlen compleet
aanwezig
lachend: „Ze krijgen al een klap in hun
gezicht bij het zien van onze band. Een
New Orleams-fanaticus die plotseling
elektrische gitaren ontwaart... Dat
moet een ware ontnuchtering zijn. Ik
vind dat jammer. Want ook als
jazzmuzikant en als jazzfan moet je
meegaan met je tijd. Ik ben nog steeds
gek op „New Orleans”. Maar ik heb
geen oogkleppen op. We zijn veranderd.
We hebben nieuwe ideeën opgepikt en
uitgewerkt. Zodat hetgeen wij nu spelen
een mixture is van allerlei stijlen en
richtingen. Op één avond laten wij
horen een street parade-mars, een
modern Ellington-stuk, een slow blues a
la B. B. King, een Don Ellis-achtig
nummer met verschiUende maatsoorten
(zevenachtste, en zo) en, toch ook maar
weer, „Ice Cream”. En hoe onze stijl
volgend jaar zal zijn? Ik heb er geen
flauw idee van”.
Hij vervolgt: „Je merkt het aan
talrijke representanten van de free jazz.
Vooral veel blanken zijn gebleven bij
na-spelen, zodat er in feite niet veel
meer dan geïmproviseerde klassieke
muziek overbleef. Maar talrijke zwarte
free jazzmusici hebben werkelijk een
nieuwe stijl ontwikkeld, die interessant
is en urenlang kan boeien. Het is
moeilijk genoeg voor blanke muzikanten
om hun partij in de jazz te blijven
meespelen. Alleen als we erg naarstig
pogen, komen we wat in de richting van
negroide muziek. Dat is ook niet zo gek,
want wij zijn ook niet opgevoed zoals
zovele negers in de kerk met
spirituals bij de hand. We moeten
blijven proberen. Een Engelsman kan
ook alleen maar proberen een
Nederlands liedje uit zijn hoofd te leren.
Helemaal lukken zal het wel nooit.
Eddie Condon is toch een heel eind
Blues” kennen alleen de liefhebbers.
Jazz is luchthartig, maar toch serieuze
muziek. Een jazzmuzikant moet zich zelf
ernstig nemen. Hij is bezig met „deep
music”, als je begrijpt wat ik bedoel.
Jazz is easy to hear and play. Maar dat
is geen excuus om er rotzooi van te
maken. Je hebt als musicus de taak het
publiek ervan te doordringen dat je met
een serieuze zaak bezig bent”.
Chris Barber, die dit jaar in 42 weken
met zijn orkest 275 shows hoopt te
geven „in 1966 traden we nog meer
op maar toen namen we ook minder
vakantie” gelooft dat je niet van een
„jazz-stuk” kunt praten. -„Frank Sinatra
is een uitstekend zanger maar hij zingt
natuurlijk geen jazz. Hetzelfde geldt
voor een orkest als dat van Kenny Ball.
Het is een showband, gebaseerd op een
soort muziek die in de verte doet
denken aan oude stijl-jazz. „High
Society”, zou je zeggen, is een beproefd
jazznummer. Toch, als Kurt Edelhagen
het in een big band-arrangement speelt,
blijft er niets meer van heel. Hoewel ik
natuurlijk staande houd, dat je eerder
kans met „High Society” hebt om jazz te
maken dan met een gedeelte uit een
symfonie van Tsjaikowski”.
gekomen met zijn spel en zijn formaties.
Maar daar heeft hij dan ook jarenlang
voor in zwarte orkesten gezeten”.
Er is geen twijfel mogelijk dat Chris
Barber-fans, die het orkest met zijn
mee-zingers als „Ice Cream” kennen van
concerten van twintig jaar geleden en
alleen maar de Barber-stijl en -sound
uit die dagen prefereren, van een koude
kermis thuiskomen. Chris Barber zegt
Barber woont in de veelbezongen
„mountains of Mourne” in Noord-
lerland. Zijn vrouw is Iers, evenals zijn
collega’s Flavelle (Belfast) en McCallum
(Londonderry). „Het is er echt niet zo
erg als het op de tv en in de kranten
wel lijkt. Het leven gaat er gewoon
door. Toen het Amsterdamse consulaat
was bezet, zaten toch ook mensen op 100
meter afstand in restaurants te eten
zonder iets van die gijzeling te merken
of zelfs maar te weten. Zo is het bij ons
ook”.
Chris Barber gelooft dat de echte
jazzsupporters altijd zullen blijven. „Er
zijn perioden dat jazzmuziek meer dan
anders in de publieke belangstelling
staat. Dat is bijvoorbeeld in de jaren
vijftig en begin jaren zestig het geval
geweest. Toen was er werkelijk sprake
van een hausse. Toch klopte die massale
belangstelling op een bepaalde manier
niet helemaal niet de realiteit. Jazz is en
Hij maakt nog eens duidelijk dat een
orkest er met na-spelen alleen niet
komt. „In het begin doe je niet anders.
Vanzelfsprekend. Het is als met auto
rijden of schrijven. Je moet weten waar
je mee bezig bent, de principes, de
bedoelingen van het vak onder de knie
krijgen. James Joyce is ook ooit met
spelen begonnen. Maar na je eerste
honderd mijl ga je als beginnend
chauffeur een eigen rijstijl ontwikkelen.
Zo hoort het in ons vak ook te zijn. Het
is ongelooflijk leuk om Johnny Dodge
na te spelen. Of Armstrong, of Morton.
Het moet ook, namelijk om te weten te
komen wat deze mensen met hun
muziek bedoelden. Tenslotte is jazz in de
allereerste plaats zwarte muziek. Maar
daarna begint het grote open land, waarin
je je een eigen plaatsje moet -zien te
veroveren, nadat je de old masters
gekopieerd hebt en je techniek
voldoende hebt ontwikkeld”.
De bus wacht. Het cultureel centrum
De Hagen in Almelo is deze avond aan
de beurt.
niet onderuit. Maar ik vind het wel
jammer dat eigenlijk alleen deze
stukken je succes bepalen. De meeste
musici lijden eraan. Neem Louis
Armstrong. Bij het merendeel van de
mensen is hij toch alleen bekend door
zijn vertolking van „Mack the Knife”,
om eens iets te noemen. Maar „Westend
„I am sorry”, zegt hij,
hoofdschuddend, „maar het is waar dat
wij de grote bekendheid hebben
gekregen met nummers als „Ice cream”
en „Petite fleur” (met zijn toenmalige
klarinettist Monty Sunshine in de
hoofdrol, red.). Och ja, het is nog altijd
een blij nummer, dat „Ice cream”, maar
„Nee”, vertelt Chris Barber, „aan
repeteren doen we bijna niet. We zijn
bijna aan één stuk door op tournee.
Door alle landen van West-Europa,
verschillende Oosteuropese landen,
Canada en de Verenigde Staten (vooral
van 59-’62). Wij laten de vonken liever
ter plekke overspringen. We proberen zo
min mogelijk vooraf te arrangeren.
Alleen studeren we af en toe een nieuw
nummer in. Ik heb wegens ziekte weinig
toeurnees hoeven afzeggen. Even
afkloppen, maar ik heb nogal een sterke
constitutie. In 23 jaar miste ik maar drie
weken. Wij houden ons op tournees ook
vrij netjes. Niet zo veel drinken
bijvoorbeeld, anders houd je ’t niet vol”.
je hebt ’t niet. Daar horen dan
improvisatie, swing, syncoperen,
frasering en sound bij. Van een
trompettist, die twee minuten op zijn
kamertje zit te reperteren, is
ogenblikkelijk te horen of hij
jazzmuzikant is of niet. Het is hem als
het ware onmogelijk om geen jazz te
spelen als blijkt dat het er bij hem in
zit”.
Onder de titel „De Tweede Wereld
oorlog in kleur” is een boek uitge
komen met foto’s over Duitse soldaten,
gefotografeerd door de Nazi-propa»
gandamachine. Het is een fascinerend
boek geworden waarin de Duits®
frontsoldaat en heel de oorlogsmachi
ne achter het heroïsch en kleurrijk
wordt voorgesteld. Het zijn foto’s uit
de tijd dat de Duitsers de ene veld
slag na de andere wormen en het
thuisfront overstelpt werd met jui
chende berichten.
Het fotoboek brengt heel sinister
en onwerkelijk zonnige plaatjes van
strijdende soldaten in Holland, van het
front in het zomerse Rusland bij
Leningrad en uit de smoorhete
Noord-Afrika, maar ook van de tri
omfen op zee. Het zija foto’s die
alleen maar dienden om de strijd te
verheerlijken en om de achterblijver»
de overwinningen in kleur mee te
laten beleven. Ruimte en tijd om de
dood en ellende achter deze overwin
ningen te fotograferen was er niet,
laat staan dat de grote ontgoocheling
aan de fronten in beeld werd ge
bracht toen het verval begon.
„De Tweede Wereldoorlog in kleur*
is samengesteld door Tom Hartman
en Robert Hunt. Het wordt in Neder
land uitgegeven door Unieboek on
Bussum.
In de boekwinkel ligt momenteel
ook de heruitgave van „Bericht van
de Tweede Wereldoorlog”. Een stan
daardwerk, dat voorheen in losse we
kelijkse uitgaven op de markt werd
gebracht. De afleveringen zijn nu ge
bundeld in zeventien gebonden boek
werken. De uitgever is Amsterdam
Boek, die ook een soortgelijk stan
daardwerk over* de Eerst Wereldoor
log op de markt brengt. Dit werk zal
bestaan uit tachtig losse afleveringen.
TON KORS
Veelzijdigheid alleen rechtvaardigt
natuurlijk nog niet de uitgave van
Guépins tweede essaybundel „De
tweede wet van Guépin”, (uitgave I
van de Arbeiderspers) laat staan een 1
serieuze kandidatuur voor de Cesto- I
daprijs. Het plezierige van Guépins I
essays is dat hij door zijn grote I
eruditie, zijn analytisch vermogen en I
door zijn onafhankelijke opstelling I
juist dat aan het besprokene weet toe I
te voegen wat de alledaagse krante- I
recensie vaak mist. Het besproken I
werk krijgt een dimensie meer.
„ïn zijn bespreking van de bekende
dissertatie van Oversteegen” Vorm of
Vent” bijvoorbeeld toont Guépin mijns
inziens terecht aan dat Oversteegen
weinig wetenschappelijk te werk
gaat. Hij benadert het literaire pro
bleem van de jaren dertig - dient het
lieteraire kunstwerk centraal te
staan, dan wel de persoonlijkheid van
de kunstenaar - niet vanuit die tijd
zelf, maar van uit de jaren zestig.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat
Oversteegen als oudreacteur van het
tijdsschrift „Merlijn” uitgaat van het
gelijk van „Merlijn” en de vorm
boven de vent stelt.
Even gedegen analyseert Guépin de
vaak zo moeizaam te lezen klassieke
romans van Couperus als „Psyche” en I
„Dionysos”. Couperus is een groot
romancier, maar is als schrijver van
zijn klassieke romans mislukt omdat
hij, volgens Guépin, beroerde literai
re voorbeelden koos (bijvoorbeeld
„L’Agonie” van Jean Lombard) en
gebruik maakte van al te zweverige
negentiende eeuwse theosofische op
vattingen van met name mevrouw
Blavatsky. Daar komt nog bij dat
Couperus geen werkelijke diepgaande
kennis van de oudheid bezat en vaak I
maar deed alsof met allerle vage
maar mooie woorden.
Guépin is het best op dreef als hij
in de aanval is. Als hij dikdoeners
als Sybren Polet en H. C. ten Berge
kan ontmaskeren, als hij de gewilde
en soms wat goedkope lolligheid van
Kousbroek aan de kaak stelt en De
Wispelaere als een dolgedraaide lite
rator te kijk zet. Heel wat minder op
dreef is hij als hij tracht aan te
tonen waarom hij dichters als Van
Geel, Kopland en Wilfred Smit hoog
acht. Zijn poëzie-analyses missen dan
de creativiteit die opvalt in zijn pole
mische stukken. Zijn vondsten en
bevindingen zijn dan voor de hand
liggend en zijn stijl wordt dan zelfs
moeizaam en brokkelig omdat hij te
vaak citeert.
Het aardige van Guépin blijft ech
ter dat hij ook in zijn kwalitatief I
mindere beschouwingen zijn eigen
opvattingen ironiseert en nooit zelfs I
maar de indruk wil wekken alsof hij
speciale connecties onderhoudt met
de Waarheid.
Vokomen terecht heeft Nico
Scheepmaker (Hopper, Stopper, Trij-
fel, u kiest maar) onlangs de Cesto-
daprijs toegekend aan Gerrit Komrij.
Ook naar mijn mening beoefent
Komrij Onze Taal in al haar geledin
gen moeiteloos, en dan kan ik hem
voor het huidige jaar J. P. Guépin
aanraden. Behalve lector is hy name
lijk dichter, vertaler van klassieke
teksten, kriticus en essayist over de
meest uiteenlopende onderwerpen.
Guépin schrijft even gemakkelijk en
leesbaar over de prietpraat van Polet
als over Archilochus de eerste dich
ter. Even ironiserend over Kousbroek
als over de zogenaamde oudheid van
Louis Couperus, en even bewogen
over de door hem zeer bewonderde
dichter Chris van Geel als over een
andere voorkeur van hem Rutger
Kopland.
Zesentwintig jaar geleden formeerde
Chris Barber zijn eerste, voornamelijk
op amateuristische leest geschoeide New
Orleans band. Hij was toen negentien
jaar. Een jaar eerder was hij met
trombone begonnen. „Betrekkelijk laat
dus. Maar ik wist gelukkig al wel wat
muziek was, omdat ik viool speelde. In
die begintijd zijn we erg geïnspireerd
geweest door die zwarte jazz, de
traditionele New Orleans muziek. We
voelden ons een soort antiquairs,
kopieerden alles en deden
verschrikkelijk ons best om het allemaal
w nauwkeurig mogelijk te doen. Als
amateur is dat ontzettend leuk, maar als
Ml professional is het niet vol te
houden. Als je avond aan avond op het
podium staat, wil je vondsten van jezelf
laten hoijpn, wil je je kunnen uitleven,
want anders ga je er onder door. Zo
hebben wij een eigen stijl ontwikkeld, s
En ik geloof dat wij nog steeds een
eigen stijl hebben, die herkend wordt als
de muziek die je alleen bij de Chris
Barber band kan horen”.