Als kunstenaar enthousiast, als
mens was hij hartelijk en warm
Jac. P. van den Bosch
Frank Herzen als ridder
de Ronde Tafel
van
’{BINNENHUIS
W
■I
iii
Iii
i I
BINNENHUISONTWERPER
VAN HET EERSTE UUR
MM*
FRANS HALSMUSEUM EERT OUD-BLOEMENDALER MET GROTE EXPOSITIE
r
1
1
MEUBELEERINGSKUNST
RAADHUISSTRAAT^
KONING ARTHURLITERATUUR EN DE ACHTERGRONDEN
W';
j
e'H Mi
Ti
ZATERDAG
FEBRUARI
7
1976
F.
door Cees Straus
1
•wil
7777
7/////////z////////////////////////////////////////////////////;;/;;;2^27//;2/;;^//2277;22^2Z
(Z/////Z///////////////////////////////////////////////Z///Z/7I
'V
respectievelijk in het onderrichten van viool- en pianospel.
„We hebben hem meegemaakt,” vervolgt ze, „in zijn belan
grijkste periode. Hij was een gezellige en onderhoudende man
met veel grapjes. Altijd in actie, ook ’s avonds, met de
uizende olielamp aan die hij zelf had ontworpen. Schrijven,
schrijven. Dat realiseerd je je niet als kind, maar hij maakte
dan zijn lezingen om eigen werk en dat van andere kunste
naars in de nieuwe stijl ingang te laten vinden bij het grote
publiek.”
1925 hebben we thuis nooit meer werk van hem gezien. Dat
was het jaar dat we in dit huis, hier in Overveen, kwamen
wonen en vanaf dat tijdstip waren we druk met ons eigen
leven bezig,” vertelt mevr. Else van den Bosch, die net als
haar zuster 45 jaar werkzaam is geweest als muziekdocent,
OS
„Ach, ze zullen in het müseum wel meer weten van mijn
vader. We zijn het huis uitgegaan toen we 21, 22 jaar oud
waren. Als we dan eens thuiskwamen, eens in de (maand of zo,
dan was er geen tijd om op zijn atelier te kijken. Zeker vanaf
Stadhuis
1
I-
Bronzen
’flIl/ll/iWIlflIllIlUiniHUIHHIlIHlI.
WIM VOGEL.
VA
N.SCHRIEP
leven en waarin tenslotte de mens altijd
weer op zoek is naar zijn oorsprong.
O
I
„Kilhwch en Olwen” mag dan in eer
ste instantie verhalen hoe Arthur met
zijn ridders vele moeilijkheden overwint
opdat Kilhwcn de dochter van de reus
Yspaddaden Penkawr in zijn armen kan
sluiten, het is tegelijkertijd veel meer.
De sage laat zien hoe de ridders de
opdrachten en tevens voorwaarden van
de reus één voor één tot een goed einde
brengen, mede dankzij druïden, heksen,
halfgoden en geweldige mannetjesput-
De dames Else (rechts) en Hilda
van den Bosch, in hun woning te
Overveen.
Na zijn dood kwam het Frans
Halsmuseum in bezit van een col
lectie (dure) stoelen. Toen mevr.
Van den Bosch enkele jaren later-
het was in de jaren ’50- tijdens
een tentoonstelling in het men
sem aan de toenmalige directeur
H. Baart vroeg waar de geschon
ken stoelen stonden, antwoordde
deze dat hij daar geen ruimte voor
had en de meubels in het depot
had laten plaatsen. Daar waren ze
inderdaad, dik onder het stof en
met een diepe kras in een van de
met fraai hout ingelegde zittingen.
Door tussenkomst van een met de
dames bevriend raadslid zijn de
stoelen in de raadszaal terechtge
komen waar ze een betere bestem
ming kregen.
Er is meer waar de dames Van
den Bosch met gemengde gevoe
lens aan terugdenken. „De afbraak
van Sorghvliet in 1938 vonden wij
en vader heel erg. Dat huis had
hij al in 1902 van de theehande
laar Kemer uit Haarlem gekocht.
Vader wilde er een cultureel cen
trum (die term gebruikte hij al)
stichten, maar „dat wrakke huis
moest worden afgebroken zei de
raad met maar een stem tegen. En
dat omdat de weg met een halve
meter verbreed moest worden”.
Mevr. Van Den Bosch: „Vader
gaf ons altijd goede boeken”. De
dames hebben ze nog: het aapje
Bobo, Pim’s poppetjes in een char
mante en rijk geïllustreerde uit
voering, Alice in Wonderland. „Hij
is als boekbinder begonnen, in de
zaak van zijn vader in de Frans
Halsstraat, die cartonnier was. Va
der was een echte selfmade man,
die zich ook goed zingen en pia
nospelen heeft geleerd”.
Over de komende grote tentoon
stelling die het Frans Halsmuseum
aan hun vader wijdt, zijn de da-
ters. De laatste en uiteindelijke opdracht
echter levert de meeste moeilijkheden
op. Zij houdt in dat de koninklijke
ever Twrch Trwyth (de w wordt in het
Welsh uitgesproken, meestal, als een oe!)
gedood moet worden, hetgeen gezien de
beschrijving van het loeder geen peule-
schilletje is: „De Twrch Trwyth torende
hoog boven het landschap uit, een ge
weldige berg van spieren en vlees, de
vervaarlijke slagtanden bleekglanzend in
het licht van de ondergaande zon, het
handel in Haarlem-red.) gestuurd.
Ze wist kennelijk weinig van de
waarde af, sommige schilderijen
hebben daar voor een tientje ge
hangen. Vader heeft bijzonder veel
geëxposeerd, in 1902 ging hij al
naar Turijn en later Milaan.
Vader was zeer altruïstisch als
je nagaat wat hij voor anderen
heeft gedaan. Dat was, dacht ik,
zijn voornaamste karaktertrek. Hij
liep warm voor het socialisme,
kende de tekenaars Albert Hahn
en Johan Braackensiek, maar ook
Wibaut en Domela Nieuwenhuis
persoonlijk. Hij koos voor het
handwerk en voor de mensen die
dat deden, was een van de eersten
die zijn mensen in de winst liet
delen. Maar als een machine het
werk even vlug of vlugger kon
doen, dan was hij daar niet te
gen”.
Mevr. Else van den Bosch heeft
zelf acht maanden administratief
werk in Het Binnenhuis gedaan, in
1917. „Ik ben er uitgegaan toen ik
merkte dat debet en credit niet
klopten. Er werd toen veel gesto
len en dat zinde me niet”.
Het Frans Halsmuseum zal in mei en juni
door middel van een omvangrijke voor-
jaarsexpositie in de Vleeshal in Haarlem
aandacht vragen voor een der eerste bin
nenhuisontwerpers aan het begin van deze
eeuw: Jac. P. van den Bosch, geboren in
1868 in Amsterdam en overleden in 1948,
bijna 80 jaar oud.
Van den Bosch is vooral belangrijk voor
de vernieuwing van het meubel en de
binnenhuiskunst in het algemeen. Aan het
einde van de 19de eeuw bestonden er veel
neorstijlen, er was een groot gebrek aan
oorspronkelijkheid in deze periode waarin
weelderige krullen de overhand hadden.
Met Berlage was Van den Bosch een der
allereersten die met deze traditie brak en
een pleidooi hield voor de eerlijkheid van
het materiaal en constructie en tegen sleur
en ondeugdelijkheid. Hij was een fel te
genstander van onechte houtsoorten als
triplex, multiplex en fineer en verwerkte
steeds de beste houtsoorten als Coroman
del en Slavonisch eiken.
Het begin van deze eeuw, dan
denk je meteen aan de Jugendstil.
Else van den Bosch: „Verwart u
deze stijl alstublieft niet met het
werk van mijn vader. Hij had er
wel belangstelling voor, maar in
zijn ontwerpstijl heeft hij er het
land aan gehad. Dat zat er opge
plakt, dat was decoratie op het
meubel, vond hij. „Die zweepslag-
stijl is wel mooi, maar ik vind het
vreemd aan het huis of in het
interieur staan” zei hij dan. Zelf
noemde hij zijn werk de construc
ties tijl.
Wat ons treft in vader’s werk is
de volkomen eigen stijl, zeker
voor die tijd. In vergelijk met
Berlage was hij ook minder mas
saal, intiemer en verfijnder. Ik zie
zelf drie perioden: in de eerste is
hij rationeel, recht-toe recht-aan
zonder veel versieringen. In de
tweede periode zie je meer versie
ringen en begint hij ook beeld
houwwerk in de ambeublementen
te verwerken. In de derde periode
keert hij terug naar zijn strakkere
stijl.
Van zijn schildersstijl is veel
minder bekend. Hij is lang lid
geweest van KZOD, maar zijn
tweede vrouw heeft na vaders
dood het hele werk naar Heerkens
Thijsse (bekende kunst- en antiek-
Een van de minder bekende as
pecten van het veelzijdige werk
van Jac. P. van den Bosch is zijn
belangstelling voor bouwkunst,
waarvoor hij een opleiding volgde
aan de school voor kunstnijver
heid in de hoofdstad. „Vader heeft
nog een ontwerp gemaakt voor
het nieuwe stadhuis in Amsterdam
Dat had hij gedacht aan de Wete
ringschans, aan het water, met een
botenhuis. Dat bleek veel te duur
te worden. Op aanraden van zijn
vrienden heeft hij het ontwerp
aan de gemeente Amsterdam ge
schonken, het moet daar ergens in
depot zijn. Ik hoop dat het ook op
de tentoonstelling komt, maar het
is nog niet boven water gekomen”.
Er is overigens vaker op onver
antwoorde wijze met de ontwerpen
van Van den Bosch omgesprongen.
'IIIIIIH/Hliun
1
I
strijd tussen het goede Arthur en het
kwaad; het goede verjaagt het kwaad,
dat wel, maar doodt het niet.
Opnieuw blijkt derhalve uit deze sage
dat de oude verhalen ons vaak meer
vertellen over onszelf dan de kroniek
die al te veel aan bloedarmoede lijdt.
Herzen heeft de verhalen echter niet
uitsluitend vertaald. Hij heeft ze aange
vuld met en bewerkt naar voorbeelden
uit Ierse, Schotse en Noorse literaturen.
Wetenschappelijk zal dat allemaal wel
niet mogen, maar dat pretendeert Her
zen dan ook niet. Hij zet, en dat is
eigenlijk erg aardig, de lijn voort van de
oude verhalenvertellers, die geen be
hoefte hadden aan originaliteit maar die
putten uit een voor ieder bekend verle
den en die de open plekken aanvulden
vanuit hun eigen fantasie. Frank Herzen
is er bijzonder goed in geslaagd ook in
die stukken die hij zelf verzonnen heeft,
de juiste episch-lyrische toon van de
ballade te treffen. De handeling ver
springt immers zeer snel, de taal is vaak
prachtig, zeer poëtisch en van een grote
directe kracht.
Het kan niet anders of de auteur zal
met deze twee voorbeelden van Kelti
sche verhaalkunst veel lezers aan zich
verplichten.
Toilettafel uit ongeveer 1900 met
karakteristieke versiering van
donkergekleurde houten verbin-
legwerk.
mes verheugd: „We zien dit als
een hernieuwde belangstelling
voor zijn werk. Hij was natuurlijk
allang bekend in kunstkringen,
zijn werk is ook nooit onderschat.
Er was wel eens een dwarsligger
in het bedrijf, die later en overi
gens heel slecht vaders ontwerpen
heeft gekopieëetd, vaders brand
merk er in zette zodat het voor
werk van Jac. P. van den Bosch
doorging. Maar vader trok zich
daar nooit zoveel van aan”.
Hoe reageerde uw vader op de
nieuwe zakelijkheid en later de
moderne binnenhuisontwrpen?
„Hij wees de staaltoepassing af,
maar zag verder in deze nieuwe
tendens veel goeds. Hij heeft de
staalmeubelen van na de oorlog
ook nog gezien. „Dat is voor kan
toren, dat vind ik niet huiselijk”
zei hij daarover. Zelf vind ik wel
goede dingen in de moderne meu-
belinrichting, vooral als de con
structie maar degelijk en goed
is”.
Mevr. Else van den Bosch: „Va
der was echt een man die werkte
om het plezier van het werken
zelf. Maar daarnaast had hij ook
een grote liefde voor de natuur.
Zondagmorgen was het opstaan en
gauw wegwezen, sjouwen naar de
Duin- en Kruitberg of het strand.
Ondertussen was vader ambitieus
en enthousiast, als mens was hij
huiselijk, hartelijk en warm. Hij
had een zeer positieve natuur”.
Wat voor indruk had u destijds
van uw vaders werk?
„We vonden het altijd erg raar
wat we bij anderen zagen. Wat je
thuis ziet, vind je gewoon, hè. Bij
anderen zag je empire of gewoon
een rommeltje en wat we thuis
hadden week daar natuurlijk heel
sterk vanaf.
Vader was in 1900 mede-direc-
teur van Het Binnenhuis gewor
den. Wij als kinderen vonden de
dingen die daar gemaakt werden
erg mooi. Hij voerde het principe
„we moeten uitgaan van onze tijd
en niet oude stijlen navolgen of
kopiëren”. Dat heeft ons drieën
altijd erg sterk aangesproken”.
Mevr. Van den Bosch verhaalt
verder over de vele kunstenaars
die bij hen thuiskwamen. Over
Harm Ellens, directeur van de
Rijks Rietvlechtschool in Noord-
wolde en later directeur van de
Zilversmeedschool in Schoonho
ven, een goede vriend van hun
vader. En de broers Maarten en
Frans Zwollo, de zilversmeden,
waarvan Maarten was verbonden
aan het bedrijf van Van Kempen
in Voorschoten, de latere zilverfa-
briek Van Kempen, Vos en Be
geer. Ook schilders als Jacq. van
Ishoven en George Thomson en de
beeldhouwer Lambertus Zijl, allen
in hun tijd erg bekend, worden
aangehaald. „Vader schilderde
trouwens ook, maakte naast por
tretten en ander werk ook veel
documentaire tekeningen. Maar
ook met een man als Jac. P.
Thijsse, die in Bloemendaal vlak
achter ons woonde, had hij con
tact. Thijsse maakte in die tijd
fototochten en vader heeft nog
een kast ontworpen waar Thijsse
die foto’s in kon opbergen”.
En Berlage?
„We hebben hem verschillende
keren gezien, maar veel zijn we
niet wijs van hem geworden. Een
vreselijk gesloten man die in ho
gere sferen leefde. Als je met hem
sprak, maakte ie een afwezige in
druk”.
Het spreekt vanzelf dat Arthur degene
is die het dier uiteindelijk zal moeten
overwinnen. Maar als hij oog in oog met
het monster staat, weet hij dat hij hem
nooit zal kunnen verslaan. De ever ver
tegenwoordigt namelijk het Kwaad in de
wereld: „Kijkend in de ogen van het
Beest ontwaakte in Arthur de wil dit
Kwaad te vernietigen, een Kwaad waar
van hij wist dat het nooit helemaal
uitgeroeid kon worden, omdat het be
hoorde bij de mens, bij de simpele mens
en bij de denkende, bij de barbaar zowel
als bij de heilige”. Op deze manier geeft
„Kilhwch en Olwen” weer de eeuwige
Van Jac. P. van den Bosch is
de belettering op de stations
van Blpemendaal en Haarlem
en men vindt op de toiletten
van het laatste station de mar-
grietmotieven terug. Voorts zijn
er door hem ontworpen tegels
te zien in de portieken van de
huizen aan de zuidzijde van de
Koninginneweg in Amsterdam-
Zuid, maar ook tapijten, aarde
werk, schilderijen, glas in lood-
versieringen en gordijnen mar
keren het bestaan van deze ui
terst creatieve man.
Van den Bosch was een uit
stekend directeur en organisa
tor. Als zodanig heeft hij zich
ook gemanifesteerd in Het Bin
nenhuis, dat hij in 1900 samen
met Berlage heeft opgericht. De
oorspronkelijke opzet van Het
Binnenhuis was een samenwer
kingsverband te creëren van
dertig gelijkgestemde kunste
naars die hun werk in een
toonzaal konden opstellen. Van
den Bosch had voor die tijd
zeer vooruitstrevende socialisti
sche ideeën, hij koos voor een
verregaande mate van demo
cratisering en inspraak en was
voor winstdeling. Deze opzet
mislukte echter al na een jaar
toen de directie een te autori
taire houding werd verweten.
De groep die de meeste kritiek
had, splitste zich af en ging
verder onder de naam Het
Woonhuis. Van den Bosch en
Berlage gingen echter door met
Het Binnenhuis dat pas enkele
jaren voor de Tweede Wereld
oorlog moest worden opgeheven.
Het Binnenhuis kreeg in de
eerste jaren onderdak in een
pand naast de kunstenaarsso
ciëteit Arti et Amicitiae op het
Rokin in Amsterdam. Van den
Bosch woonde aanvankelijk bo
ven de toonzaal, maar toen die
ruimte te klein werd, verhuisde
hij naar Bloemendaal waar hij
het nog door Busken Huët be
woonde huis Sorghvlied betrok-
Ook voor Het Binnenhuis werd
het pand aan het Rokin te
klein en men verplaatste de
activiteiten naar een huis in de
Raadhuisstraat, eveneens in de
hoofdstad.
Het beste werk van Jac. P.
van den Bosch dateert uit de
periode 1900-1914 toen hij op
het hoogtepunt van zijn ver
nieuwingsdrang stond. Hij zou
later in vooruitstrevendheid
worden overvleugeld door de
Amsterdamse school. De Riet
veldstoel en Mart Stam met
zijn gebogen triplex-stoelen
gingen duidelijk verder in de
eerste decennia van Het Bin-*
nenhuis meegemaakt, tot ze ïn
de jaren '20 volwassen Werden
en uit huis gingen. Ze wonen al
een halve eeuw lang in hetzelf
de huis in Overveen, waar veel
nog altijd de sfeer ademt
van hun vader: een zelfportret,
een kastje, naaitafeitje en een
dressoir uit zijn begintijd. Maar
ook gordijnen van Duco Krop
en landschapjes in de stijl van
een late Haagse School zijn nog
altijd in hun bezit.
Hoewel ze dus spoedig uit
huis waren gegaan, weten ze
veel over hun vader te vertel
len, al tonen ze bescheidenheid
door het tegendeel te beweren.
Het verleden leeft nog zeer
sterk voor hen, dat blijkt
voortdurend tijdens het gesprek
dat verscheidene uren lang
duurde tijdens een van deze
eerste winterse middagen van
dit jaar. Zo is mevrouw H. van
den Bosch vorig jaar met een
kunstreis naar Florence ge
weest. In de omgeving van deze
Italiaanse stad heeft ze het
landhuis van de Edamse schil
der Qtto Nieuwenkamp en
vriend van hun vader gevon
den, waar deze precies 40 jaar
daarvoor verbleven heeft. Over
zijn verblijf in Italië heeft Van
den Bosch destijds een dagboek
gepubliceerd.
slijm druipend uit zijn bek, de zware,
behaarde poten als zuilen in de aarde
geplant. Tegenover zijn geweldige ge
stalte waren Arthur en zijn mannen
dwergen”.
VERHALEN EN VERTELLINGEN die op Brits-Keltische literatuur zijn gebaseerd
hebben zeker niet over belangstelling te Magen vanuit Nederland. Boeken van T. H.
White „Arthur, koning voor eens en altijd” en van Mary Stewart „De holle heuvels”,
waarin oude verhalen over Arthur in een nieuwe gepopulariseerde vorm gepresen
teerd worden, vinden menige koper. Niet minder geldt dit voor verhalen als „In de
ban van de ring” en „Waterschapsheuvel”, boeken die ondenkbaar zijn zonder Kel
tische mythologie.
Gezien deze belangstelling is het op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat wij tot
voor kort gespeend moesten blijven van vele oorspronkelijke teksten. We kenden
natuurlijk „Deirdre en de zonen van Usnach” van Adriaan Roland Holst, maar afge
zien van wat vertaalde sagen bleef het daar toch zo ongeveer bij.
Frank Herzen heeft deze leemte thans gevuld. Zijn onlangs bij Sijthoff in Leiden
uitgegeven werk „Arthur in Wales” bevat de prachtige verhalen „Kilhwch en Olwen”
en „De droom van Rhonabwy”. Naast dit eerste deel heeft Herzen het uitstekende
idee gerealiseerd een tweede deel tegelijkertijd uit te geven waarin hjj de achter
gronden van deze verhalen in het bijzonder en die van de literatuur rondom Arthur
in het algemeen uitvoerig behandelt. Waardoor de Nederlandstalige Arthurliteratuur
met maar liefst vijfhonderd pagina’s is uitgebreid!
De twee genoemde verhalen voeren
ons naar de dohkere middeleeuwen van
de vijfde en zesde eeuw. De Romeinen
hebben Brittannië voorgoed verlaten, Ar
thur, de Hoge Heer, is de baas over een
belangrijk deel van het eiland. Hij vecht
tegen binnenvallende Ieren, woeste
Schotten en inhalige Saksen. De verha
len die Herzen vertaald heeft, zijn ech
ter veel meer dan louter geschiedkundi
ge vertelsels. Zij laten een wereld zien
waarin het wemelt van de wonderen,
van bizarre mensen, waarin vele gruwe
lijke maar ook wonderbaarlijke dieren
zit, Stedelijk Musedm in Am
sterdam) waardevolle bijdragen
worden verwacht, stelt het
Frans Halsmuseum er prijs op
in contact te komen met parti
culieren die menen in het bezit
te zijn van rheubelen of andere
voorwerpen die betrekking
hebben op Jac. P. van den
Bosch en die eventueel een
plaatsje op de tentoonstelling
kunnen krijgen. Men kan zich
daartoe wenden tot de educa
tieve dienst van het Frans
Halsmuseum.
Wie is nu deze Jac. P- van
den Bosch, wiens naam voor
het grote publiek pas sinds de
tentoonstelling over het hon
derdjarig bestaan van het
Haarlemse’ station van vorig
jaar weer enige klank kreeg?
We zijn daartoe mede te raden
gegaan bij twee mensen die
hem zeer goed gekend hebben.
Van den Bosch heeft drie kin
deren nagelaten die allen nog
in leven zijn: een zoon in Zeist,
twee dochters in Overveen. Op
deze pagina komen de 78-jarige
Else van den Bosch en haar
enkele jaren jongere zuster
Hilda aan het woord. Beiden
hanglamp, met stof- hebben hun vader vooral in de
fenvolant en kralenversiering.
door Van den Bosch ingeslagen
richting.
De tentoonstelling in de Vlees
hal heeft als bedoeling niet al
leen de ontwikkeling van Van
den Bosch als ontwerper te la
ten zien, maar ook een o-
verigens niet al te grondig
beeld te geven van de tijd
waarin hij leefde en wat zijn
betekenis daarvoor was, name
lijk een van de eersten die de
aanzet gaf tot de versobering in
de Nederlandse binnenhuisin
richting.
Daarbij zal ook aandacht
worden besteed aan de kritiek
die in zijn tijd op zijn werk
werd gegeven; vanuit het
standpunt van en de behoefte
aan pompeusheid en status wa
ren de ontwerpen van Van den
Bosch maar kaal en armoedig.
Juist de arbeiders die hij goede
smaak wilde bijbrengen, ervoe
ren de meubels die door de
hoge produktiekosten voor hen
toch al onbetaalbaar waren
als pover en armoedig.
Er zullen straks in de Vlees
hal verschillende meubels van
deze ontwerper te zien zijn,
waaronder een volledig inge
richt interieur. Ofschoon ook
uit andere musea (Gemeente
museum in Den Haag, rijksbe-
r
-W .z,