Het gezicht van Noord-Holland is veranderd s Zeeloodsen maken weinig drukte over hun risico’s S li It II ism t fÖC J 't JI fl! 7 7 door Harry Kuiper ie GEEN VAKKENNIS ll GLOBALE EISEN Bi JKJ Touwladders vaak levensgevaarlijk HISTORISCH BOEK ALS AFSCHEIDSGESCHENK VOOR COMMISSARIS MR. F. J. KRANENBURG M..O o oil At? LIFE BUOY WITH SELF IGNITING LIGHT JFE LINE AT LEAST TWICE HT OF SIDE AT TIME o II it j Gezicht op het kerkje van Bennebroek Een praatje op straat was nog mogelijk Koetsen reden zo snel nog niet. i =9 9 =9 T 9 (r 9 Zandvoort. toen het nog een deftige badplaats was ■r- RIEM POLDERMAN I I Het boek met deze lange naam bevat een verzameling weinig bekende kaarten, aquarellen, gravures en tekeningen uit de Provinciale Atlas, de provinciale afdeling van het Rijksarchief te Haarlem. In kaarten, platen en tekst wordt een overzicht gegeven van de veranderingen, die zich in Noord-Holland hebben voltrokken van de zestiende tot het einde van de negentiende eeuw. Het gezicht van Noord-Holland is wel veranderd. En het verandert nog steeds. Ook bestuurlijk Noord-Holland maakt binnenkort kennis met een nieuw gezicht. De commissaris van de koningin in deze provincie, mr. F. J. Kranenburg gaat, zoals men weet, met pensioen. Ter gelegenheid van zijn afscheid op 2 april wordt hem een passend geschenk aangeboden: Een boek met de toepasselijke titel „Het veranderend gezicht van Noord-Holland. Beelden van dorpen en steden, water en land uit de Provinciale Atlas.’’ Het afscheid van mr. Kranenburg was een geschikte aanleiding om het boek uit te geven. Een ander argument voor de uitgave was de wens om fraai materiaal aan historische prenten en kaarten, dat in 1974 in het provinciehuis was tentoongesteld, in een boek samen te bundelen. Dat kon dan zo onder een breder publiek worden verspreid. De laatste prent van het boek is niet oud. Het is een visie op de toekomst, een aquarel van Almere, het land de natuur, die door mensen uit de polder wordt omhooggebracht. Zoals Almere nu ontstaat, zo is eigenlijk heel Noord-Holland ontstaan. Aan het boek is ruim anderhalf jaar gewerkt. Het wordt uitgegeven door Meijer Pers BV te Amsterdam, onder auspiciën van het provinciaal bestuur. In kleurendruk, 156 bladzijden, groot formaat 26 bij 32 centimeter, gebonden in linnen band en gestoken in stevige cassette. Goedkoop is het met Tot 10 april kan men er op intekenen voor 97,50 Daarna komt het in dé handel voor f97 50 Er worden vijfduizend, exemplaren van het boek gedrukt Het eerste exemplaar wordt op 2 april in hét provinciehuis te Haarlem aan mr Kranenbui g overhandigd door oud gedeputeerdeGerbrand de Jong De eisen die in de verschillende landen aan touwladders worden ge steld, komen in grote trekken dicht bij elkaar, maar ze zijn niet interna tionaal dwingend voorgeschreven. Het gevolg is dat niet-Nederlandse schepen een negen punten omvat tende globale omschrijving ontvan gen van de eisen die aan onze eigen zeeschepen worden gesteld. De negen punten omvatten dat de ladder uit één stuk moet bestaan van voldoende lengte, en voorzien moet zijn van zgn. spreaders (balk jes om de ladder voor omslaan door wind of golven te behoeden) op on derlinge afstand van ten hoogste drie meter. Voorts moet de ladder goed zijn bevestigd, zodat de spor ten stevig tegen de scheepswand rusten. De loods moet niet minder dan anderhalve meter en niet meer dan negen meter klimmen. De lad der moet schoon en in goede condi tie zijn. 's Nachts moet de ladder voldoen de zichtbaar zijn door een lamp die het desbetreffende deel van de scheepswand voldoende verlicht. Ook dat deel van het dek waar de loods aan boord komt, moet vol doende verlicht zijn. Er horen verti- kale handgrepen op de reling te zijn bevestigd. Er moeten een reddings- lijn, een boei en een zelf-ontstekend ten, aan elkaar geknoopte touwen, te Idnge of te korte ladders, ontbre kende spreaders, geen handgrepen op de reling, geen verlichting bij duister, of geen toezicht. Ladders die onvoldoende of slechts aan een kant zijn bevestigd en dan, terwijl de loods aan boord klimt, een paar meter omlaag schieten. Allengs wordt het me duidelijk dat ik bij deze nog niet eens zo zware storm slechts baat heb bij twee situ aties: een zó slechte ladder dat de loods zal weigeren, of een goed schip met een touwladder volgens de ei sen. Die laatste toestand presenteert zich in de loop van de middag, wan neer het Britse schip Manistee zich aandient om naar Gent te worden begeleid. „Die is wel goed”, roept kapitein De Waard bemoedigend, terwijl ik voor de laatste keer naar het toilet draaf, en de Belgische loods, Frans Boekaert, onderstreept het terwijl de jol ons erheen brengt. Boekaerts licht toe waarom de ladder hier zo veilig is - er hingen twee reddingslijnen omlaag (vol gens de Engelse voorschriften), en behalve de dek-officier stond er ook nog een matroos bij de reling. De ladder zelf, waar voor Vlissingen mijn voet toch nog een keer afglijdt, is perfect, zegt Boekaerts. Mr. Kranenburg en zijn vrouw mr. M. Kranenburg-Lycklama a Nijeholt zaten beiden in de redactieraad van het boek, die verder bestond uit mr. D. H. Couvée, Gerbrand de Jong en dr. A. J. Kölker. Het boek is opgebouwd uit twaalf hoofdstukken, waarvan het eerste, „het veranderend gezicht van Noord-Holland” door de heer Kranenburg zelf is geschreven. Vervolgens wordt de provincie streek voor streek behandeld. Drs. J. van Venetien schrijft over Kennemerland, J. J. Schilstra over de Kop van Noord-Holland, drs. W. F. G. Wiese over West-Friesland, prof. dr. A. van Braam over de Zaanstreek, mr. dr. J. Belonje over Waterland, dr. A C. J. de Vrankrijker over Gooiland en de Vechtstreek, dr. ir. R. van de Waal over Amstelland en de Meerlanden en het silhouet van Amsterdam. Mr. Kranenburg verzorgde de afsluiting. Dr. A. J. Kölker wijdt een afzonderlijk hoofdstuk aan de geschiedenis van de Provinciale Atlas. „Dit is een fantastisch schip”, zegt Boekaerts op de brug, terwijl ons van vele kanten grote mokken thee worden aangeboden. De Manistee, 6500 ton, is gebouwd in 1972. Rustig vaart de vrachtboot - de ruimen zijn leeg; in Gent moet een lading fosfor worden opgehaald - in de richting van Vlissingen. Ook hij heeft, tussen het loodsen door, wel verhalen over minder vei lige situaties. Ook hij is wel een keer met ladder en al in zee terechtgeko men. „Dan moet je zo stil mogelijk blijven liggen, anders ga je dood doordat je te veel warmte verliest”. licht voor direct gebruik op dek lig gen. Ten slotte wordt verlangd dat bevestiging van de ladder alsmede de gang aan en van boord geschie den onder toezicht van een dekoffi- cier. Voor Nederlandse rederijen zijn de eisen wat meer gespecificeerd, hoewel zij nog niet de zwaarste zijn. Zo moeteh aan boord van al onze schepen de afstand tussen de spor ten van alle touwladders gelijk zijn, dienen de sporten dezelfde afmetin gen te hebben, moet de breedte van de spreaders gelijk zijn (1.80 meter bij een ladderbreedte van 50 centi meter). Ook is voorgeschreven dat het touw aan elke kant op twee plaatsen de sport doorboort (in plaats van door één gat met een knoop om de sport op zijn plaats te houden). Zulke eisen zijn bepaald niet over dreven te noemen. Daarentegen is het bijna schokkend om te zien, en van loodsen te horen hoe er in de praktijk de hand mee wordt gelicht. „Vanmorgen nog”, vertelt kapitein De Waard aan boord van het lood- senschip Capella „hadden we hier een schip dat enigszins slagzij maak te. Nou moet je niet denken dat ze de ladder aan de veilige kant uitzetten, nee hij gaat gewoon aan de leizijde omlaag. „Die ladder hing dus niet tegen de scheepswand, maar gewoon boven het water. Daar moet de jol dan onder gaan zitten. Hij kan zich niet tegen het schip drukken om de loods ondanks de golfslag zoveel mogelijk stabiliteit te geven”. De ladder hangt zo’n anderhalve meter boven het ge middelde zeepeil, zodat de loods er zich aan vastklampt vanaf een hoge golf. Dat vermindert immers de kans dat bij een hoge golf zijn voe ten tussen jol en scheepswand be kneld raken. Toch is de loods aan boord geklommen, terwijl de ladder in deze harde wind naar links en rechts en in het rond tolde”, aldus De Waard, die vindt dat de loods best had mogen weigeren. Terwijl ik zijn betoog elk half uur moet onderbreken om mijn maag weer eens wat leeg te schudden („Ja. ga je gang, we hebben er allemaal last van als we bij zulk weer van de wal komen”), doet kapitein De Waard relaas van de vele varianten die op het gebied van onveilige touwladders praktijk blijken te zijn. Gebroken of scheef zittende spor- Als een aap klautert de loods even later omhoog, en hij is al bijna bo ven als ik op de heftig dansende jol verwoede pogingen doe de heen en weer slingerende touwladder te grij pen. Als op de kermis sta ik dan plotseling onderaan de ladder, en de jol maakt zich schielijk uit de voe ten. Een dagje mee met de loodsen, kijken naar hun werk, hier en daar aan en van boord klimmen en sprin gen bij een noordenwind met een kracht van zeven op 30 km ten noorden vah Westkapelle levert al spoedig de overtuiging op dat zee loodsen van hun levensgevaarlijke werkomstandigheden heel wat min der stampij maken dan „landrotten” wanneer hun iets niet zint. Zeeloodsen volstaan ermee eens in de twee jaar een soort stiptheids actie te houden, die er slechts op neerkomt dat zij weigeren aan boord te gaan wanneer de onveilig heid van de touwladder reeds van een afstand is te zien. Niet zelden wordt het probleem dan opgelost, doordat de scheepsbemanning even later een soms splinternieuwe touw ladder beschikbaar stelt. Dat er belangstelling voor zal zijn is waarschijnlijk, gezien het succes van de tentoonstelling, die van 2 tot 6 april 1974 in het provinciehuis werd gehou'den ter gelegenheid van het tienjarig ambtsjubileum van mr. Kranenburg. In de vijf dagen die de tentoonstelling dtïurde kwamen ruim twaalfhonderd mensen kijken. Het materiaal voor de tentoonstelling was uitgezocht door de echtgenote van de commissaris, mevrouw mr. M. Kranenburg- Lycklama a Nijeholt. De samenstelling van het boek is monnikkenwerk geweest. Er moest een keus worden gemaakt uit drieduizend prenten, die op hun beurt weer waren uitgekozen uit het gehele archief. Van alle prenten werd een fotocopie gemaakt. Zo ontstond een stapel van een kleine meter hoog. Vervolgens werd het materiaal naar gewest gesorteerd. Tenslotte werden daaruit de 250 afbeeldingen en kaarten uitgekozen, die in het boek worden opgenomen. Je kan het je nauwelijks voorstellen, maar er is een tijd geweest, dat je beter van Leiden naar Alkmaar kon varen, dan rijden. Noord-Holland was een aaneenschakeling van woeste meren, met daartussen en langs de duinkust een beetje land. De steden Haerlem, Alckmair en Amstelredam hadden nog stadsverdedigingswerken. Dat honderden jaren later dagelijks onafzienbare kuddes blik over autobanen tussen die steden heen en weer zouden schuiven, had niemand kunnen denken. Op het Haerlemmermeer, het Spyrinckmeer, het IJ, de Schermer, de Beemster, de Purmer en de Wormer zeilden de boten. Visch had nog geen plaats gemaakt voor graan, graan had nog niet het veld moeten ruimen voor beton. Woorden als „nota van uitgangspunten voor het Amsterdam-Noordzeekanaalgebied” en „uitbreiding van Hoogovens” zeiden niemand wat. Maar van het zwavel en vuur dat op de jongste dag uit de hemel zou nederdalen maakte men zich concrete voorstellingen. Daar zorgden de dominee’s nog voor, met hun donderredes vanaf hun kansels. „En dan het tegenwoordige niveau van de zeelieden”, voegt De Waard eraan toe. „Ze verstaan hun vak nauwelijks, en ze spreken haast geen Engels. Laatst vroeg een loods aan een kapitein: „Wat is uw diep gang?” Antwoord: Yes. Een tijdje geleden kreeg ik plotseling een op roep van een Grieks schip: „Pilot (loods), please, wat is mijn positie?”. Nog geen vijf minuten daarvoor was hij pal langs ons heen gevaren. An dere keren blijken ze gigantische omwegen te maken. Bijvoorbeeld van Bremen via Oostende naar de Westerschelde, gewoon omdat ze geen zeekaarten kunnen lezen en geen flauw benul hebben wanneer er een loods aan boord moet komen.” Aan boord van menig zee schip dat onze havens in- of uitvaart, bekommert men zich meer om de veilige vaart van het schip dan om die van de zeeloods, zonder wiens adviezen het schip aan de grond zou lopen. De loodsen gaan onder bijna alle weers omstandigheden in volle zee aan en van boord, via touw- laddertjes die het wel eens begeven, die wel eens onvol doende zijn beveiligd tegen omslaan, die soms zelfs niet anders aan het schip zijn „bevestigd” dan door het voetje van een of andere zeeman, die het eind van de ladder „stevig” op het dek gedrukt houdt. Loodsen ma ken daar dan boos rapport van - als zij er aan de wal tenminste nog aan denken. Onveilige ladders veroor zaken of vergroten de kans op ernstige ongelukken. Groot is de kans dat de jol, die als pontje fungeert tussen het zeeschip en de loods boot, door een golf tegen de scheepswand wordt gedrukt en daardoor ernstige ver wondingen toebrengt aan een in het water spartelende zeeloods. Ten koste van verbrijzelde voeten, benen of ernstig beschadigde rugwer- vels heeft al menig zeeloods zijn werk toch willen doen, opdat het zeeschip veilig kon binnenvaren. A S xXXs<-X*0W« t "S l.XwSaV Egmond aan Zee kort na de storm van Kerstmis 1717. •V V X XO - - N :<x^xx<>x..xxx<Sx\xx^^^^^^fe‘ ffc.7» 1 Ja

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 19