dJ2
bijverdienste als hoofdberoep
Wittgensteins „Tractatus” toegelicht
F. Hermans
en vertaald door W.
s
I
5
st
5
ff
o’
ïl
„Tekenkameleon” Gillain koos
3
Henry Rider Haggard en zijn
eeuwige” bestsellers
twee
I
Xvv***'**''
KUNSTSCHILDER WERD EEN DER BESTE STRIPTEKENAARS
;ral.
VOOR BELANGSTELLENDEN IN TAALPROBLEMATIEK EN WIJSBEGEERTE
ll
F*
o
'I'
fel
door Wim Arends
i-
2
?ral.
e
BEHALVE DAT W. F. HERMANS vorig jaar een schitterende
roman over zijn tijd aan de Groningse universiteit publiceerde „Onder
Professoren” deed hij ook een vertaling het licht zien van Ludwig
Wittgensteins „Tractatus Logico-Philosophicus” (Athenaeum, Polak
an Gennep, Amsterdam). Hermans’ interesse in het werk van Wittgen
stein dateert, zoals hij zelf in een nawoord schrijft, al van 25 jaar
geleden. Hij publiceerde over deze filosoof onder meer het essay
.Wittgensteins levensvorm” in „Het Sadistische Universum 1” (1964) en
een korte biografie in deel 2 (1070). Bovengenoemd essay handelt over
een later werk van Wittgenstein, de „Philosophische Untersuchungen”,
een verhandeling die hij schreef toen hij al weer teruggekomen was
van veel van de stellingen in de „Tractatus”, maar het is een aardig
essay als inleiding tot Wittgensteins denken, waarin het altijd draait
om de taal. „De taal is een labyrinth van wegen. Je komt van de ene
kant en kent de weg; je komt van een andere kant op dezelfde plaats en
kent de weg niet meer.”
•JT
:s
zijn akademische opleiding in de beeldende kunsten te
bekostigen. Hij werd echter geen schilder-beeldhouwer,
w ant het beeldverhaal ging hem zodanig boeien dat hij zijn
schilder- en tekentalent volledig wijdde aan die „nieuwe”
kunstvorm. Niet helemaal nieuw, want ook het beeldver
haal heeft een lange traditie. Maar Gillain droeg veel bij tot
vernieuwing en vervolmaking van „de strip”, waarbij hij
zich vooral toelegde op het in verhaalvorm tekenen van
biografieën.
‘St
Een van de merkwaardigste tekenaars in de geschiedenis
van de Europese beeldverhaai-ontwikkeling is ongetwij
feld de Belgische kunstenaar Joseph Gillain, de thans
61-jarige schepper van befaamde stripfiguren, wiens loop
baan nauw verbonden is aan het bekende stripweekblad
„Robbedoes”. Joseph Gillain wiens pseudoniem „Jijé” be
kender is dan zijn eigenlijke naam, is in zijn jonge tijd
begonnen met het tekenen van stripverhalen om wat neven
inkomsten te verwerven, die hem in staat zouden stellen
I
!ter
t.w.
X
nd
Is:
13
Een tekening uit ,,Don Bosco
Biondie en BHnkie uit 1952.
Jerry Spring, een van de meest populaire stripfiguren van Gillain.
f f
Ludwig Wittgenstein
F
BAUDINE BOOTLE
JEROEN KOOLBERGEN
entu-
bouw
imer-
1
In *,De mijnen van Koning Salomo”
gaat de verteller Allan Quatermain,
met twee vrienden, Sir Henry Curtis die
op zoek is naar zijn broer, en Captain
John Good, in de binnenlanden van
Afrika op zoek naar de legendarische
mijnen van Koning Salomo. Hun enige
hulp hierbij is een oude landkaart,
waarop de route min of meer staat
aangegeven in het bloed van een voor
ganger, die lang voor hun tijd bij dezelf
de onderneming is overleden. Na een
vreselijke tocht met allerlei ontberin
gen zoals koude, hitte, honger en dorst
I
ge
ïnde
HOEWEL HENRY RIDER HAG
GARD al een paar andere boeken op
zijn naam had staan, begon zijn roem
pas goed toen „De mijnen van Koning
Salomo” in 1885 uitkwam. Het is iro
nisch te bedenken dat hij niet eens
direct een uitgever voor het boek kon
vinden. Eén van degenen die er niets
inzagen, zei ’t volgende: „Er is een dom
verhaaltje over een diamantmijn gepu
bliceerd vandaag. Geschreven door
ene Rider Haggard. Het boek werd mij
ook nog aangeboden een half jaar gele
den, maar ik heb ’t geweigerd. De een
of andere domkop heeft het gekocht,
zoals je wel zult merken. Toch spijt 't
me voor hem”. De man moet wel eeu
wig berouw gehad hebben van deze
daad, want zeer kort daarop kon men
overal posters zien waarop stond: „De
mijnen van Koning Salomo, het meest
verbazingwekkende verhaal dat ooit
geschreven is”. Het boek is vanaf het
begin als een bom ingeslagen. Nu ne
gentig jaar later heeft de Arbeiders
pers het opnieuw uitgebracht in de
vertaling van R. Germeraad. Het is
nog even spannend en opwindend als
toen. Evenals b.v. Stevensons „Schat-
eiland", een tijdgenoot van Rider Hag
gard. wordt het altijd weer gelezen
door jong en oud. Het zal nooit tot de
serieuze literatuur gerekend worden,
maar het zijn wel eeuwige bestsellers.
Hetzelfde geldt voor „She” (1887) even
eens door Rider Haggard geschreven
en door Meulenhoff weer eens op de
markt gebracht, dit keer in een verta
ling van Jean A. Schalekamp. Boven
dien wordt er nadrukkelijk bij ver
meld dat de vertaling voor het eerst
kompleet is. „She” heeft bovendien
nog een aardig nawoord door Hubert
Lampo, die er o.a. op wijst dat de
schrijver spiritische gaven gehad moet
hebben, waarvan men ook wel het een
en ander terug kan vinden in zijn boe
ken. met name in „She”.
t ver-
laad-
min.
grond
voor
auto’s
van
show
0 m2,
ieter-
Nr.
JF~1
Sr
1
50.-
«X
Bij Dupuis zijn kortelings ver
schenen:
Het 135ste Robbedoesalbum
(724 pagina’s, 44 complete ver
volgverhalen, samenvatting van
Robbedoesnummers uit januari,
februari en maart 1975).
Heruitgaven van Jerry Spring
no’s 3 en 4, „Goud in Rio Santa
na” en „Jerry tegen KKK”. Bo
vendien een klassieker uit 1956:
„Indianen op het Oorlogspad”.
..Baard en Kale (23ste album)
door Will en Tillieux.
Zesde Sammy en Jack-album
door Berck en Cauvin: „De lijf
wachten zijn knetter”.
„Ouwe Niek": „In de greep van
Lucifer”, door M. Remagle. Een
komisch zeeroversverhaal, goed
op het kwaliteitspeil van deze
reeks.
w
Zeer bekend zijn de getekende
biografieën van de Italiaanse heilige
Don Bosco, Christoffel Columbus,
Baden Powell en het leven van Jezus
Christus, die alle in de veertiger
jaren verschenen, het laatste alleen
in het Frans uitgegeven bij Dupuis.
Aan deze meesterwerkjes van ver
halende illustratie gingen echter
vele door Gillain zelf verzonnen
beeldverhalen vooraf, want hij was
al als student op 23-jarige leeftijd
begonnen met beeldverhalen te te
kenen voor een aantal Belgische
tijdschriften. Uit die eerste jaren
dateert ook de serie „Wietje en
Krol”, die 25 jaar later zouden terug
keren als „Biondie en Blinkie”, een
succesvolle strip die, net als inder
tijd „Wietje en Krol”, in boekvorm
verscheen en zeer populair werd.
Gillains verbintenis met „Robbe
does” dateert van 1939. Dit blad van
de uitgever Dupuis had een teke
naar van formaat. Rob Vel, die sa
men met Gillain „Robbedoes" als
titelfiguur onsterfelijk maakte. Rob
Vel werd bij het uitbreken van de
oorlog door de Duitsers gevangen
genomen en Gillain zette het teke
nen van „Robbedoes” op zijn eentje
voort, waardoor deze figuur een ge
heel ander en briljanter karakter
kreeg. Ook begon Gillain aan een
eigen stripverhaal „Thea en Theo",
een opvallend werkstuk waarin Gil
lain zich als kunstschilder doet ken
nén door een aparte, bekoorlijke
lijnvoering en prachtige kleurnu
ances
Intussen leed de uitgave „Robbe
does" onder de toenemende papier
schaarste en werd steeds kleiner
van formaat. Toch zag Gillain nog
kans een geheel nieuwe stripfiguur
te introduceren, namelijk „Jan Kor
daat”, die een weergaloos succes
werd. Jan Kordaat beleefde span
nende jongensavonturen die in ware
juweeljtes van tekeningen werden
verteld. Later verscheen Jan Kor-
dimensionale werkelijkheid en hoe deze
het beste in de taal en met name in de
„Satz”, de „volzin kan worden uitgedrukt
(„volzin” niet in de taalkundige betekenis:
vragen, bevelen en uitroepen worden er
niet toe gerekend; het Engelse „propositi
on” drukt wellicht beter uit wat bedoeld
wordt maar geeft aanleiding tot verwar
ring). De conclusie in stelling 5.6 vervat, is
dan ook: „de grenzen van mijn taal beteke
nen de grenzen van mijn wereld”. De
vraag rijst nu hoe mijn persoon, mijn ik,
zich dan tot die wereld verhoudt. Het ant
woord komt in stelling 5.63 „Het subject
hoort niet tot de wereld, maar het is een
grens van de wereld”.
Vanaf dit punt liet de „Tractatus” zich
door mij lezen als een magistrale detecti-
ve-roman. De wiskundige problemen die
erin voorkomen, en die overigens door
Hermans uitstekend toegelicht worden,
nam ik om zo te zeggen op de koop toe.
Want wat zijn de consequenties van de
bovengenoemde stellingen? Hoe loopt dit
af? Blijft het bij een afbakening of pro
beert Wittgenstein met behulp van zijn
logica het drie-dimensionale systeem te
overwinnen? Anders gezegd, bestaat de
wereld voor hem alleen zo ais wij haar
waarnemen, of is er meer? De vergelijking
met een detective-roman is niet zo gek als
hij lijkt, want bij verder lezen in de „Trac
tatus" loopt de spanning hoog op. Stelling
6.3: „Het onderzoek van de logica betekent
het onderzoek van alle wetmatigheid. En
buiten de logica is alles toeval”. Stelling
6.37: „Een noodzaak waardoor een ding
zou moeten gebeuren omdat er iets anders
is gebeurd, bestaat niet”. Alleen een logi
sche noodzakelijkheid bestaat. En nu volgt
iets dat op een ontknoping begint te lijken:
„De zin van de wereld moet buiten haar
liggen (st. 6.41). Hoe het verder gaat,
verklap ik niet, want dan zou u het boek
niet meer hoeven te lezen.
Wel wijs ik nog even op de eerste zin van
Wittgensteins voorwoord: „Dit boek zal
misschien alleen iemand begrijpen, die de
gedachten welke erin uitgedrukt zijn of
toch soortgelijke gedachten zelf al eens
gedacht heeft”. Inderdaad: als je een ver
moeden hebt wie de dader van de moord is
(om nog even bij de detective-roman te
blijven) vind je het leuk om je vermoeden
bevestigd te zien. Maar is er eigenlijk wel
een dader te vinden?
Tenslotte nog iets over de uitgave. Het is
een tweetalige editie met het oorspronke
lijke Duits op de linker pagina en Hermans
vertaling pp de rechter. Het lijkt mij een
compliment aan de vertaler dat ik niet erg
vaak de noodzaak heb gevoeld (anders dan
uit nieuwsgierigheid) om de Duitse tekst te
raadplegen. Hermans heeft het boek voor
zien van een nawoord, dat een verantwoor
ding bevat van zijn manier van werken, en
van aantekeningen, die, zoals gezegd, de
wiskundige problemen in sommige stellin
gen makkelijker toegankelijk maken, en
die Wittgensteins verwijzingen naar ande
re filosofen verklaren. Tenslotte is er nog
een beknopte literatuurlijst voor wie zich
nader in Wittgenstein wil verdiepen.
Als motto gaf Wittgenstein aan de ..Trac
tatus” een uitspraak van Kürnberger mee:
„en alles wat men weet, niet alleen heeft
horen ruisen en bruisen, kan in drie woor
den worden gezegd”. Wie Wittgensteins
superieure ruisen en bruisen heeft ge
hoord, zal dit kunnen beamen, (gebonden
30 als paperback 20)
positivistische streven heel duidelijk weer
gegeven. Het boek is opgebouwd uit zich
steeds uitbreidende stellingen, en stelling
4.112 luidt: „Het doel van de wijsbegeerte
is de logische verheldering van gedachten
(„logisch” hier in de betekenis van „beho
rende tot de wetenschap der logica” JK).
De wijsbegeerte is geen leer, maar een
bezigheid. Een wijsgerig boek bestaat in
wezen uit toelichtingen. Het resultaat van
de wijsbegeerte bestaat niet uit „filosofi
sche stellingen”, maar uit het duidelijk
worden van stellingen. De wijsbegeerte
moet gedachten die als het ware troebel en
vaag zijn, helder maken en scherp afba
kenen.
Wittgenstein gaat hier eigenlijk verder
dan in zijn (lagere) „Philosophische Unter
suchungen” waarin hij zich voornamelijk
concentreert op het onderzoek van de
spreektaal en op taalkritiek. In de „Tracta
tus,, wordt namelijk Descartes beroemde
„Cogito, ergo sum” (ik denk, dus ik besta)
ofte wel het denken achter de taal aan een
nader onderzoek onderworpen. Tussen de
eerste stelling: „De wereld is alles wat het
geval is” en de welbekende laatste: „Wo-
von man nicht sprechen kann, darüber
muss man schweigen”, wordt een logische
grammatica ontwikkeld, ter vervanging
van de taalkundige, die volgens Wittgen
stein te veel onduidelijkheden en onjuis
theden bevat. De stellingen werken toe
naar een afbakening van onze drie-
groot bewonderaar van de Belgi
sche schilder Rik Wouters en volgt
de ontwikkelingen op het gebied van
de moderne kunst met een ware
honger naar de ontdekking van
nieuwe vormen en kleurschakerin
gen, die hem in zijn werk te pas
kunnen komen. Joseph Gillain
kreeg in 1975 op de Belgische inter
nationale van het Boek de felbegeer
de Prix St. Michel” en kort geleden
de jaarlijkse prijs van het Neder
landse Stripschap, die hij in Dor
drecht in ontvangst mocht nemen.
daat ook in boekvorm, maar deze
boekjes zijn intussen uiterst zeld
zaam geworden en gelden als unica
op de stripboekenmarkt.
Door de oorlog bereikten de Ame
rikaanse strips Europa niet meer,
zoals „Superman”. Gillain wist de
lopende serie van een logisch en
uitstekend getekend einde te voor
zien, waarna hij begon aan zijn eer
ste biografie in beelden, namelijk
die van Don Bosco. Na Don Bosco,
die een groot succes werd, kwam
Columbus aan de beurt. Vooral deze
laatste getekende biografie werd
een waar meesterwerkje, ondanks
de gebrekkige druktechniek en de
slechte papierkwaliteit van die oor
logsjaren. Beide levensbeschrijvin
gen verschenen later in boekvorm
en zij behoren nog steeds tot het
mooiste wat op het gebied van het
beeldverhaal in Europa is ver
schenen.
In 1943 was het met het blad „Rob
bedoes” definitief gedaan. Dupuis
probeerde het hoofd boven water te
houden door het uitgeven van zoge
naamde „jeugdalbums”, waarin ou
de verhalen herdrukt werden. Maar
na de oorlog herleefde „Robbedoes”
weer, aanvankelijk in zeer beschei
den formaat, en Gillain kon zich
weer volop uitleven in zijn teken- en
schilderkunst. „Jan Kordaat” ver
scheen weer op het toneel met nieu
we avonturen en „Columbus” kreeg
een vervolg, terwijl ook de figuur
„Robbedoes” onder de vaardige
hand van Gillain een serie boeiende
en vooral oergezellige avonturen
ging beleven.
Na enige tijd namen Franquin en
Paape, twee jonge, talentvolle teke
naars van Dupuis, de figuren „Rob
bedoes” en „Jan Kordaat" van Gil
lain over, zodat deze zich geheel kon
wijden aan het hoogtepunt van zijn
carrière, de biografische verbeel
ding van het leven van Christus,
bestaande uit schitterende gewas
sen tekeningen van statig en impo
nerend karakter, later in het Frans
in boekvorm uitgegeven.
Begin 1950, na voltooiing van dit
komen ze tenslotte aan in Kukuana-
land, waar ze onmiddellijk betrokken
raken bij allerlei politieke verwikkelin
gen. Het land lijdt onder een oprechte
dictatuur, die mede dank zij de hoofdfi
guren opgelost wordt met een burger
oorlog. Als „Mehupun Hulp” de wettige
koning, voorheen hun slaaf, op de troon
gezet is, mogen ze als dank de schatka
mer, i.c. de diamantmijn, plunderen
Even lijkt het alsof dat toch nog hun
dood zal worden, maar gelukkig loopt
ook dat goed af. En eind goed al goed,
in het laatste hoofdstuk wordt de ver
miste broer ook nog levend terugge
vonden.
Het verhaal „She - Zij die gehoor
zaamd moet worden” is al even span
nend. Horace Holly en Leo Vincey, zijn
pleegzoon, besluiten op een dag om een
eeuwenoude, raadselachtige bood
schap van een familielid op te gaan
lossen. Hun onderzoekingen voeren
hen naar Afrika, naar de voorhistori
sche stad Kór. De inwoners zijn nu een
gedegenereerde stam, maar eens stond
de stad onder bevel van het oude Egyp
te. Ze worden geregeerd door een blan
ke gesluierde koningin Ayesha - Zij die
gehoorzaamd moet worden.' Vereerd
als een godin, blijkt ze duizenden jaren
oud te zijn en onsterfelijkheid te be
zitten, die ze verkregen heeft door door
het vuur te gaan. In haar jeugd, duizen
den jaren geleden, heeft ze haar min
naar,, de prins Kallikrates, gedood.
Twintig eeuwen heeft ze gewacht op
zijn terugkeer, want het lichaam sterft,
maar de ziel keert weer op de aarde
terug. In Leo Vincey herkent ze de dan
teruggevonden geliefde. Helaas loopt
het toch nog fout. Als ze een verjon
gingskuur in de eeuwige vlam wil on
dergaan, verschrompelt ze tot een aap-
achtig verdroogd wezentje.
Maar ze zal terugkomen en weer mooi
zijn. Dat verhaal kunt u lezen in „The
Return of Ayesha”. Zoals men o.a. in
het nawoord van Lampo kan lezen, kan
men allerlei diepzinnige, ongetwijfeld
juiste, ideeën over dit boek hebben,
maar dat neemt niet weg dat het zeer
waarschijnlijk is dat Rider Haggard
niet meer dan een spannende avontu
renroman heeft willen schrijven, zelfs
als hij allerlei zaken misschien van te
voren heeft „gezien”. En daar is hij
volledig in geslaagd. Negentig jaar later
zijn beide boeken, maar vooral „She”
nog even boeiend als toen, van die boe
ken die je in één adem uitleest.
v'
meesterwerk, vindt Joseph Gillain
het tijd worden om het vaderland
van de „comics" Amerika te be
zoeken. Hij trekt erheen in gezel
schap van Franquin en Morris en
raakt geheel in de ban van de Ame-
rikaans-Mexicaanse cowboysfeer.
Teruggekomen zet hij zich aan de
creatie van „Jerry Spring”, die op 4
maart 1954 zijn intrede in het week
blad „Robbedoes” doet. Tussen 1952
en 1960 maakt Gillian 19 Jerry
Spring”-verhalen, waarvan er 15 in
boekvorm zijn uitgegeven. Jerry
Spring behoort altijd nog tot het
beste wat op het gebied van het
romantische beeldverhaal is uitge
komen. Heden ten dage vinden de
heruitgaven van deze serie gretig
aftrek op de stripboekenmarkt, of
schoon Gillian intussen zijn stijl
sterk gemoderniseerd heeft en
zijn Jerry Spring” die na een
lange pauze in 1974 weer herrees
heeft aangepast aan de nieuwe
smaak. Tussen 1959 en 1974 heeft
Gillian een ietwat wisselvallige loop
baan gevolgd, die via het Franse
blad Pilote” en Asterix” leidde.
Hij tekende in die tijd ook nog een
nieuwe biografie, namelijk die van
Charles de Foucald, een Franse mi
litair die in het Midden-Oosten als
missionaris leefde en werd ver
moord. Dit verhaal verscheen alleen
in het Frans als boek, met prachtige
tekeningen, stuk voor stuk kleine
schilderijtjes.
Gillain hield zich in de periode tot
1974 ook bezig met de opleiding van
jonge talenten. Een van hen, Giraud,
oogstte later lauweren met zijn strip
„Bleuberry”. Joseph Gillain is nog
steeds zeer actief en vervuld met het
ware vuur van de kunstenaar. Hij
noemt zichzelf een Tekenkamele
on", vanwege het feit dat hij als
kunstschilder zich zo gemakkelijk
beweegt tussen het serieuze kunst
werk en het luchtige stripverhaal.
Hij is gehuwd en heeft 5 kinderen en
14 kleinkinderen, die hem aan heel
wat inspiratie helpen. Zijn hobby
kunstschilderend Hij is een
Ludwig Wittgenstein leefde van 1889 tot
1951. Hij was de depressieve jongste zoon
van een schatrijk Oostenrijks zakenman,
die hem een fortuin naliet dat Wittgenstein
grotendeels heeft weggegeven. Hij vertrok
in 1908 naar Manchester, waar hij zich met
natuurkundige vraagstukken bezighield.
Uit die tijd dateert zijn eerste belangstel
ling voor de filosofie. Hij kwam in contact
met de filosofen Bertrand Russell en G. E.
Moore in Cambridge en overvleugelde bei
den eigenlijk al gauw. Na enige omzwer
vingen, krijgsdienst in de Eerste Wereld
oorlog en een periode als dorpsonderwij
zer in Oostenrijk, keerde hij in 1929 terug
naar Cambridge om daar docent en later
professor te worden. Hij promoveerde op
de „Tractatus”, die al eerder gepubliceerd
was. werkte tot 1948 aan de universiteit en
stierf tenslotte op 62-jarige leeftijd zoals
veel van zijn familieleden aan kanker.
Zijn werk had grote invloed op het neo-
positivisme, met name op de Wiener Kreis,
een groep filosofen en natuurwetenschap
pers die zich van ca. 1920 tot 1938 in Wenen
onder meer bezighield met het wiskundig
grondslagonderzoek en de wijsgerige con
sequenties van de relativiteitstheorie. Hun
belangrijkste doel was onexact woordge
bruik te vermijden en daardoor tot een
verheldering van (filosofische) begrippen
te komen.
In de „Tractatus”, die in 1922 gepubli
ceerd werd, vinden we het neo-
UOW ner
uuMMee I...
"...27...