maar toch niet ongelovig i altijd een ondeugd” Jeugd steeds minder kerkelijk, Lastig zijn is niet GAAT NU ALLEN HEEN IN VREDE, NOTA VOOR OUDEREN n i 'I 1 I KARDINAAL WILLEBRANDS TEGEN POLARISATIE *1® i O jglBM door Piet Peperkamp POLARISATIE door Th. J. Koeckhoven PROGRESSIEF Jezus Messias De koning te rijk GAAT NU ALLEN HEEN IN VREDE. Dit bekende woord is de titel geworden van een ernstig rapport over de houding van Nederlandse jongeren tegenover kerk, geloof en religie. De samen stellers dr. P. van Hoof en F. de Bruyn beweren in hun rapport allerminst dat de jeugd in alle vrede en gemoedsrust de kerk kan verlaten. Zij laten wel zien dat de jeugd niet zo bar veel be langstelling meer heeft voor de kerk. Maar dat weten we zonder officiële rapporten ook wel. Ge lukkig klinkt ook een positief ge luid door. De meeste jongeren zijn beslist niet ongelovig. Dat geeft de bisschoppen en de gewo ne burger weer moed. l BBH Jongeren op het popfestival in het Kralingsebos. alweer ruim vijf jaar geleden t s 1 Een lid van de Unified Family verkondigt zijn boodschap Kardinaal Willebrands 1 1 1 1 2 I Van Hoof en De Bruyn hebben hun rapport samengesteld op verzoek van de r.k. bisschoppen. De beide auteurs hebben gesproken met personen die veel met jon geren omgaan. En wat belangrijken is, zij hebben zelf ook contacten met jongeren groepen. Hun rapport is als Nederlandse bijdrage naar Rome gegaan, waar dr. Van Hoof het werkstuk heeft toegelicht op het Europese congres over jeugd en geloof. Dat werd van 18 tot 20 november 1975 in de Italiaanse hoofdstad gehouden onder auspiciën - Rome is gek op auspiciën - van het Vaticaanse secretariaat voor de niet- gelovigen. De bisschoppen hebben het rap port nu aangeboden aan allen die met jeugd en jongeren te maken hebben om een beoordeling te geven van de inhoud. De bisschoppen zeggen het namelijk als hun plicht te voelen breedvoerig stil te staan bij de vraag wat de kerk kan beteke nen voor de jongeren van nu. „Welke kan sen heeft de kerk van nu het geloof aan de jongeren door te geven en daar ook ingang te doen vinden?” zo vragen zij zich be zorgd af. Het rapport tracht enig inzicht te geven in de grote verscheidenheid aan houdin gen die jongeren aannemen jegens de kerk en het christelijk geloof. Dan wordt de vraag behandeld waarom vele jongeren al of niet uitdrukkelijk en welbewust af scheid van de kerk hebben genomen. Wat is hun kritiek’ Wat missen zij in de kerk en wat hebben zij van de kerk te verwachten? Verder komt de vraag aan de orde of afscheid nemen van de kerk noodzakehjk ongeloof inhoudt. Als eerste conclusie geven de auteurs, dat de jongeren niet kunnen worden ver staan los van hun maatschappelijke en kerkelijke omgeving. „Als vele kritische jongeren de kerk verlaten, dient de kerk niet stil te staan bij dit feit puur, maar moet zij onder ogen zien, dat in de jeugdige kerkverlating zich het feit aftekent dat de kritische kerkleden over het algemeen de kerk verlaten.” Het gaat hier dus ook om ouderen. Het rapport wijst terecht op de invloed die uitgaat van de ouderen. Achter het „ongeloof” van de jongeren zou wel eens de ongeloofwaardigheid van de kerk zelf kunnen schuil gaan, zeggen Van Hoof en De Bruyn heel voorzichtig. Met andere woorden: de jeugd dwingt de kerk tot een eigen gewetensonderzoek. Verder vinden zij dat de kerk onbevooroordeeld moet trachten te verstaan wat jongeren zelf aan geloof uiten en wat zij aan waarheid aan het licht brengen. Bijna als vanzelfsprekend komen de au teurs tot de slotsom dat vervreemding van het kerkelijk instituut niet noodzakelijk een vervreemding van evangelié en geloof met zich meebrengt. De kerk moet daarom luisteren naar buitenkerkelijke vormen van geloven. Zo kan zij beter verstaan hoe zij haar eigen onvervreemdbare bood schap moet vertolken. Het is heel goed dat de schrijvers de kerk zien als een plaats, waar de religieuze mens zich even goed thuis moet voelen als de gelovigen die meer aandacht hebben voor gerechtigheid jegens mensen. Het gaat er hier dus om hoe de kerk de strijd om de sociale gerechtigheid kan verdiepen tot een echte evangelische religieuze erva ring. De kerk zou. zeggen Van Hoof en De Bruyn, de scheiding tussen mystiek en politiek moeten opheffen. Dit kan zij doen door de groepen en basisgemeenschappen te stimuleren die ernst maken met de ver binding van mystiek en politiek. We mogen er blij om zijn dat in dit rapport een pleidooi wordt gevoerd voor een harmo nieus samengaan van bezinning en daden drang. Als volgende conclusie poneren de au teurs dat de kerk nooit over rechtvaardig heid in de wereld zal kunnen spreken zonder te zeggen wat zij doet om in haar eigen geledingen tot rechtvaardigheid te komen. Dit is een vriendelijke uitnodiging aan de kerk de hand eerst in eigen boezem te steken Prof. dr. C. W. Mönnich is de schrijver van DE KONING TE RIJK, uitgebracht in de serie OEKUMENE van Bosch Keu ning te Baarn 9,50). Dit boek, dat getuigt van een brede en goed gedocumenteerde visie, toont aan wat de titel al gedeeltelijk zegt: het christendom en de kerken zijn rijker dan de Koning. Voor een belangrijk deel van de kerkgeschiedenis geldt al thans, dat de kerken over veel meer macht en rijkdom beschikken dan Jezus van Na zareth, die niet eens een steen had om zijn hoofd op neer te leggen. Gelukkig wordt de rijkdom van de kerken vandaag al veel minder bepaald door aardse goederen. Tot slot pik ik wat hard cijfermateriaal uit de nota. In 1968 en in 1974 heeft de Wageningse socioloog prof. dr. A. Kooy een onderzoek ingesteld naar de houding van de jeugd ten opzichte van de kerk. Op de vraag tot welke kerk zij zich willen rekenen, gaf in 1968 28 procent van de jongens als antwoord zich niet tot een kerk te willen rekenen. In 1974 liep dit percenta ge op tot 46. Voor de meisjes liggen de percentages lager, namelijk van 28 pro cent in 1968 naar 31 procent in 1974. jongens rooms-katholiek hervormd gereformeerd meisjes rooms-katholiek hervormd gereformeerd Maar daar staat tegenover dat de kerken pretenderen te beschikken over onstoffe lijke rijkdommen, cultuurschatten en aan zien, bij welke pretenties hier en daar wel wat vraagtekens kunnen worden gezet. Wat Mönnich hier zegt, geldt natuurlijk niet voor alle kerken en voor alle christe nen. Maar in grote lijnen moeten we vast stellen dat de kerken in feite door de geschiedenis heen vaak de zijde hebben gekozen van de gevestigde machten. Of dat nu de keizer van Rome was, de bour- goisie, het kapitaal of gewoon maar de nationale overheid, doet dan niet veel ter zake. In haar algemeenheid gaat de stel ling van Mönnich wel op. Volgens hem zou het eigenlijke christen dom het verhaal moeten vertellen van de gewone mens, van slaven of van de door hun herders misleide schapen. „Wie een werkelijke kerkgéschiedenis zou vertellen, zou het.verhaal moeten vertellen. Want dat is het verhaal van de Christus, die tot op de jongste dag in doodstrijd is - een woord van Pascal. De rest is, daaraan gemeten, oneigenlijk christendom”. Even verder zegt Mönnich dat de geschiedenis van de werkelijke armen de ware geschiedenis is van Jezus de Rechtvaardige. „En als de hulp, die hun werd geboden, niet verteld kan worden als de vraag van de gever om de zegen van Christus zelf door de hand van de verschoppelingen, dan behoort die hulp niet in zo’n kerkgeschiedenis thuis.” De ware geschiedenis van het christen dom is het verhaal van de ontrechten in Chili en de Sovjet-Unie, de werklozen en de patiënten in de gezondheidsfabrieken die wij aanduiden met ziekenhuis. Het is het verhaal van de vreemdelingen, de thuislozen, de gastarbeiders. Christendom heeft bij Mönnich weinig van doen met conferenties, concilies, kerkbezoek en du re verklaringen. Gelukkig maar. Deze on derwerpen kunnen hooguit worden ver meldt in het aanhangsel van de „aller- allergrootste handboeken” vindt Mönnich. Maar de armen en vreemdelingen verdie nen een plaats in zelfs het kleinste over zicht. De ware geschiedenis van het christen dom stelt Christus centraal, want de eerste aandacht gaat uit naar Jezus de Messias, van wie de uitspraak afkomstig is: „Wat gij aan de kleinste van mijn broeders hebt gedaan, hebt gij aan mij gedaan." Nu hebben de kerken uiteraard ook zeer veel aandacht voor de Messias, die zij immers op de mooiste troon hebben neergezet. Mönnich geeft terecht geen cent voor een mooie stoel. Het gaat hem om een christen dom dat zich metterdaad inzet voor de gerechtigheid, om het bestaan van een samenleving in vrede. Dan pas hebben de kerken een kans Jezus, hun Heer, in waar heid te ontmoetem als de arme Koning, zoals zijn God hem gewild heeft. Zo eindigt Mönnich zijn boek, dat moet worden ge zien als een fundamenteel antwoord op vele vragen die aan en over de kerken moeten worden gesteld. Want ook vandaag nog zijn de kerken de Koning te rijk. Ook vandaag nog geldt dat een christen zijn offergave pas naar het altaar mag bren gen, als hij zich metterdaad heeft verzoend met zijn broeder of zuster. Een gebed stijgt pas op naar de Koning, als de biddende mens zijn hart (en zijn beurs) voor zijn armste onderdanen heeft geopend Hoe ziet u het contact tussen het christendom en de marxistische levens beschouwing? Zijn er mogelijkheden voor gesprekken De poging tot hervor ming, het opkomen voor de zwakken, zijn dat geen zaken die christenen en marxisten gemeen hebben? „Economische structuren zijn histori sche werkelijkheden, die dus verande ren met de historie. De kerk zal er telkens opnieuw haar oordeel over moeten vormen. Natuurlijk moet de kerk opkomen voor de rechten van de mens. Als een economische structuur ertoe leidt dat mensen in hun rechten, ook materiële rechten, te kort worden gedaan, dan moet de kerk vanuit haar zending m de wereld kritiek uitoefenen I i t i i In hun conclusies zeggen de auteurs dat hun notities de bedoeling hebben het ge sprek in de kerk over jeugd en geloof aan te moedigen Misschien kan dan een ant woord worden gegeven op de vraag hoe de kerk een royale plaats kan innemen in het leven van de jongeren. Hoe kan zij de boodschap van de bevnjding zo vertolken, dat zij in de ogen van de jongeren inder daad een kerk met een boodschap is? De samenstellers zien het gevaar dat de ker ken proberen aantrekkelijk te worden voor jongeren door enige uiterlijke veran deringen Wel moet de kerk luisteren naar de jeugd om te vernemen wat zij van haar kan leren om echt kerk van Jezus Christus ie kunnen zijn. I 1 i I l 1 1 1 1 t i 1 1 i 1 1 1 1 i 1 I 1 1 1 in 1974 34% 19% 11% in 1968 38% 21% 8% in 1974 28% 14% 8% in 1968 34% 21% 10% Hoe moeten de christenen in het jaar 1976 gaan kijken naar de economi sche structuur? Er zijn tegenstrijdige beelden: in sommige landen komen de kerkelijke leiders op voor de zwakke groepen, en in andere landen geven zij soms steun aan politieke groeperingen, die misschien wel tijdelijk rust en orde beloven, maar tegelijkertijd een struc tuur handhaven die hele bevolkings groepen dupeert. Vindt u dat Nederlanders (katholie ken en politici bijvoorbeeld) lastig zijn, omdat ze alles beter weten of omdat ze voorop willen lopen? De jongens en meisjes van zestien tot twintig jaar die wel tot een kerk willen worden gerekend, gaven over de drie grote kerken het volgende beeld te zien. Hoe moeten de mensen zich ontwor stelen aan de dwang tot polarisatie, die zou leiden tot grotere duidelijkheid en daardoor tot een betere maatschappij, omdat dan iedereen zou weten wat hij moet kiezen? Kardinaal Willebrands, opvolger van kardinaal Alfrink als aartsbisschop van Utrecht, is zich aan het inwerken als hoofd van de katholieke kerk in Nederland. Na vele jaren internationaal kerkelijk werk vanuit Rome gebruikt hij zijn tijd op het ogenblik voor een groot deel met het bestuderen van niet alleen de religieuze, maar ook van de sociaal-economische structuur in Nederland. Geschoold in de Vaticaanse diplomatie, toont hij zich een voorzichtig maar beslist mens, die vindt dat de kerk niet moet aarzelen te spreken als blijkt dat een bepaalde maatschappelijke structuur mensen dupeert. Het vraaggesprek ging over een aantal belangrijke onderwerpen, waarbij de kardinaal in Rome al min of meer betrokken was, of die in Nederland zijn aandacht vragen. in Amsterdam Hoe ziet u de oecumene (toenade ring tussen de verschillende christelij ke kerken) in het jaar 1976? Moeten we niet meer gaan letten op wat bindt dan op wat scheidt) Gaat het niet om de eigen waarde van de verschillende geestelijke stromingen? Is er niet één groot bos, bestaande uit allerlei soor ten bomen, die er vaak geen rekening mee houden dat zij samen dat bos vormen? van God „Er zijn inderdaad zaken die wij ze ker kunnen appreciëren. Zoals de aan dacht voor de armen, voor gelijke rech ten, voor de beperking van de ophoping van rijkdom in één hand, voor de be perking van winstmaken in bepaalde groepen of voor enkelingen. Wat ik als kritiek wil zeggen, is dat in alle vormen van marxisme een materiële mensbe schouwing schijnt te overheersen. De waarde en de waardigheid van de mens worden bepaald zonder aandacht voor, en zonder erkenning van de geestelijke dimensie in de mens. Hier scheiden zich de wegen tussen marxisme en christen dom. Een gesprek is mogelijk, want vanuit het christendom is een gesprek met ieder mogelijk. Ik geloof wel dat het marxisme, door de verwaarlozing van de geestelijke dimensie in de mens, tekortschiet en dat het daardoor het totale welzijn van de mens niet kan verzekeren”. „Ik kan het daar helemaal mee eens zijn. We moeten ons bewust worden van hetgeen ons bindt. Dit zou zelfs van toepassing zijn op de verhouding tot de niet-christelijke godsdiensten, maar meer in het bijzonder geldt dit de chris tenen. Het letten op hetgeen ons bindt, mag dan niet leiden tot een gemeen schappelijk zoeken van het minimum, waarbij ook waardevolle en zelfs we zenlijke zaken zouden worden opgeof- fërd. Het zoeken naar een minimum zou gemeenschappelijke armoede en strikte eenvormigheid gaan betekenen, omdat we dan ook datgene wat ons in de kerken scheidt, maar wat binnen de eenheid in verscheidenheid wel be staanbaar is, zouden weglaten. Door uit te gaan van hetgeen ons bindt, kunnen wij elkaar dieper verstaan en zodoende ook komen tot overwinning van wat ons scheidt. Als je goed kunt beschrij ven wat de overeenkomsten en de ver schillen zijn, en hoe die zo zijn ontstaan, ben je naar mijn mening een heel stuk op weg naar die overwinning”. „Dat beeld, dat u gebruikt over het bos en de bomen, kunt u toepassen op de verscheidenheid binnen de eenheid van geloof en binnen de eenheid van kerk. Er heeft altijd een verscheiden heid van geestelijke stromingen binnen de kerk bestaan. Je hebt de verschillen van een Benedictijn en een Jezuïet, je hebt een verscheidenheid van liturgi sche vormen. Als het niet gaat om ver schil van geloofsinhoud, moet er ook geen verschil van kerk zijn. Binnen de eenheid van kerk zijn verschillende structuren mogelijk, die historisch zijn gegroeid of wortelen in de plaatselijke cultuur”. „Als de verschillen de geloofsinhoud raken, heb je met werkelijk verschillen de kerken te maken. Als je dan uw beeld van het bos en de bomen ge bruikt, moet je zeggen dat déze kerken niet tot dat éne bos, maar tot andere bossen behoren. Als katholiek gelovi gen zouden wij met het Tweede Vati caanse Concilie kunnen zeggen, dat de ene kerk van Christus haar grondslag en de totaliteit van haar expressie vindt in de Katholieke Kerk. Daarbij moeten we dan evenwel de verscheidenheid van het christendom niet aanvaarden als een statisch gegeven, dat wel zo zal blijven. Door dialoog en samenwerking zouden de christenen een dynamiek moeten ontwikkelen, waardoor al die kerken werkelijk zouden gaan behoren tot dat ene bos, of een boom met vele takken zouden kunnen vormen”. op die economische structuur. Als u mij vraagt een oordeel uit te spreken over het gedrag van andere bisschoppen in andere landen, dan ben ik daartoe niet bereid". „Ik begrijp wat u bedoelt met die verschillende benaderingen in andere landen, waarover u hier in de kranten leest. Ik vind het ook een verschrikke lijk moeilijke zaak. Ik geloof dat de kerk en de bisschoppen in die landen worstelen om hun eigen visie te krijgen op de concrete situatie die daar is. Er wordt ook geworsteld om te komen tot een gemeenschappelijk oordeel van de bisschoppen over dit soort zaken, voor zover dat mogelijk is, om daar een christelijk licht op te laten schijnen. Of dat altijd lukt, is een andere vraag. Op het ogenblik ben ik volledig in beslag genomen met het bestuderen van dit soort problemen in ons land”. „Lastig zijn is niet altijd een ondeugd. Zeker niet, als uit dat lastig-zijn duide lijk een streven naar rechtvaardigheid spreekt. En je dus lastig bent voor ie mand die niet rechtvaardig is. Lastig zijn, kan een ondeugd worden, als je jezelf niet relativeert ten opzichte van een ander. Het vooroplopen en het pio nieren is geen privilege van de Neder landers. Ik weet ook niet of we moeten zeggen dat we altijd zo progressief zijn als sommigen denken”. „Ik ben ervan overtuigd dat er in het diepst van de Nederlandse kerk zeker een eenheid is blijven bestaan. Verder ben ik hier nog te veel aan het begin van mijn taak. Ik zal ervaring moeten heb ben met concrete problemen die zich gaan voordoen tussen Nederland en Rome, of ik zal een persoonlijke erva ring moeten hebben met een oud pro bleem. Ik zie die relatie overigens hel emaal niet zwart” „U zegt dat er een zekere dwang bestaat tot polarisatie, omdat er een zekere dwang bestaat tot verduidelij king. Ik vind dat polarisatie een schijn bare verduidelijking brengt, omdat po larisatie een uiteendrijvende beweging is, die voert naar extremismen en naar een zwart-wit beeld. De werkelijkheid is anders. In het extremisme ligt een eenzijdigheid, waardoor bepaalde as pecten overbelicht worden en andere aspecten in het donker komen te liggen. Die andere aspecten zie je niet meer, maar ze zijn er wel, en je zult ermee te maken krijgen”. De kerkelijke verhouding tussen Utrecht en Rome kunt u straks, op grond van uu) Vaticaanse werk en uw ervaringen in Nederland, van twee kan ten bekijken. Hoe ziet u die relatie nu? I Het rapport is verkrijgbaar bij de Katho lieke Jeugdraad, Maliesingel 13 te Utrecht. Verplichte lectuur voor zielzorgers en soci ologen lijkt mij. „Dus de duidelijkheid die je schept door een hard licht te gooien op één aspect, is een valse duidelijkheid. Daar om geloof ik dat polarisatie niet de weg is cm te komen tot een werkelijke dui delijkheid, en zeker niet om te komen tot het overwinnen van tegenstellingen. Er ontstaat wel een dreiging tot het scheppen van onverzoenlijkheid, die meer alomvattend is en tevens een sa mengaan van contrasten binnen een eenheid toelaat. Je moet een ander niet alleen tolereren, je moet hem ook ap preciëren in zijn gnders-zijn”. ■A-WC-V’'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 16