Jan Wouda uit Krommeniedijk
veehouder met minimumbestaan
s
w
r
Mi
Of
o
g
i
tl
1
■I
i/!
IJII!
i
Aangename kanten welvaart gingen boerengezin voorbij
Boeren blijven
hopen op
betere tijden
M
I
b:. I
I I
t 1
I i
l«1l
al
jLl
/|fii
Jll
BX
1
door Theo Klein
ll
/OU
i
./fez
ft
wfcj Mi
F w
1
IP*
ie
T
Eén keer vakantie
Alles per boot
LX
Lr/
v:
«Ér/
Sr
r
Hi
De familie Wouda voor de boerden/ ..Zorg en Hoop
Al het vervoer gaat per boot
v.l.n r Jan Klaas. Annie en Jan jr.
O?
xï;'t
F
WIJK
_EM
iüi
Jan Wouda bezig met het voer
„Vroeger”, vervolgt hij, „was dat alle-
De zorg en trots van het gezin de /onge dieren
„In al die tijd dat mijn vrouw en ik nu
'7///7//Z7,
Zorg en Hoop staat er met degelijke letters boven de deur
van Jan Wouda’s boerderij. Zorg en hoop, een toepasselij
ker spreuk had men nauwelijks kunnen bedenken, want
sinds veeboer Jan Wouda in ’56 zijn herbouwde boerderij in
Krommeniedijk betrok, zijn zijn zorgen slechts toegenomen.
Het voorbeeld van de familie Wouda
staat niet op zichzelf. Er zijn in Nederland
duizenden boerengezinnen die de race te
gen de loonkostenstijging en de inflatie
slechts met de grootste moeite kunnen
volhouden. Wanneer hun bedrijf niet op
een ideale plek staat en de outillage niet
perfect is, resulteert dat tegenwoordig al
snel in een economisch zeer wankele posi
tie. Slechts door bikkelhard werken en
onvoorwaardelijke inzet van het hele gezin
kan men in zo’n geval het hoofd (nog
tijdelijk?) boven water houden. Alleen de
hoop doet dan nog leven.
Het grote nadeel van Wouda’s bedrijf is
dat het land slechts over het water bereik
baar is, een manco waaraan bijna alle
boeren in de polder Het Woud (onder de
rook van Krommenie) lijden. Tweeëntwin
tig jaar geleden besloot men in de polder
tot ruilverkaveling over te gaan. Het leeu
wendeel van het land kwam daardoor in
compacte percelen in handen van de boe
ren. Toen iedereen zijn bunders keurig
naast elkaar had, voelde de meerderheid
der ingelanden echter weinig voor verdere
investeringen. Een plan om alle percelen
in het waterrijke polder over de weg be
reikbaar te maken, werd afgestemd, een
beslissing die de betrokken boeren nu nog
grijze haren bezorgt.
Jan Wouda: „Het gevolg is dat ons land
nu nog steeds alleen maar per boot te
bereiken is. Alles moet in pramen van de
boerderij naar het land en terug gevaren
worden. De mest, de melk en het hooi.
Noem maar op, alles kost ons tweemaal
zoveel werk. Van de boerderij naar het
dichtstbijgelegen puntje van ons land is
het 17 minuten varen, naar het verste
eindje een half uur. Alle koeien moeten we
in mei naar het land toe varen en in
november weer ophalen. Wanneer ze ’s zo
mers ’s morgens gaan melken moeten we
om vier uur weg om om half acht met de
bussen melk op tijd terug te zijn voor de
melkauto”.
Nu ik 52 jaar ben en met mijn eigen zoon
op de boerderij werk hebben we zeventig
melkkoeien, maar we moeten nog harder
werken dan vroeger om de zaak draaiende
te houden."
x-ssssSS
allen uitgefloten. Niemand hield dat voor
mogelijk. Maar het is nog sneller gegaan
dan hij toen zei. Meer dan 50 percent van
de boeren is hier uit de omgeving al weg.
Zij die overbleven kon hun bedrijf daar
door wel vergroten, maar daarmee waren
de problemen de wereld niet uit. Wanneeer
je boerderij niet zo gelegen is dat alles
maximaal gebruikt kan worden, dan heeft
die ontwikkeling je alleen maar meer werk
opgeleverd.”
Zoon Jan stort de mest in een schuit. Want ook die mest moet van de boerden/ naar het land per boot
overgebracht worden
Zeven dagen in de week aanpoten, geen
dag per jaar vrij. Jan Wouda gelooft niet
dat er voor hem nog een gemakkelijker
leventje inzit. ”We hopen nog steeds dat de
nieuwe verkavelingsplannen waar vol
gend jaar waarschijnlijk over gestemd zal
worden, zullen door gaan. Want dan zal
ook ons land over de weg bereikbaar wor
den en kunnen we ook ons bedrijf renda
beler leiden. Van de voordelen daarvan zal
ik denk ik weinig meer merken. Dat is
misschien weggelegd voor de volgende ge
neratie. Tenminste als de plannen door
gaan en Staatsbosbeheer die niet dwars
boomt omdat onze polder zo’n uniek vogel-
broedgebied zou zijn. Die vogels zullen
door ons werk niet afgeschrikt worden. Ze
horen bij ons land en ze zullen er blijven,
ook wanneer de nieuwe plannen voor de
wegaansluiting en verlaging van het wa
terpeil in de polder zijn uitgevoerd.”
In 1950 bedroegen de loonkosten in
de veehouderij per jaar per man 3100
gulden. Tien jaar later was dat bijna
verdubbeld 6000), in 1970 stond het
op 14 mille en vorig jaar, slechts vijf
jaar later was er alweer sprake van
meer dan een verdubbeling. In 1975
was het gemiddelde jaarloon in de
veehouderij 28.800. „Dat is de kern
van het probleem. De kosten zijn
enorm gestegen, terwijl de prijzen die
de boeren voor hun producten krijgen
naar verhouding sterk achtergebleven
zijn”, aldus de heer H. Kruize uit Be
verwijk, sociaal-economisch voorlich
ter van de Hollandse Maatschappij
van de Landbouw, een van de drie
Nederlandse boerenorganisaties.
Het bedrijf van de familie Wouda doet
op het eerste gezicht voor de leek bepaald
indrukwekkend aan. Een typisch Noord-
hollandse boerderij, waarin de koeienstal
langs drie zijden van het woonhuis is ge
bouwd, in totaal 42 hectare land, met het
jonge vee meegerekend 120 koeien en ruim
vijftig schapen, die deze maand al voor
meer dan veertig nakomelingen zorgden.
Wanneer de knechts niet meer te
betalen zijn en de zonen het bedrijf
verlaten, dan wordt de boer gedwon
gen tot investeringen in materiaal. In
vesteringen die met de inflatiespiraal
mee omhoog schieten en de onderne
mers in de landbouw op den duur naar
de keel schieten. „Natuurlijk”, voegt
de heer Kruize toe, „blijft er altijd ook
nog het verschil tussen een goede on
dernemer en een minder beste. Wan
neer we twee boeren onder dezelfde
omstandigheden aan het werk zetten,
dan slaagt de één, terwijl de ander het
misschien helemaal niet redt. Maar dat
facet speelt bij deze hele ontwikkeling
toch slechts een zeer ondergeschikte
rol.”
Jan Wouda heeft niets tegen de vogellief
hebbers, die momenteel hun best doen om
via de inspraakmogelijkheden gedaan te
krijgen dat de vogelstand gehandhaafd
blijft. De veehouder uit Krommeniedijk
heeft de jonge onderzoekers zelfs meer
dan eens onderdak geboden in zijn schuur.
Maar nu het erop aan komt de toekomst
mogelijkheden van de boeren in de polder
veilig te stellen hoopt hij toch op begrip
ook van die kant. „Anders dreigt het de
zelfde kant op te gaan als in de polder
Oostzaan, die nu bijna helemaal door 65-
plussers wordt bewerkt omdat de jonge
ren allemaal weg zijn getrokken. Wanneer
die oude boeren er over een jaar of tien,
twintig niet meer zullen zijn, dan zijn er
geen jongeren die het werk over kunnen
nemen. Het land zal dan verwilderen en de
vogels zullen dan toch vertrekken,” aldus
Wouda.
Een derde groot nadeel is dat de loon
werkers (landarbeiders die zich met hun
materiaal aan de boeren verhuren) er wei
nig voor voelen om met hun zware machi
nes de oversteek per boot te wagen. Het
zou niet de eerste keer zijn dat de pramen
onder de last van de zware machines be
zwijken en het kostbare materiaal in het
water terecht komt. Om die redenen is het
bedrijf van Jan Wouda nog altijd zeer
arbeidsintensief. Hij vertelt: „Toen ik in
dertijd als jongen bij mijn vader in het
bedrijf ging hadden we tweeëntwintig
melkkoeien. Dat betekende dat we behoor
lijk moesten aanpoten, want al het melken
moest nog met de hand gebeuren. Maar ik
had toen altijd de hoop dat het later ge
makkelijker zou worden. In werkelijkheid
is echter het tegenovergestelde gebeurd.
werken hebben we één keer vakantie ge
had. Onze buren konden toen van zondag
tot woensdag hulp krijgen. Daardoor kon
den we samen voor vier dagen naar België
en Luxemburg gaan. Dat is ons bar goed
bevallen. Maar het is nog steeds de enige
keer dat ik over de grens ben geweest.
Vorig jaar nog vroeg mijn zuster of we een
week mee op vakantie wilden gaan. We
hadden het graag gewild. Ik zou het vooral
voor mijn vrouw prachtig gevonden heb
ben, maar we moesten nee zeggen. Ik kon
mijn zoon niet met de koeien alleen laten.
Dat zou voor hem betekenen dat hij niet
om vier uur, maar om half drie ’s nachts al
zou moeten melken."
„We hebben de plannen van Mansholt
gekregen, de EEG. Twaalf jaar geleden
ben ik nogeens met een groep boeren uit
Krommeniedijk naar een vergadering ge
weest in Den Haag. Ik zal die dag nooit
vergeten. Ingenieur Welle van het ministe
rie vertelde daar in het Kürhaus dat in tien
jaar veertig percent van de boeren zouden
verdwijnen We hebben hem toen met z’n
De binding met de natuur is een van de
aangename zijden van het boerenwerk.
Niet zonder trots laat Wouda zijn bezoe
kers de boerderij en de stallen zien. Lange
rijen koeien, kalveren, de grote hooiberg
op de woonruimte en de stallen, de scha
pen met hun lammeren en de moestuin
waarvan de familie het hele jaar door van
aardappelen en groenten wordt voorzien.
Wouda: „Het is te hopen dat het in de
toekomst nog te doen is, want het werk
heeft toch ook zijn mooie kanten. Als boer
ben je je eigen baas, je bent vrij. Wanneer
je allebei van de boerderij komt, dan wil je
zolang het nog even kan niets anders. We
zijn geboren en getogen in Krommenie
dijk. Vroeger hield iedereen hier koeien.
De bakker, de kruidenier, zelfs de twee
caféhouders. De boeren ventten de melk
zelf uit. Men kon van drie, vier, vijf koeien
leven. Die tijd is allang voorbij.”
De ligging van Wouda’s bedrijf is echter
verre van ideaal en dat is momenteel al
genoeg om dit ogenschijnlijk sterke vee-
houdcersbedrijf om zeep te helpen.
De hoogconjunctuur hield voor Jan
Wouda en zijn gezin vrijwel uitsluitend een
constante verhoging van het werktempo
in. De aangename kanten van de welvaart
gingen aan hun bijna helemaal voorbij.
Wouda: „Om tegenwoordig boer te blijven
moet je wel in hart en nieren boer zijn. Je
moet veel liefde voor je vak hebben, an
ders zou je er zo uit stappen. Ik was bij
mijn ouders thuis de enige jongen die boer
wilde worden. Mijn broers en zusters heb
ben allemaal een ander beroep gekozen.
En als ik nu zie wat zij zich kunnen veroor
loven. Niet dat ik daar jaloers op ben, het
boerenbedrijf heeft ook zijn aantrekkelij
ke kanten. Maar toch, ik kan de mensen
die eruit stappen geen ongelijk geven. Ik
geloof dat je, net als mijn vrouw en ik, van
de boerderij moet komen om dit werk te
kunnen blijven doen. Wanneer je eerst iets
anders gewend bent geweest, kan je dit
niet meer opbrengen. Tot dertien jaar te
rug hadden we een knecht. Toen we ons
dat niet meer konden veroorloven, is hij
bij de gemeente gaan werken. Een werk
dag van .acht uur, in het weekend vrij,
'vakantie. Dat had hij als boerenknecht
allemaal nog niet zo meegemaakt. Hij
komt nu nog weleens langs, maar hij zou
niet meer terug willen en dat kan ik me
goed voorstellen.”
Als sociaal-economisch adviseur
staat Kruize de boerengezinnen terzij
de bij hun pogingen het hoofd boven
water te houden. „Voor velen is het
boerenbedrijf de enige mogelijkheid.
Zij hebben hun hele leven niets anders
gedaan. Waar moeten ze heen? Afge
zien van het feit of ze het wel willen.
Want voor de meesten geldt toch dat ze
ondanks alles steeds weer die uitda
ging aannemen. Ze blijven hopen op
betere tijden. En laat men zich niet
vergissen in het kapitaal dat het vee
vertegenwoordigt. Je kan wel uitreke
nen hoeveel de koeien van een boer op
de markt op zouden brengen. Maar dat
is geen reëele situatie. Een boer kan
zijn dieren niet te gelde maken, want
dan is hij zijn bron van inkomsten
kwijt. Hij kan hooguit hopen er een
extraatje voor later aan over te hou
den. Net zoals de werknemers sparen
voor hun pensioen. Onlangs heb ik het
tijdens een lezing zo gezegd: agrariër
zijn in deze tijd is uitdagend en boei
end, maar ook slopend en zorgelijk.
Daarmee is de situatie wel duidelijk
getypeerd.”
Voor hij de sociaal-economische
kant opging werkte de heer Kruize al
21 jaar als technisch-economisch voor
lichter, voornamelijk in het gebied tus
sen Wijk aan Zee en Zaandam. In zijn
functie wordt hij vrijwel dagelijks ge
confronteerd met de doffe ellende die
in duizenden boerengezinnen heerst.
Van de 135.000 zelfstandige boeren in
ons land komt volgens Kruize 25 per
cent niet meer toe aan het minimum
loon zelfstandigen 20.500). In princi
pe kunnen zij, mits ze voldoen aan
bepaalde voorwaarden, allemaal een
beroep doen op de rijksgroepsregeling
voor zelfstandigen. Maar de praktijk
wijst uit dat slechts een betrekkelijk
klein percentage daarvan gebruik
maakt. Om de drempelvrees enigszins
weg te nemen stond men vorig jaar toe
dat men zich hiervoor niet alleen meer
op de gemeentehuizen, maar tevens bij
de districtsbureaus van de boerenorga
nisaties (die dichter bij de boeren
staan) aan kon melden, hetgeen slechts
tot een beperkte verhoging van de aan
tallen heeft geleid.
Kruize: „Wanneer de kostenontwik
keling zo doorgaat ziet de toekomst
voor die groep er niet erg best uit”.
Tegenover de genoemde snelle stijging
van de loonkosten staat de relatief
lage prijsstijging. Stellen we het ind
excijfer van de loonkosten van 1964 op
100. dan bedroeg dat in 1974 niet min
der dan 347 (dus bijna drieënhalf maal
zo hoog). In diezelfde periode steeg de
melkprijs echter maar met 35 punten
tot 135. Kruize: „Wanneer een bedrijf
goed gelegen is en perfect uitgerust,
kan men het desondanks lang volhou
den. Maar bij boeren zoals Jan Wouda,
die door de omstandigheden gedwon
gen nog volgens oermethoden moet
werken, is dat erg zwaar. Wanneer de
familie Wouda normale werktijden
aan zou houden, dan zouden er op dat
bedrijf vier knechts werkzaam moeten
zijn. En die zouden dan nog flink de
handen uit de mouwen moeten
steken”.
maal niet zo erg. Toen maakte het weinig
uit of de knecht een half uur langer onder
weg was. Die verdiende toen een dubbel
tje, vijftien cent per uur. Maar tegenwoor
dig kan niemand zich dat extra tijdverlies
meer veroorloven. Daar komt nog bij dat
wij door deze toestand niet over kunnen
gaan op het modernste systeem van een
ligboxenstal. Dat is een stal waar de koei
en vrij in rond kunnen lopen. Ze komen
daar op z’n tijd zelf het voer halen. Zo’n
stal is echter alleen rendabel wanneer je
hem 365 dagen per jaar kan gebruiken. En
dat is bij ons niet mogelijk. Het zou alleen
’s winters gaan, maar ’s zomers wanneer
de koeien aan de overkant staan niet.”
Zorgen om de overlevingskansen van zijn bedrijf, dat
sindsdien wel gestaag groeide, maar dat door de ongunsti
ge ligging niettemin zo weinig rendement oplevert, dat de
geboren en getogen Krommeniedijker zich geen knecht kan
veroorloven. Met zeventig stuks melkvee en ruim vijftig
schapen betekent dat dag in dag uit beulswerk van ’s mor
gens vier uur vaak tot ’s avonds half negen Wouda heeft
daarbij nog het geluk dat zijn oudste zoon Jan in het bedrijf
wilde en hem nu ter zijde staat. „Anders hadden we een
knecht moeten nemen. En dat kunnen we ons niet verloorlo-
ven”, aldus Wouda. „Een knecht in vaste dienst zou
betekenen dat we een strop om onze eigen nek leggen
voegt mevrouw Annie Wouda daar ter verduidelijking aan
toe. Ook zij, en zelfs haar dochters die overdag een
volledige betrekking hebben, werken vooral in de hooitijd
soms tot s avonds laat mee om het bedrijf draaiende te
houden. Waarbij de boerin zich een bekwaam tractorbe-
stuurster toont.
'ff <.7
-- - w