koffie
Meinkema ontluistert de gezelligheid in
Hannes
,,En dan is er
SCHRIJFSTER CHRISTELIJKE STREEKROMANS
■B
A
F
V IF/'
wllr
|j||
c?
,,In Gods woord wordt meer
getippeld dan in die boeken”
D I
Geen lor
Liefde boven de broche
valium
huisbezoek
door
Tony van der Meulen
Naast haar AOW heeft ze een pensioentje, „vanwege vijf jaar bang zijn, '40-’45,
Karei is gestorven aan iets dat hij aan het kamp Vught heeft overgehouden”. Ze
woont alleen, „maar ik ben 68 en dan val je overal onder, de bejaardenzorg, onder
de hele troep”.
I
Als ik zeg dat ik vooraf nog een paar boeken van haar wil lezen, blijft het even
stil aan de andere kant van de lijn. Dan antwoordt ze op bijna medelijdende toon:
„Ach, jongen, zou je dat nou wel doen. Daar kom je helemaal niet door”. Jo van
Dorp-Ypma heeft totaal 34 romans geschreven voor een grote, vaste, maar
bovenal christelijke klantenkring. Ze is nu 68 en jaagt binnen het genre van de
keurige streekromans regelmatig de andere schrijvende dames de stuipen op het
lijf. Want Jo van Dorp-Ypma is inmiddels twee zware hartaanvallen te boven
gekomen en is niet van plan de haar resterende levensdagen een blad voor de
mond te nemen. „Je moet me maar niet kwalijk nemen”, zegt ze, „maar ik heb
tegenwoordig het taalgebruik van het Jongeren Advies Centrum en de bouwput
In 1967 verscheen haar laatste boek, Een Kerstroos. Daarna hoorden de vaste
klanten weinig meer van Jo van Dorp. „Je verandert zelf niet, maar de wereld om
je heen wel”. Ze is nu weer bezig met een roman, wil alleen maar zeggen dat er
een minderheidsgroep in behandeld wordt. En verder roert ze zich binnen het
zogeheten Schrijverscontact, een groep van zo’n 70 auteurs met „een zekere
betrokkenheid met het christendom”, door Jo zelf vrolijk getypeerd als „de
corsettenbrigade, Hunkemöller Lexis, je weet wel".
van de Nedam. Maar het spreekt me meer aan dan de taal van mijn grootmoeder”.
„Mijn zoon zei laatst tegen me: ik kom hier niet omdat je mijn moeder bent, maar
omdat ik je zo’n maf wijf vind. Nou, dat vind ik geweldig". Sinds de dood van haar
man Karei, negen jaar geleden, woont Jo van Dorp-Ypma in een voormalige
bakkerij in het Groninger dorpje Feerwerd. „Maar we zijn het halve land
doorgetrokken, want Karei was bij het gevangeniswezen, en zoals je weet slepen
ze met ambtenaren als een kat met zijn jongen”.
W.-
Jo van Dorp-Ypma neemt
geen blad voor de mond
U vindt het toch wel fijn?
U gaat nog ter kerke?
Bent u zelf christelijk?
Doet u dat?
collega-
uw
Hoe is het bejaard-zijn?
Wat doet u nou zo’n hele dag?
kwaad doen en hij jou niet”.
Leest u veel in de Bijbel?
Waar denkt u veel aan?
En dan plotseling: „Laatst belde ik
„Zal ik je eerst nog maar es een
té
Bent u de laatste jaren veran
derd?
Liefde boven de broche, hebt u
dit soort verhalen eens genoemd.
Hebt u ook in een van uw boe
ken geschreven.
Ze loopt naar de schoorsteenman
tel en pakt een foto van haar dochter
met haar zwarte kind. „Ziet eruit als
koffie-verkeerd, maar mijn schoon
zoon is een ongelooflijk integere Ke-
niaan”.
U bent altijd in de christelijke
schrijvershoek blijven zitten.
erwten in dat sprookje van Ander
sen: vijf erwten zitten in een peul, de
erwten zijn groen en de peul is
groen, en daarom denken ze dat de
iemand op en toen vroeg ik: wat heb
je daar aan staan, de EO? Nee, zei
hij, Den Haag Vandaag met Joop
den Uyl. Maar echt, het klonk pre
cies als een slecht soort huisbezoek”.
„Ja”, zegt Jo van Dorp-Ypma, „zo
als ik je al verteld heb, zat mijn
Karei bij het gevangeniswezen, en ik
wilde een boek schrijven over ie
mand die door de psychiatrie in de
vernieling was geholpen. Wat moet
iemand doen die gewoon een misda
diger, een zondaar wil zijn, en geen
excuus wil hebben”.
„Lieve schat, nou moet je eens
goed luisteren. Ik moest een vent
hebben die academisch’ gevormd
was, want hij moest gelijkwaardig
zijn aan die psychiater. Een dokter
kende ik niet, maar Karei was theo
logisch kandidaat. Vandaar”.
Die dominee slaat de ouderling
neer, omdat hij staat te huichelen
over een a-sociaal gezin.
Waarom nam u een dominee als
hoofdpersoon
„Doen alsof, smoezen die de mede
mens naar de bliksem helpen. Weet
je wat een gepensioneerde land-
„Ik niet, de wereld wel. Mijn groot
moeder sprak van de arme heidenen
van Afrika, nu zijn het de medemen-
„Ik sta achter al mijn boeken qua
intentie, maar ik had ze nu wel an
ders uitgewerkt. In drie kwart van
mijn boeken geef ik als uitkomst:
emigreren, een nieuw leven be
ginnen. Dat zou ik nu wel uit mijn
hoofd laten. Amerika loopt vijftig
jaar achter, in Zuid-Afrika is een
vreselijke discriminatie, en Austra
lië is zo antiek als de hel”.
Hoe kijkt u nu tegen uw eigen
boeken aan?
Na mijn vraag: „Nee, met de bu
ren praat ik niet over mijn boeken.
Ze vertellen mij toch ook niet hoe ze
hun boontjes doppen”.
Uw boek Geliefde Zoon wordt
dit najaar herdrukt.
„Soms wel, soms niet. Geen van
mijn gereformeerde vrienden heeft
het me trouwens kwalijk genomen
dat ik hervormd geworden ben. De
service was beter”. Nadat haar lach
verstomd is: „Wat zit je hier toch
tegenover een cynisch oud wijf”.
„Rot, maar toch ook heel erg pret
tig. Er hoeft zoveel niet meer. En ik
heb ontzettend veel goede dingen
om aan terug te denken. Eenzaam-
zijn, is erg als je jong bent. Als je
oud bent, kun je denken: toen, toen,
toen. Ik heb hele beste herinne
ringen”.
„We moesten ook naar Amster
dam. En een programma, zó vol! Ik
heb gezegd: daar moeten we twee
dagen over doen, en slaapzakken
mee voor in het Vondelpark. Ze heb
ben toen mijn huisarts opgebeld om
te vragen of ik gek was”.
Waar beleeft u nog veel plezier
aan?
„Aan dit rot beest hier (ze jaagt de
hond weg), aan m’n planten. Je geeft
ze eens een knipoogje, en aan de
mensen die hier komen”.
Komt u wel eens in een bejaar
denhuis?
„Ik ben eens met een aantal schrij
vers naar de christelijke dichter De
Mérode geweest. Ik mocht hem niet,
een enorme chagrijn, maar dat doet
er niet toe. Hij woonde ergens afge
legen in een hutje, tegenwoordig
zouden ze er weg van zijn, maar toen
was het een bar armoedig zootje.
Voor de deur zat zijn huishoudster
met een neepjesmuts op te breien,
en die zei: de heren mogen hem geen
hand geven, de juffrouw wel. Weet
je waarom: De Mérode was homo
fiel”.
„Ze willen wel meer van mij her
drukken, geloof ik, maar ik wil niet
in die EO-sfeer terechtkomen. Ge
weest is geweest. Je mag niet teren
op de godsdienst van je grootvader.
Teruggrijpen op de bepaalde be
leving van het christendom van 30
jaar geleden, dat mag niet.”
i
i
A
ste
von
con
gita
tie
velt
en
wel
telt
Oki
de
een
E
ver
stig
ke
troi
zijr
gel
we:
en
on|
gro
ma
por
ft 1
Li
Inhet jaarboek 1974 van dit
Schrijverscontact treffen we een ge
peperd artikel van Jo van Dorp aan
onder de titel: „Anneliesje heeft ge
jokt om een tweede koekje, Anne
liesje staat beschaamd in een don
ker hoekje”. Ze gaat fel tekeer tegen
de zogenaamde christelijke stan
daardverhalen. Een paar citaten:
„We verlagen veel van deze boeken
tot Sterreclame, en onze Hemelse
Vader tot een goedheilig man die
ons per vers belooft dat wie zoet is
lekkers krijgt en wie stout is een
roe”. „En de kinderen groeien op in
de vreze des Heren. Kenbaar aan
hun keurige jeugdacties en hun ui
terlijk”.
Wat Meinkema aangeeft zou wel eens
hèt probleem van de jaren zeventig
kunnen zijn: het onvermogen onbevan
gen en eerlijk te zijn. Slim als we im
mers zijn houden we altijd een paar
slagen om de arm, en juist die truc
veroorzaakt uiteindelijk de eenzaam
heid, de frustratie en het onbegrip.
Duidelijke zinnen. „Ja”, zegt Jo
van Dorp, „ik geloof dat ik een heel
misselijk stukje heb geschreven”.
Ze zet een grote pot thee op de
kachel. Tegenover elkaar aan een
stevige houten tafel. „Jan Wolkers
en Gerard Reve, die lees ik. Maar
koketteren met sex, en koketteren
met God, zoals die trutten doen, dat
is precies hetzelfde. Ze zijn niet eer
lijk tegenover zichzelf. Reve, die mot
ik niet. Van zijn homofilie maakt hij
een showbusiness, en dat gaat ten
koste van jongens die er niet zo goed
mee uit de weg kunnen”.
„Is dat nou christelijk? Maar het
ergste is dat zo iemand aan een
dergelijke discriminatie went. Dan
ben je een eind weg. Discriminatie,
huichelachtigheid, daar kan ik niet
tegen”.
„Ja, ik vind „dames” een heel vies
woord, maar het zijn echt dames die
dit soort dingen schrijven. O goh,
wat leuk, die geliefde, en hij heeft
blond haar. Maar het aspect sex
schakelen ze uit. En kun jij van je
vrouw houden zonder sex? Amen, ik
niet. Ik ben rot, hoor, ik hou niet van
liegen”.
„Zeg, mag ik mezelf citeren? Pla
giaat op jezelf, dat mag. Maar die
christelijke schrijfsters waar we
het over hadden: ik hoor erbij en ik
hoor er niet bij. Ze zijn vaak als de
„Wil je trouwens het recept heb
ben voor een christelijk boek: men
neme een jongen en een meisje en
die laat je deugdzaam een potje vrij
en, dan verlaten ze het rechte pad.
en na een heftige strijd breng je ze
daar weer op terug, dit alles gegar
neerd met wat eeuwigheid. Ik mot
het niet, hè. Maar je kunt altijd nog
beter schrijven dan roddelen”.
is de familieband. En allen zouden ze
ook eigenlijk die zo snel mogelijk defi
nitief willen verbreken. Maar Rosa
vindt dat zielig voor haar moeder, Jaap
vindt dat onbeschoft en de jongste
dochter Ar ja zou het nooit over haar
hart kunnen verkrijgen haar vader pijn
te doen. Terwille van de lieve vrede
doet iedereen dus maar alsof, speelt
iedereen het grote hypocriete familie
spel mee, in de hoop dat niemand de
voosheid van het contact bloot zal dur
ven leggen. Dus wordt er over niets
essentieels gepraat, wordt er lustig en
vooral gezellig koffie gedronken, en
komt de generatiekloof tussen de wat
labiele Rasa en haar ouders niet aan de
orde, wordt er met geen woordt gerept
over de op chantage gebaseerde relatie
tussen die ouders zelf, durft Arja niet
eens aan zichzelf kwijt dat ze eigenlijk
meer van meisjes dan van jongens
„Iedere dag. Het is beter om te
maffen dan valium te slikken. Voor
ik naar bed ga, neem ik meestal
eerst een glas sherry, dan lees ik iets
in de Bijbel, daar denk ik over na, en
dan val ik rustig in slaap”.
Meinkema weet dit menselijk falen
meesterlijk gestalte te geven in proza
dat ik soms met kramp in mijn tenen
heb zitten lezen. Met name de passages
waarin we iets meer te weten komen
over het doen en laten van Rosa en die
waarin Josien, de beklagenswaardige
„Ja, rot. Ik ben benieuwd hoe het
verder gaat. Ik heb twee hartinfarc
ten gehad, je gooit wat minder zout
in het eten, drinkt misschien een
borrel minder. Ik weet dat het afge
lopen kan zijn, so what? Ik denk er
nooit aan, ik hou er wel rekening
mee. Maar ik ga niet op die stoel
zitten wachten tot ik weer een hart-
varkentje krijg. Mensen zijn nu be-
langrijker dan mijn schrijfmachine.
Er komen hier veel mensen. Praten.
Ik heb een soort los-vaste verkering
met het Jongeren Advies Centrum,
dat wel eens iemand deze kant op
stuurt. Laatst vroeg zo’n jongen:
hebt u een politieke overtuiging?
Hoe moest ik toen mijn Biesheuvel
waarmaken?”
„Maar ik heb gemakkelijk praten.-
Als ik geen letter meer tik, eet ik
geen boterham minder. Ik kan een
grote bek open scheuren tegen de
regering, zonder dat ik ergens last
van krijg. Mijn verantwoordelijk
heid ligt nu een etage hoger: je talen
ten gebruiken”.
arbeider hier eens tegen mij gezegd
heeft: we moeten de mens in zijn
wezen laten. Als je bekent dat de
mens naar Gods evenbeeld is ge
schapen, dan moet je niet proberen
dat evenbeeld te veranderen. Ik vind
het terecht dat kinderen van huis
weglopen als ze het niet meer zien
zitten. Als je je maar aan bepaalde
verkeersregels houdt. En de belang
rijkste vind ik: je mag je naaste geen
„Hier spreekt je dat misschien niet
zo aan. Maar toen ik in Amerika
was, kreeg ik een dominee op be
zoek die zei dat ik zo zwaar bezocht
was omdat mijn dochter met een
neger trouwde. Mijn schoonzoon
heet Daniël, ik wil je er toch één ding
van vertellen. Van de zomer zijn ze
hier geweest. Hij had een bandje
meegenomen met religieuze muziek
uit Kenia. Het was een prachtige
zomeravond, hier achter in de tuin
ging een aantal jongens heupwie
gend op die muziek dansen. En wij
zaten eromheen te klappen, als ech
te kaffervrouwen. Op een gegeven
moment begon mijn dochter een
beetje te zeuren, en toen vroeg haar
broer, mijn zoon dus, aan Daniël:
hoe kun je het met mijn zusje uit
houden. En meteen zei hij erover
heen: vraag het aan de dekens”.
Schaterlachend schuifelt Jo van
Dorp weer naar de kachel om de
theepot.
U bent nu 68.
„Vanwege de plaatjes van Anton
Pieck die er instaan. Vast. De nostal
gie, jongen. Plaatjes kijken, daar
zijn ze tegenwoordig hartstikke gek
op. Maar dacht je dat ze het ook
lazen?”
sen uit de Derde Wereld. Mijn seksu
ele opvoeding bestond uit zes woor
den: je weet wel wat ik bedoel. Mijn
grootmoeder stuurde je de kamer
uit als ze aan een buurvrouw wilde
vragen of ze haar kind zelf voedde.
Mijn zoon zegt nu: ik ga met Nienke
onder de douche, waar liggen de
handdoeken?”.
„Ik ben er trots op, mag je gerust
weten. En ik poets mijn ijdelheid op
door af en toe te denken dat het voor
mijn tekst is. Maar het is voor
Pieck”.
„Ik heb er vaak voorgelezen, maar
ik durf het niet meer. Ik heb een
hekel aan het wachthokje van de
laatste halte. Weet je trouwens waar
ik werkelijk de pest aan heb? Aan
briefjes die beginnen met: Lieve
Bejaarde. En dan willen ze je in een
bus naar een hal brengen, om naar
Mies Bouwman te kijken. Moet ik
een tientje betalen voor een griet die
ik thuis altijd van de buis draai. Ze
betuttelen je, het is zo erg, het is
beledigend erg. Ineens moet je weer
naar de bejaardengymnastiek”.
„Jongen, dat kan mij geen lor
schelen. Wat is dat, een christen? Ik
geloof in een erkenning van God, ik
erken het woord uit de Bijbel. Maar
ik geloof niet dat iemand die niet
naar de bioscoop gaat christelijker
is dan iemand die het wel doet. Mijn
vader sprak altijd al over: onze van
God gegeven olieboer Colijn, en hij
was een verstandige man”.
Na het inschenken van de volgen
de kop: „Ik geloof niet dat het zo
belangrijk is hoe vroom je nou pre
cies bent, of je twee keer naar de
kerk gaat, niet drinkt, en voor het
huwelijk niets doet. Dat zegt me
allemaal niks. Mijn opoe zaliger zei
altijd: dat doet men niet. Tegen
woordig zeg ik: jongen, dat kun je
niet maken. Je eigen verantwoorde
lijkheid, daar gaat het om. Ik geloof
dat God de mens op de wereld heeft
gezet als een reëel denkend wezen”.
houdt en is de opgebla-bla-blazen
corpsstudent zó van zich zelf vervuld
dat je er het zweet van in je handen
krijgt.
ring het Stille Nacht hoort meezin
gen”. „Hoewel in alle romans de
kinderen boven de 20 mille zitten en
een wagentje hebben, loopt er geen
een in een spijkerpak en de woorden
bezetting en kraakpanden ben ik
niet tegengekomen. Waar het woord
„drugs” valt, is de informatie slech
ter dan die van Kruisinga”. „Als we
de zonde niet serieus nemen in onze
boeken, dan kunnen we ook de ge
nade niet serieus nemen. Er wordt,
om maar een voorbeeld te noemen,
meer in Gods Woord getippeld dan
in al die boeken bij elkaar. Ik zeg dit
met de diepste eerbied, omdat dit
een bewijs is van Gods Barmhartig
heid”.
verjaardag van haar stiefvader. Met de
beschrijving van dat familiefeestje op
zondag wordt de roman besloten. In de
tussenliggende dagen, die alle één
hoofdstuk vullen, laat Meinkema in een
wisselende presentatie en dus steeds
vanuit een ander psychisch perspectief,
haar personen aan het woord, en dan
vooral door middel van de beproefde
monologue interieur. Heel knap en con
sequent weet Meinkema het taalge
bruik te variëren al naar gelang de
karakters van de figuren: modieus en
zwierig bij Rosa en haarvriend Douwe,
bekakt en tuttig bij haar broer Jaap die
medicijnen studeert en in principe uit
sluitend omgaat met meisjes die zich
het best als volgt beschrijven laten
„Zo’n meisje met vlotte klokrokjes, be
schaafde truitjes waaronder keurige
beha’s, en een parelketting.”
Het enige wat deze mensen verbindt,
Een paar jaar geleden kwam een
van haar kinderen om bij een auto-
ongeluk. Om de zinnen wat te ver
zetten, reisde Jo van Dorp-Ypma af
naar Amerika, waar ze twee jaar
lang bij vrienden in Californië bleef.
„Ik had m'n pensioentje wel, maar
ik wilde graag dat m’n zoon Frans
overkwam, en daarom ben ik in een
gezin gaan werken. Baby-sit, luiers
omdoen. M’n baas heeft me toen es
meegenomen naar gastcolleges van
Eldridge Cleaver en Angela Davis
(strijders voor rassengelijkheid,
red.). Angela Davis viel me tegen,
Cleaver niet. Hij zag eruit, zo ge
vaarlijk als een mambo (soort gif
slang, red.), hij was ook zo rood als
een sleutel, maar dat geeft niks. De
manier waarop hij voor gelijkwaar
digheid pleitte, was enorm fascine
rend”.
Een tijdlang is het stil. Dan zegt ze:
„Je vroeg me steeds wat nou christe
lijk is. Kijk, je hebt twee mentalitei
ten. Aan de ene kant de paus, die
bisschop Gijsen en noem verder
maar op. Aan de andere kant ie
mand als bisschop Helder Camara,
die voor de mensen opkomt in een
Zuidamerikaans land. Tussen die
twee gaat het. Ik kies voor de
laatste”.
vriendin van Jaap, aan het woord is, zal
ik niet snel vergeten.
Dit alles betekent echter niet dat En
dan is er koffie liet boek van het jaar
zal worden, voor wat mij betreft. Daar
voor graaft de schrijfster m.i. toch nog
niet diep genoeg, neemt zij wat al te
vaak genoegen met een soms wat cli-
ché-achtige typering. Vooral de ouders
lijden hieronder. Verder lopen er aller
lei figuren in de roman rond die niet
essentieel voor het geheel zijn: Louise
en haar vrienden voegen in al hun be
nauwende treurigheid weinig nieuws
aan het verhaal toe. Indien Meinkema
zich wat dat betreft in het vervolg wat
beperkingen weet op te leggen, kan zij
uitgroeien tot een groot schrijfster. Ik
zie in ieder geval reikhalzend uit naar
haar volgende publicatie.
WIM VOGEL
worden. Die jongeren dus die zo op het
eerste gezicht geen enkele reden tot
klagen hebben: een prettige studie, veel
vrije tijd, aan geld toch eigenlijk nooit
echt gebrek, eigen kamer en contacten
links en rechts. Meinkema tast dit beeld
genadeloos aan. Ze maakt zonder veel
poespas duidelijk dat vlak onder de
uiterlijke schijn van vriendschap, ge
zelligheid en begrip, de eenzaamheid
woekert, het onbegrip zegeviert en de
angst om uit de toon, en dus uit de boot
te vallen voortdurend aanwezig is.
En dan is er koffie vertelt het verhaal
van een week uit het leven van een
achttal mensen. We ontmoeten de fami
lie van een huisarts, zijn vrouw, en hun
drie volwassen kinderen met aanhang.
Op de eerste pagina wordt de oudste
dochter, Rosa, lerares, op haar vrije
maandagmorgen uit bed gebeld door
haar moeder die haar herinnert aan de
Wat vinden
schrijfsters van u?
„Ze vinden me de beëdigde dorps
idioot. Ze kijken je aan en zeggen:
ja, hoor es, wij hebben ons publiek.
Maar wat is dat? Ons publiek? Ik
heb geen publiek, ik heb alleen men
sen die me zo nu en dan lezen. En
wat is dat, christelijk? Ik voel me
gegrepen door God, maar niet door
de dogma’s. Geen vrome smoezen,
maar de werkelijkheid: de Christus
van de naakten kleden, de armen
voeden. Wat je voor de minste der
mijnen gedaan hebt. Maai- dacht je
dat het voor Christus een punt is of
die slang in het paradijs nou wel of
niet gesproken heeft? Ben je gek,
het zal Hem een rotzorg zijn. Ze
willen van de kerk een modelboer
derij maken”.
„Omdat ik me er verwant mee
voel. Langs dezelfde route zijn we
op weg naar Huis. Ik ben lid van de
PPR. Het is het gemakkelijkste om
steeds maar dwars voor de kar te
gaan liggen, maar misschien kun je
binnen je groep toch ook wel dingen
zeggen waar ze over na gaan den
ken. Drink je thee eens op”.
„Ik sta op, geef m’n bloemen wa
ter, geef m’n zes katten en die rot-
hond te vreten, breng de boel wat ir.
orde, pleeg een telefoontje en ga
achter m’n schrijfmachine zitten, of
niet. En dan probeer ik te schrijven
over dingen die een ander niet zegt”.
Na weer een kop thee beken ik
schoorvoetend dat ik me niet aan
haar advies heb gehouden en toch
een boek van haar heb gelezen: Do
minee in Laodicea. Derde druk,
1963. De openbare bibliotheek had
een korte inhoud voorin geplakt:
„Biecht van een gevangen predi
kant, die een van zijn kerkeraadsle-
den heeft neergeslagen en zich ver
zet tegen zijn familie en de psychia
ter die hem niet toerekeningsvat-
baar willen verklaren. Hij wil zelf de
straf op zich nemen”.
kop thee geven”. Na een tijdje: „Je
kunt beter vragen: waar bid je voor.
Ik bid ervoor dat Bart de huisdokter
hier niet al te vaak in zijn rode
Mazda komt. Ik ben benieuwd of
Reagan of Ford wint. Ja, ik denk
aan de wereld, maar dat is zo vaag,
hè. Ik denk aan bisschop Helder
Camara in Zuid-Amerika. En hoe
zullen ze het in Portugal redden”.
„Nee, ik verdom het heilig. Ande
ren vinden het wel leuk, maar zoals
ik vind dat een kind het recht heeft
van huis weg te lopen, vind ik ook
dat een bejaarde dit mag weigeren.
Ik hoef niet met een bus ergens naar
toe gesleept te worden om Herman
Emmink te zien. Waar zijn die bij
eenkomsten leuk voor: om oude
nichten en buren te treffen. Maar
dan kun je die bejaarden toch veel
beter wat voer geven en laten klet
sen, in plaats van ze weer te gaan
bezighouden”.
„Ze denken dat de hele wereld een
zekere fijnheid heeft. Terwijl ik mij
dagelijks rotschrik van de dingen
die veranderd zijn. Maar je moet
meegaan. Ik geloof niet in christelij
ke litaratuur”.
„Anno 1972 lees ik in een boek dat
een jong meisje, dochter uit een
meelevend schoolmeestersgezin,
een vriendje van haar broer van de
trein haalt. Tot grote blijdschap ziet
ze dat Fred naar de kapper is ge
weest Nu hoort hij er weer bij,
denkt ze, als ze hem bij de kerstvie- hele wereld groen is”.
„Kopijeerlust des dagelijkschen le
vens”, zo zou ik, met een knipoog naar
Potgieter, het nieuwe boek van Hannes
Meinkema En dan is er koffie (uitgave
van Elsevier) willen samenvatten. Ook
zij geeft uiterst nauwkeurig het leven
van de burger weer, en ook zij ziet,
evenals Hildebrand, dat leven als een
spel tussen schijn en werkelijkheid, in
beelding en realiteit. Het grote verschil
is echter wel dat de milde humor van de
negentiende-eeuwse Haarlemmer
plaats heeft moeten maken voor de
bijtende en vooral ontluisterende ironie
van Meinkema. Het spel dat zij ons laat
zien, eist dan ook aanzienlijk meer
slachtoffers.
Evenals in haar uitstekende verha
lenbundel Het wil nog maar niet zome
ren (1975) zijn het ook in haar nieuwste
roman de studerende twintigers die ge
observeerd en vooral geanalyseerd
iiil
WW