koffie Meinkema ontluistert de gezelligheid in Hannes ,,En dan is er SCHRIJFSTER CHRISTELIJKE STREEKROMANS ■B A F V IF/' wllr |j|| c? ,,In Gods woord wordt meer getippeld dan in die boeken” D I Geen lor Liefde boven de broche valium huisbezoek door Tony van der Meulen Naast haar AOW heeft ze een pensioentje, „vanwege vijf jaar bang zijn, '40-’45, Karei is gestorven aan iets dat hij aan het kamp Vught heeft overgehouden”. Ze woont alleen, „maar ik ben 68 en dan val je overal onder, de bejaardenzorg, onder de hele troep”. I Als ik zeg dat ik vooraf nog een paar boeken van haar wil lezen, blijft het even stil aan de andere kant van de lijn. Dan antwoordt ze op bijna medelijdende toon: „Ach, jongen, zou je dat nou wel doen. Daar kom je helemaal niet door”. Jo van Dorp-Ypma heeft totaal 34 romans geschreven voor een grote, vaste, maar bovenal christelijke klantenkring. Ze is nu 68 en jaagt binnen het genre van de keurige streekromans regelmatig de andere schrijvende dames de stuipen op het lijf. Want Jo van Dorp-Ypma is inmiddels twee zware hartaanvallen te boven gekomen en is niet van plan de haar resterende levensdagen een blad voor de mond te nemen. „Je moet me maar niet kwalijk nemen”, zegt ze, „maar ik heb tegenwoordig het taalgebruik van het Jongeren Advies Centrum en de bouwput In 1967 verscheen haar laatste boek, Een Kerstroos. Daarna hoorden de vaste klanten weinig meer van Jo van Dorp. „Je verandert zelf niet, maar de wereld om je heen wel”. Ze is nu weer bezig met een roman, wil alleen maar zeggen dat er een minderheidsgroep in behandeld wordt. En verder roert ze zich binnen het zogeheten Schrijverscontact, een groep van zo’n 70 auteurs met „een zekere betrokkenheid met het christendom”, door Jo zelf vrolijk getypeerd als „de corsettenbrigade, Hunkemöller Lexis, je weet wel". van de Nedam. Maar het spreekt me meer aan dan de taal van mijn grootmoeder”. „Mijn zoon zei laatst tegen me: ik kom hier niet omdat je mijn moeder bent, maar omdat ik je zo’n maf wijf vind. Nou, dat vind ik geweldig". Sinds de dood van haar man Karei, negen jaar geleden, woont Jo van Dorp-Ypma in een voormalige bakkerij in het Groninger dorpje Feerwerd. „Maar we zijn het halve land doorgetrokken, want Karei was bij het gevangeniswezen, en zoals je weet slepen ze met ambtenaren als een kat met zijn jongen”. W.- Jo van Dorp-Ypma neemt geen blad voor de mond U vindt het toch wel fijn? U gaat nog ter kerke? Bent u zelf christelijk? Doet u dat? collega- uw Hoe is het bejaard-zijn? Wat doet u nou zo’n hele dag? kwaad doen en hij jou niet”. Leest u veel in de Bijbel? Waar denkt u veel aan? En dan plotseling: „Laatst belde ik „Zal ik je eerst nog maar es een té Bent u de laatste jaren veran derd? Liefde boven de broche, hebt u dit soort verhalen eens genoemd. Hebt u ook in een van uw boe ken geschreven. Ze loopt naar de schoorsteenman tel en pakt een foto van haar dochter met haar zwarte kind. „Ziet eruit als koffie-verkeerd, maar mijn schoon zoon is een ongelooflijk integere Ke- niaan”. U bent altijd in de christelijke schrijvershoek blijven zitten. erwten in dat sprookje van Ander sen: vijf erwten zitten in een peul, de erwten zijn groen en de peul is groen, en daarom denken ze dat de iemand op en toen vroeg ik: wat heb je daar aan staan, de EO? Nee, zei hij, Den Haag Vandaag met Joop den Uyl. Maar echt, het klonk pre cies als een slecht soort huisbezoek”. „Ja”, zegt Jo van Dorp-Ypma, „zo als ik je al verteld heb, zat mijn Karei bij het gevangeniswezen, en ik wilde een boek schrijven over ie mand die door de psychiatrie in de vernieling was geholpen. Wat moet iemand doen die gewoon een misda diger, een zondaar wil zijn, en geen excuus wil hebben”. „Lieve schat, nou moet je eens goed luisteren. Ik moest een vent hebben die academisch’ gevormd was, want hij moest gelijkwaardig zijn aan die psychiater. Een dokter kende ik niet, maar Karei was theo logisch kandidaat. Vandaar”. Die dominee slaat de ouderling neer, omdat hij staat te huichelen over een a-sociaal gezin. Waarom nam u een dominee als hoofdpersoon „Doen alsof, smoezen die de mede mens naar de bliksem helpen. Weet je wat een gepensioneerde land- „Ik niet, de wereld wel. Mijn groot moeder sprak van de arme heidenen van Afrika, nu zijn het de medemen- „Ik sta achter al mijn boeken qua intentie, maar ik had ze nu wel an ders uitgewerkt. In drie kwart van mijn boeken geef ik als uitkomst: emigreren, een nieuw leven be ginnen. Dat zou ik nu wel uit mijn hoofd laten. Amerika loopt vijftig jaar achter, in Zuid-Afrika is een vreselijke discriminatie, en Austra lië is zo antiek als de hel”. Hoe kijkt u nu tegen uw eigen boeken aan? Na mijn vraag: „Nee, met de bu ren praat ik niet over mijn boeken. Ze vertellen mij toch ook niet hoe ze hun boontjes doppen”. Uw boek Geliefde Zoon wordt dit najaar herdrukt. „Soms wel, soms niet. Geen van mijn gereformeerde vrienden heeft het me trouwens kwalijk genomen dat ik hervormd geworden ben. De service was beter”. Nadat haar lach verstomd is: „Wat zit je hier toch tegenover een cynisch oud wijf”. „Rot, maar toch ook heel erg pret tig. Er hoeft zoveel niet meer. En ik heb ontzettend veel goede dingen om aan terug te denken. Eenzaam- zijn, is erg als je jong bent. Als je oud bent, kun je denken: toen, toen, toen. Ik heb hele beste herinne ringen”. „We moesten ook naar Amster dam. En een programma, zó vol! Ik heb gezegd: daar moeten we twee dagen over doen, en slaapzakken mee voor in het Vondelpark. Ze heb ben toen mijn huisarts opgebeld om te vragen of ik gek was”. Waar beleeft u nog veel plezier aan? „Aan dit rot beest hier (ze jaagt de hond weg), aan m’n planten. Je geeft ze eens een knipoogje, en aan de mensen die hier komen”. Komt u wel eens in een bejaar denhuis? „Ik ben eens met een aantal schrij vers naar de christelijke dichter De Mérode geweest. Ik mocht hem niet, een enorme chagrijn, maar dat doet er niet toe. Hij woonde ergens afge legen in een hutje, tegenwoordig zouden ze er weg van zijn, maar toen was het een bar armoedig zootje. Voor de deur zat zijn huishoudster met een neepjesmuts op te breien, en die zei: de heren mogen hem geen hand geven, de juffrouw wel. Weet je waarom: De Mérode was homo fiel”. „Ze willen wel meer van mij her drukken, geloof ik, maar ik wil niet in die EO-sfeer terechtkomen. Ge weest is geweest. Je mag niet teren op de godsdienst van je grootvader. Teruggrijpen op de bepaalde be leving van het christendom van 30 jaar geleden, dat mag niet.” i i A ste von con gita tie velt en wel telt Oki de een E ver stig ke troi zijr gel we: en on| gro ma por ft 1 Li Inhet jaarboek 1974 van dit Schrijverscontact treffen we een ge peperd artikel van Jo van Dorp aan onder de titel: „Anneliesje heeft ge jokt om een tweede koekje, Anne liesje staat beschaamd in een don ker hoekje”. Ze gaat fel tekeer tegen de zogenaamde christelijke stan daardverhalen. Een paar citaten: „We verlagen veel van deze boeken tot Sterreclame, en onze Hemelse Vader tot een goedheilig man die ons per vers belooft dat wie zoet is lekkers krijgt en wie stout is een roe”. „En de kinderen groeien op in de vreze des Heren. Kenbaar aan hun keurige jeugdacties en hun ui terlijk”. Wat Meinkema aangeeft zou wel eens hèt probleem van de jaren zeventig kunnen zijn: het onvermogen onbevan gen en eerlijk te zijn. Slim als we im mers zijn houden we altijd een paar slagen om de arm, en juist die truc veroorzaakt uiteindelijk de eenzaam heid, de frustratie en het onbegrip. Duidelijke zinnen. „Ja”, zegt Jo van Dorp, „ik geloof dat ik een heel misselijk stukje heb geschreven”. Ze zet een grote pot thee op de kachel. Tegenover elkaar aan een stevige houten tafel. „Jan Wolkers en Gerard Reve, die lees ik. Maar koketteren met sex, en koketteren met God, zoals die trutten doen, dat is precies hetzelfde. Ze zijn niet eer lijk tegenover zichzelf. Reve, die mot ik niet. Van zijn homofilie maakt hij een showbusiness, en dat gaat ten koste van jongens die er niet zo goed mee uit de weg kunnen”. „Is dat nou christelijk? Maar het ergste is dat zo iemand aan een dergelijke discriminatie went. Dan ben je een eind weg. Discriminatie, huichelachtigheid, daar kan ik niet tegen”. „Ja, ik vind „dames” een heel vies woord, maar het zijn echt dames die dit soort dingen schrijven. O goh, wat leuk, die geliefde, en hij heeft blond haar. Maar het aspect sex schakelen ze uit. En kun jij van je vrouw houden zonder sex? Amen, ik niet. Ik ben rot, hoor, ik hou niet van liegen”. „Zeg, mag ik mezelf citeren? Pla giaat op jezelf, dat mag. Maar die christelijke schrijfsters waar we het over hadden: ik hoor erbij en ik hoor er niet bij. Ze zijn vaak als de „Wil je trouwens het recept heb ben voor een christelijk boek: men neme een jongen en een meisje en die laat je deugdzaam een potje vrij en, dan verlaten ze het rechte pad. en na een heftige strijd breng je ze daar weer op terug, dit alles gegar neerd met wat eeuwigheid. Ik mot het niet, hè. Maar je kunt altijd nog beter schrijven dan roddelen”. is de familieband. En allen zouden ze ook eigenlijk die zo snel mogelijk defi nitief willen verbreken. Maar Rosa vindt dat zielig voor haar moeder, Jaap vindt dat onbeschoft en de jongste dochter Ar ja zou het nooit over haar hart kunnen verkrijgen haar vader pijn te doen. Terwille van de lieve vrede doet iedereen dus maar alsof, speelt iedereen het grote hypocriete familie spel mee, in de hoop dat niemand de voosheid van het contact bloot zal dur ven leggen. Dus wordt er over niets essentieels gepraat, wordt er lustig en vooral gezellig koffie gedronken, en komt de generatiekloof tussen de wat labiele Rasa en haar ouders niet aan de orde, wordt er met geen woordt gerept over de op chantage gebaseerde relatie tussen die ouders zelf, durft Arja niet eens aan zichzelf kwijt dat ze eigenlijk meer van meisjes dan van jongens „Iedere dag. Het is beter om te maffen dan valium te slikken. Voor ik naar bed ga, neem ik meestal eerst een glas sherry, dan lees ik iets in de Bijbel, daar denk ik over na, en dan val ik rustig in slaap”. Meinkema weet dit menselijk falen meesterlijk gestalte te geven in proza dat ik soms met kramp in mijn tenen heb zitten lezen. Met name de passages waarin we iets meer te weten komen over het doen en laten van Rosa en die waarin Josien, de beklagenswaardige „Ja, rot. Ik ben benieuwd hoe het verder gaat. Ik heb twee hartinfarc ten gehad, je gooit wat minder zout in het eten, drinkt misschien een borrel minder. Ik weet dat het afge lopen kan zijn, so what? Ik denk er nooit aan, ik hou er wel rekening mee. Maar ik ga niet op die stoel zitten wachten tot ik weer een hart- varkentje krijg. Mensen zijn nu be- langrijker dan mijn schrijfmachine. Er komen hier veel mensen. Praten. Ik heb een soort los-vaste verkering met het Jongeren Advies Centrum, dat wel eens iemand deze kant op stuurt. Laatst vroeg zo’n jongen: hebt u een politieke overtuiging? Hoe moest ik toen mijn Biesheuvel waarmaken?” „Maar ik heb gemakkelijk praten.- Als ik geen letter meer tik, eet ik geen boterham minder. Ik kan een grote bek open scheuren tegen de regering, zonder dat ik ergens last van krijg. Mijn verantwoordelijk heid ligt nu een etage hoger: je talen ten gebruiken”. arbeider hier eens tegen mij gezegd heeft: we moeten de mens in zijn wezen laten. Als je bekent dat de mens naar Gods evenbeeld is ge schapen, dan moet je niet proberen dat evenbeeld te veranderen. Ik vind het terecht dat kinderen van huis weglopen als ze het niet meer zien zitten. Als je je maar aan bepaalde verkeersregels houdt. En de belang rijkste vind ik: je mag je naaste geen „Hier spreekt je dat misschien niet zo aan. Maar toen ik in Amerika was, kreeg ik een dominee op be zoek die zei dat ik zo zwaar bezocht was omdat mijn dochter met een neger trouwde. Mijn schoonzoon heet Daniël, ik wil je er toch één ding van vertellen. Van de zomer zijn ze hier geweest. Hij had een bandje meegenomen met religieuze muziek uit Kenia. Het was een prachtige zomeravond, hier achter in de tuin ging een aantal jongens heupwie gend op die muziek dansen. En wij zaten eromheen te klappen, als ech te kaffervrouwen. Op een gegeven moment begon mijn dochter een beetje te zeuren, en toen vroeg haar broer, mijn zoon dus, aan Daniël: hoe kun je het met mijn zusje uit houden. En meteen zei hij erover heen: vraag het aan de dekens”. Schaterlachend schuifelt Jo van Dorp weer naar de kachel om de theepot. U bent nu 68. „Vanwege de plaatjes van Anton Pieck die er instaan. Vast. De nostal gie, jongen. Plaatjes kijken, daar zijn ze tegenwoordig hartstikke gek op. Maar dacht je dat ze het ook lazen?” sen uit de Derde Wereld. Mijn seksu ele opvoeding bestond uit zes woor den: je weet wel wat ik bedoel. Mijn grootmoeder stuurde je de kamer uit als ze aan een buurvrouw wilde vragen of ze haar kind zelf voedde. Mijn zoon zegt nu: ik ga met Nienke onder de douche, waar liggen de handdoeken?”. „Ik ben er trots op, mag je gerust weten. En ik poets mijn ijdelheid op door af en toe te denken dat het voor mijn tekst is. Maar het is voor Pieck”. „Ik heb er vaak voorgelezen, maar ik durf het niet meer. Ik heb een hekel aan het wachthokje van de laatste halte. Weet je trouwens waar ik werkelijk de pest aan heb? Aan briefjes die beginnen met: Lieve Bejaarde. En dan willen ze je in een bus naar een hal brengen, om naar Mies Bouwman te kijken. Moet ik een tientje betalen voor een griet die ik thuis altijd van de buis draai. Ze betuttelen je, het is zo erg, het is beledigend erg. Ineens moet je weer naar de bejaardengymnastiek”. „Jongen, dat kan mij geen lor schelen. Wat is dat, een christen? Ik geloof in een erkenning van God, ik erken het woord uit de Bijbel. Maar ik geloof niet dat iemand die niet naar de bioscoop gaat christelijker is dan iemand die het wel doet. Mijn vader sprak altijd al over: onze van God gegeven olieboer Colijn, en hij was een verstandige man”. Na het inschenken van de volgen de kop: „Ik geloof niet dat het zo belangrijk is hoe vroom je nou pre cies bent, of je twee keer naar de kerk gaat, niet drinkt, en voor het huwelijk niets doet. Dat zegt me allemaal niks. Mijn opoe zaliger zei altijd: dat doet men niet. Tegen woordig zeg ik: jongen, dat kun je niet maken. Je eigen verantwoorde lijkheid, daar gaat het om. Ik geloof dat God de mens op de wereld heeft gezet als een reëel denkend wezen”. houdt en is de opgebla-bla-blazen corpsstudent zó van zich zelf vervuld dat je er het zweet van in je handen krijgt. ring het Stille Nacht hoort meezin gen”. „Hoewel in alle romans de kinderen boven de 20 mille zitten en een wagentje hebben, loopt er geen een in een spijkerpak en de woorden bezetting en kraakpanden ben ik niet tegengekomen. Waar het woord „drugs” valt, is de informatie slech ter dan die van Kruisinga”. „Als we de zonde niet serieus nemen in onze boeken, dan kunnen we ook de ge nade niet serieus nemen. Er wordt, om maar een voorbeeld te noemen, meer in Gods Woord getippeld dan in al die boeken bij elkaar. Ik zeg dit met de diepste eerbied, omdat dit een bewijs is van Gods Barmhartig heid”. verjaardag van haar stiefvader. Met de beschrijving van dat familiefeestje op zondag wordt de roman besloten. In de tussenliggende dagen, die alle één hoofdstuk vullen, laat Meinkema in een wisselende presentatie en dus steeds vanuit een ander psychisch perspectief, haar personen aan het woord, en dan vooral door middel van de beproefde monologue interieur. Heel knap en con sequent weet Meinkema het taalge bruik te variëren al naar gelang de karakters van de figuren: modieus en zwierig bij Rosa en haarvriend Douwe, bekakt en tuttig bij haar broer Jaap die medicijnen studeert en in principe uit sluitend omgaat met meisjes die zich het best als volgt beschrijven laten „Zo’n meisje met vlotte klokrokjes, be schaafde truitjes waaronder keurige beha’s, en een parelketting.” Het enige wat deze mensen verbindt, Een paar jaar geleden kwam een van haar kinderen om bij een auto- ongeluk. Om de zinnen wat te ver zetten, reisde Jo van Dorp-Ypma af naar Amerika, waar ze twee jaar lang bij vrienden in Californië bleef. „Ik had m'n pensioentje wel, maar ik wilde graag dat m’n zoon Frans overkwam, en daarom ben ik in een gezin gaan werken. Baby-sit, luiers omdoen. M’n baas heeft me toen es meegenomen naar gastcolleges van Eldridge Cleaver en Angela Davis (strijders voor rassengelijkheid, red.). Angela Davis viel me tegen, Cleaver niet. Hij zag eruit, zo ge vaarlijk als een mambo (soort gif slang, red.), hij was ook zo rood als een sleutel, maar dat geeft niks. De manier waarop hij voor gelijkwaar digheid pleitte, was enorm fascine rend”. Een tijdlang is het stil. Dan zegt ze: „Je vroeg me steeds wat nou christe lijk is. Kijk, je hebt twee mentalitei ten. Aan de ene kant de paus, die bisschop Gijsen en noem verder maar op. Aan de andere kant ie mand als bisschop Helder Camara, die voor de mensen opkomt in een Zuidamerikaans land. Tussen die twee gaat het. Ik kies voor de laatste”. vriendin van Jaap, aan het woord is, zal ik niet snel vergeten. Dit alles betekent echter niet dat En dan is er koffie liet boek van het jaar zal worden, voor wat mij betreft. Daar voor graaft de schrijfster m.i. toch nog niet diep genoeg, neemt zij wat al te vaak genoegen met een soms wat cli- ché-achtige typering. Vooral de ouders lijden hieronder. Verder lopen er aller lei figuren in de roman rond die niet essentieel voor het geheel zijn: Louise en haar vrienden voegen in al hun be nauwende treurigheid weinig nieuws aan het verhaal toe. Indien Meinkema zich wat dat betreft in het vervolg wat beperkingen weet op te leggen, kan zij uitgroeien tot een groot schrijfster. Ik zie in ieder geval reikhalzend uit naar haar volgende publicatie. WIM VOGEL worden. Die jongeren dus die zo op het eerste gezicht geen enkele reden tot klagen hebben: een prettige studie, veel vrije tijd, aan geld toch eigenlijk nooit echt gebrek, eigen kamer en contacten links en rechts. Meinkema tast dit beeld genadeloos aan. Ze maakt zonder veel poespas duidelijk dat vlak onder de uiterlijke schijn van vriendschap, ge zelligheid en begrip, de eenzaamheid woekert, het onbegrip zegeviert en de angst om uit de toon, en dus uit de boot te vallen voortdurend aanwezig is. En dan is er koffie vertelt het verhaal van een week uit het leven van een achttal mensen. We ontmoeten de fami lie van een huisarts, zijn vrouw, en hun drie volwassen kinderen met aanhang. Op de eerste pagina wordt de oudste dochter, Rosa, lerares, op haar vrije maandagmorgen uit bed gebeld door haar moeder die haar herinnert aan de Wat vinden schrijfsters van u? „Ze vinden me de beëdigde dorps idioot. Ze kijken je aan en zeggen: ja, hoor es, wij hebben ons publiek. Maar wat is dat? Ons publiek? Ik heb geen publiek, ik heb alleen men sen die me zo nu en dan lezen. En wat is dat, christelijk? Ik voel me gegrepen door God, maar niet door de dogma’s. Geen vrome smoezen, maar de werkelijkheid: de Christus van de naakten kleden, de armen voeden. Wat je voor de minste der mijnen gedaan hebt. Maai- dacht je dat het voor Christus een punt is of die slang in het paradijs nou wel of niet gesproken heeft? Ben je gek, het zal Hem een rotzorg zijn. Ze willen van de kerk een modelboer derij maken”. „Omdat ik me er verwant mee voel. Langs dezelfde route zijn we op weg naar Huis. Ik ben lid van de PPR. Het is het gemakkelijkste om steeds maar dwars voor de kar te gaan liggen, maar misschien kun je binnen je groep toch ook wel dingen zeggen waar ze over na gaan den ken. Drink je thee eens op”. „Ik sta op, geef m’n bloemen wa ter, geef m’n zes katten en die rot- hond te vreten, breng de boel wat ir. orde, pleeg een telefoontje en ga achter m’n schrijfmachine zitten, of niet. En dan probeer ik te schrijven over dingen die een ander niet zegt”. Na weer een kop thee beken ik schoorvoetend dat ik me niet aan haar advies heb gehouden en toch een boek van haar heb gelezen: Do minee in Laodicea. Derde druk, 1963. De openbare bibliotheek had een korte inhoud voorin geplakt: „Biecht van een gevangen predi kant, die een van zijn kerkeraadsle- den heeft neergeslagen en zich ver zet tegen zijn familie en de psychia ter die hem niet toerekeningsvat- baar willen verklaren. Hij wil zelf de straf op zich nemen”. kop thee geven”. Na een tijdje: „Je kunt beter vragen: waar bid je voor. Ik bid ervoor dat Bart de huisdokter hier niet al te vaak in zijn rode Mazda komt. Ik ben benieuwd of Reagan of Ford wint. Ja, ik denk aan de wereld, maar dat is zo vaag, hè. Ik denk aan bisschop Helder Camara in Zuid-Amerika. En hoe zullen ze het in Portugal redden”. „Nee, ik verdom het heilig. Ande ren vinden het wel leuk, maar zoals ik vind dat een kind het recht heeft van huis weg te lopen, vind ik ook dat een bejaarde dit mag weigeren. Ik hoef niet met een bus ergens naar toe gesleept te worden om Herman Emmink te zien. Waar zijn die bij eenkomsten leuk voor: om oude nichten en buren te treffen. Maar dan kun je die bejaarden toch veel beter wat voer geven en laten klet sen, in plaats van ze weer te gaan bezighouden”. „Ze denken dat de hele wereld een zekere fijnheid heeft. Terwijl ik mij dagelijks rotschrik van de dingen die veranderd zijn. Maar je moet meegaan. Ik geloof niet in christelij ke litaratuur”. „Anno 1972 lees ik in een boek dat een jong meisje, dochter uit een meelevend schoolmeestersgezin, een vriendje van haar broer van de trein haalt. Tot grote blijdschap ziet ze dat Fred naar de kapper is ge weest Nu hoort hij er weer bij, denkt ze, als ze hem bij de kerstvie- hele wereld groen is”. „Kopijeerlust des dagelijkschen le vens”, zo zou ik, met een knipoog naar Potgieter, het nieuwe boek van Hannes Meinkema En dan is er koffie (uitgave van Elsevier) willen samenvatten. Ook zij geeft uiterst nauwkeurig het leven van de burger weer, en ook zij ziet, evenals Hildebrand, dat leven als een spel tussen schijn en werkelijkheid, in beelding en realiteit. Het grote verschil is echter wel dat de milde humor van de negentiende-eeuwse Haarlemmer plaats heeft moeten maken voor de bijtende en vooral ontluisterende ironie van Meinkema. Het spel dat zij ons laat zien, eist dan ook aanzienlijk meer slachtoffers. Evenals in haar uitstekende verha lenbundel Het wil nog maar niet zome ren (1975) zijn het ook in haar nieuwste roman de studerende twintigers die ge observeerd en vooral geanalyseerd iiil WW

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 16