ES
11
Programma
Nationaal
Landjuweel
1976
Ml
W lil
het bij alle concurrentie van televisie en sport nog kracht van leven heeft.
door Wim Helversteijn
Volksfeesten
Hoogbloei van de amateurs
De keizer treedt binnen
Liefhebberij
Haarlems Landjuweel
1976
b
Ui:
1976
TWINTIG JAAR GELEDEN, zaterdag 30 juni 1956. In de Graven zaal van het
Haarlemse stadhuis is een excellent gezelschap bijeen: natuurlijk de notabelen uit
stad en streek maar meer nog de vertegenwoordigers van het amateurtoneel uit alle
windstreken van ons land. De allerbelangrijkste gasten komen uit Vlaanderland,
zwierige rederijkers uit Gent, de stad die evenals Haarlem Sint Bavo tot patroon
heeft en die evenals Haarlem een centrum is van bloeiend amateurtoneel. Die
zaterdag wordt het initiatief van Jan Kraakman met succes bekroond: de traditie van
het landjuweel is in ere hersteld.
Maandag 31 mei aanstaande wordt opnieuw in de Gravenzaal een landjuweel
geopend, de eindronde van een nationale toneelwedstrijd waaraan ongeveer
honderd amateurtoneelverenigingen in het voorbije seizoen hebben deelgenomen De vijf
toneelgroepen die de voorronden en tussenronden overal in het land gehouden hebben
overleefd, zullen volgende week in de finale aantreden, samen met de winnaar van het vorig
1
Haarlem schittert
met landjuweel
Prinses Beatrix en prins Claus tijdens het Nationaal landjuweel-1969 In de Haarlemse stadsschouwburg
Een rederijkvrsoproeriHg van Het Beleg van Haarlem met Kenau Simons Hasselaers (derde van links), geflankeerd door een Post Boodt"
een bedroefde weduwe en (rechts) een vaandeldraagster
DE REDERIJKERS uit die dagen hebben zich
tot op de dag van vandaag blijvende faam verwor
ven door hun zogenaamde landjuwelen: uitbundi
ge, bourgondische feesten die dagenlang konden
duren en waaraan heel de bevolking van een dorp,
stad of gewest met hart en ziel meedeed. Zo'n
landjuweel werd dan „opghehanghen ende inghe
richt" door een rederijkerskamer die met een
„caerte van rhetoryca" andere kamers uitnodigde
tot deelneming aan een toneelwedstrijd met als
inzet de ereprijs, het landjuweel, waarnaar ook de
wedstrijd zelf genoemd werd.
Een rederijkerskamer kon niet zomaar een land
juweel uitschrijven. Ze moest octrooi en autorisa
tie hebben van de stedelijke overheid, en boven
dien geconfirmeerd, bevestigd, worden door de
hoofdkamer, meestal de oudste kamer van het
gewest. De kamers konden over het algemeen
rekenen op royale steun van de overheid want met
name een landjuweel bezorgde een stad of dorp
grote eer en leverde voldoende baten op om een
liefdadig of ander doel te financieren. In de hoog
bloei van de rederijkerstijd werden als een samen
bindend geheel zeven landjuwelen gehouden. In de
achtste landjuweel kwamen dan de zeven win
naars tegen elkaar uit om de werkelijk allerbeste
met de ereprijs en een behoorlijk geldbedrag te
belonen.
Dit is heel summier, de historie van de rederij
kerskamers. Tot in de negentiende eeuw hebben ze
standgehouden. Door allerlei omstandigheden
sociaal, cultureel, politiek en godsdienstig zijn
bijna alle kamers in het stof van de geschiedenis
tenondergegaan. Een enkele heeft zich, zelfs met
behoud van bepaalde tradities, weten te handha
ven, zij het in de vorm van een sociëteit zoals het
Haarlemse ,,Trou moet blijcken". Aan het eind van
de negentiende eeuw werden wel nieuwe kamers
opgericht, zoals in Haarlem de Rederijkerskamer
Alberdingk Thijm, maar zij fungeerden toch niet
anders dan ais gewone toneelverenigingen of
schoon ze ook toneelwedstrijden organiseerden.
postume inspirator geweest tot het herstel van het
landjuweel in Haarlem
Hoe ging het anno 1606 bij het Haarlems Landju
weel toe? De kamers die aan de uitnodiging op de
caerte van rhetoryca gehoor hadden gegeven, ver
zamelden zich in Den Hout en leidden het feest in
met een joyeuze optocht naar de Sint Jorisdoelen,
thans het Proveniershuis. Met hun weelderige cos-
tuums, in zegewagens of op paarden gezeten, en
met zich voerend hun rijk versierde blazoenen
maakten zij van de optocht een vorstelijke „ingang
tot Haerlem" waar zij werden opgewacht dooi' de
stedemaagd, die hen uit naam van de stedelijke
overheid begroette.
Het belangrijkste trefpunt voor het landjuweel
was natuurlijk de Grote Markt, waar bij het raad
huis gouden en zilveren trofeeën, de prijzen voor
de beste prestaties, geëtaleerd lagen. Acht dagen
lang vierden de Haarlemmers en hun gasten feest,
ze kwamen in groten getale opzetten als op het
plankier dat bij de Groote Houtpoort was opge
richt, de rederijkers in edele wedijver hun toneel
kunsten vertoonden. Een bijna on-Hollands volks
feest dat daarna in Haarlem zijn weerga niet heeft
gevonden
De Haarlemse stadsregering wilde namelijk de
baten van het feest bestemmen tot welzijn van de
armen. Dat is ook gebeurd: er bleef voldoende
geld over om een huis voor oude mannen te
stichten. Dat werd neergezet in de Heilige Landen
en fungeert nu als Hollands meest intieme mu
seum. het Frans Hals Museum. Als toen het land
juweel niet zo'n (financieehsucces geworden was.
waar zou dan later Keesje, het diakenhuismanne
tje. terecht gekomen zijn?
ende opghehanghen op dwingend bevel van de
stedelijke overheid.
Dinsdag 1 juni: „Obaldiade 1,2,3,4” van
René de Obaldia. door W.A.K. uit
Arnhem.
Woensdag 2 juni: „Vlinders zijn vrij” van
Leonard Gershe, door T.O.G. uit
Leeuwarden.
Vrijdag 4 juni: „Line" van Israël Horovitz,
door De Zeeuwse Comedie uit Vlis-
singen.
Zaterdag 5 juni: „Andorra” van Mac Frisch,
door de Koninklijke Vereniging Lit-
teris Sacrum uit Leiden.
Donderdag 3 juni: „Een dag uit de dood van
verdomde Lowietje" van Peter Ni
chols, door De Nieuwe Toneelgroep
uit Rotterdam.
DIE ZATERDAGMIDDAG, twintig jaar gele
den. In de Gravenzaal wachten belangstellenden
en belanghebbenden wat verlegen de academische
zitting af: niemand weet nog goede |aad met de
archaïsche toestanden die letterlijk op het spel
gezet worden. Er klinkt een signaal, de keizer van
de aloude Camere van Rhetoryca „De Pellicaen".
mr. A. Beets, treedt binnen met de hoofden van
zijn kamer. Zij worden voorafgegaan door hun
knegje die een rode bandelier met rinkelende
eretekenen draagt, waarop het devies „Trou moet
blijcken" in goudbrokaten letters is geborduurd
Hij luidt een handbelletje om' de aanwezigen te
attenderen op de aanwezigheid van zijn meester.
Mr. Beets herdenkt Pieter Langendijk in pieuze
bewoordingen en dan krijgt de confirmatie haar
beslag als Flor Desmedts namens de Koninklijke
Souvereine Hoofdkamer „De Fonteine,, te Gent de
daartoe 'strekkende besluiten voorleest. Hij doet
dat krachtens een voorrecht, de Gentse Kamer
NIET ZONDER HEIMWEE heb ik die herinne
ring hier neergeschreven. Het was toen de tijd van
de hoogbloei van het amateurtoneel, zeker in Ken
nemerland. Dat eerste landjuweel liet voortreffe
lijke prestaties zien en iedere voorstelling kon
gekaderd worden in een echt Haarlems feest.
Gelukkig heeft het amateurtoneel daaruit veel
inspiratie geput. Het was overigens tekenend dat
in de eindronde van het eerste landjuweel in 1957
de Haarlemsche Tooneel Club beslag legde op de
koninklijke bokaal en daarmee het recht verwierf
het volgende landjuweel op te hangen. „Jan van
Drommelen" uit Santpoort haalde in 1963 de eind
ronde
In dat jaar werd Haarlem dus opnieuw de stad
van hot landjuweel. En toen de winnaar van 1963.
het Haagse A D O D.V.S. afzag van het recht in
eigen stee het daaropvolgend landjuweel te organi
seren, werd besloten voortaan ieder landjuweel in
Haarlem te houden Haarlem had nu eenmaal de
nodige ervaring, er was daar een voortreffelijke
accommodatie en een duidelijke belangstelling
voor het amateurtoneel. De Koninklijke Vereni
ging „Litteris Sacrum uit Leiden die in 1969 als
winnaar uit de eindronde kwam, moest daardoor
geschonken door Philips de Goede. De hoofdman
van „De Fonteine". dr. H van Overbeke, trekt
daarna al zijn retorische registers open en in een
waarlijk Bourgondische toespraak, vol weelderige
volzinnen, herinnert hij aan de culturele band
1 en aan het Bavo-
patronagc cfat Haarlem""en Gent bindt. En hij
DE GESCHIEDENIS van het moderne landju
weel grijpt terug tot in de vijftiende eeuw, toen in
onze Lage Landen een literaire stroming op gang
kwam die bekend is gebleven als de kunst van de
Rederijkers. Kort gezegd: die rederijkers formeer
den zich in zogenaamde „kamers", verenigingen,
waarin zij zich naar hartelust konden uitleven op
hun dichtkunstige talenten.
Ze goten hun poëtische, vaak moralistische ge
voelens in nogal gekunstelde dichtvormen, ze pro
beerden elkaar met hun vondsten te overtroeven,
speelden toneel en maakten plezier, en werden zo
populair dat er vrijwel geen stad of dorp was waar
geen „camere van rhetoryca” was gevestigd. Aan
het hoofd van zo'n rederijkerskamer stond een
prins, in Holland meestal een keizer. Maar in de
praktijk was de factor een zeer belangrijk man.
Hij schreef voor zijn kamer de stukken, hij deelde
de rollen uit en hij leidde de repetities.
de eer tot ophangingh van het aanstaande landju
weel overlaten aan Haarlem.
DE INRICHTING van het landjuweel is sinds
1963 in handen van het georganiseerd amateurto
neel, thans het Nederlands Centrum voor het
Amateurtoneel (N.C.A.). Dat zich een honderdtal
verenigingen voor de voor- en tussenronden heb
ben aangemeld, is verheugend maar dat is toch
niet meer tien percent van het aantal verenigingen
dat bij het N.C.A. is aangesloten. Ik betreur het
overigens nog meer dat het aantal verenigingen uit
Haarlem en omgeving op de vingers van één hand
te tellen zijn. Wonderlijk genoeg hebben, om welke
acceptabele redenen ook, juist onze Haarlemse
coryfeeën het af laten weten.
VOLGENDE WEEK komt dus de crenie de la
creme van onze amateurs op de toneelplanken
van onze stadsschouwburg. Dat mogen wie ten
minste veronderstellen. Wal let u, zelf te gaan
kijken? Onze amateurs moeten op uw belangstel
ling kunnen rekenen. Het bezoek van de koningin
op dinsdag 1 juni zal er met recht een Koninklijk
Landjuweel van maken.
Iedere kamer had een eigen devies en voerde een
blazoen met daarin meestal een bloem of een
religieuze voorstelling. Zo werd de eerste Haar
lemse kamer in 1503 opgericht met als blazoen de
gekruisigde Christus en aan diens voeten de sym
bolische pelikaan, die zijn jongen met zijn eigen
bloed voedt. De kamer van de Pellicaen stond
onder patronage van de Goddelijke Verlosser en
voerde als devies „Trou moet blijcken". Een ande
re Haarlemse kamer heette naar de voorstelling op
het blazoen. „De Wyngaerdtrancken" en had als
devies „Liefde boven al".
En op die toekomst moeten onze amateurs weer
alle vertrouwen krijgen. Na de grote bloei van de
vijftiger jaren hebben de amateurgroepen de
een meer dan de ander -- met een inzinking te
kampen gehad. De televisie heeft daarvoor een
groot deel schuld aan gehad. Maar ook de vereni
gingen zelf die aan een te traditioneel repertoire
vasthielden, soms succes boekten met een stuk dat
door het beroepstoneel was uitgespeeld, en te
weinig oog hadden voor experimenten die het
theater van deze tijd onmiskenbaar markeren.
Sommige verenigingen moesten zichzelf ontbm
den, andere gingen tot fusie over. Maar er kwam
gelukkig voldoende inspiratie vanuit het N.C.A.
(cursussen en practische indicaties voor spel en
regie) om de toekomst van het amateurtoneel
veilig te stellen. Bovendien boden en bieden nog
verscheidene gemeentebesturen financieel de hel
pende hand, zoals Haarlem waar een bijzondere
subsidieregeling geldt. Overigens is het moeilijk
een algemeen beeld te geven van de stand van
zaken. De levenskansen van een groep worden nu
eenmaal mede bepaald door de leefsfeer waaruit
zij voortkomt en waarmee zij een blijvende wissel
werking moet hebben, wil ze niet ten dode opge
schreven zijn
DAT MOET WEL LEIDEN tot een in het oog
springende variëteit. Maar dat is nu juist de char
me van het amateurtoneel, dat in alle gevallen een
vrijblijvende liefhebberij moet blijven. Wie de
lange lijst van stukken doorneemt die in de voor-
én tussenronden gespeeld zijn, komt de namen
tegen van Tsjechow, Böll, Mrozek, Tennessee Wil
liams, Dürrenmatt, Heijermans, Shakespeare,
Garcia Lorca, Obaldia, Albee, Pinter en ga zo
maar door. Maar ook de namen van auteurs die
nooit hoogvliegers zijn geweest, ras-echte dilettan
ten, die allang in het vergeetboek hadden moeten
staan. Ik heb daar niet zo'n bezwaar tegen. Wat mij
betreft, mogen ze een enkele keer nog wel komen
opdraven. Al was het alleen maar terwille van het
jeugdsentiment En dat is in het amateurtoneel ook
heel wat waard
De vraag wordt misschien niet ten onrechte
gesteld of het amateurtoneel zich zo broodnodig
in een soort competitie moet manifesteren.
Broodnodig is dat niet, maar het landjuweel biedt
wel een uitgezóchte gelegenheid om de kwalitei
ten van de ene vereniging aan die van de andere te
toetsen. Het kan geen kwaad als een vereniging
eens uit het eigen kringetje treedt en er kennis
van neemt hoe anderen hun talenten naar hun
donateurs vertalen. De rapporten van deskundige
jury's geven voortreffelijke aanwijzingen voorde
toekomst.
Maandag 31 mei: „De vrouw met het rode
haar” van Sam Locke en Paul Ro
berts, door het Klein Slottheater uit
Zeist.
eeuwenoud en kostbaar instituut als „Trou, moet vergeet niet té melder! dat het werk van Pieter
blijcken", de rederijkerskamer van weleer, binnen
zijn veste had. Van daaruit zou het landjuweel
inghericht ende opghehanghen moeten worden.
Een geautoriseerde kamer, maar om het nieuwe
landjuweel in te richten zou ze plechtig geconfir
meerd moeten worden. Jan Kraakman deed een
beroep op de Hoofdkamer „De Fonteine" in Gent
om die confirmatie te verrichten. Hij had niet veel
woorden nodig. De Vlamingen pakten bij wijze
van spreken meteen hun koffers om naar Holland
af te reizen.
Jan Kraakman ging nog verder. Vroeger was het
meestal de vorst die de belangrijkste prijs beschik
baar stelde. Vandaar het verzoek aan koningin
Juliana, een ereprijs te schenken. De koningin
deed dat, het werd een zilveren bokaal, het Land
juweel, dat de wisselhoofdprijs zou worden. Dank
zij andere giften kon tevens als hoofdprijs een
buidel met duizend zilveren guldens ingezet wor
den. Het amateurtoneel reageerde spontaan. Het
wilde van het vernieuwde landjuweel een vorstelij
ke toneelwedstrijd maken.
Optocht van leden der Haarlemse rederijkerskamer „Trou moet blijcken" bij het landjuweel van 1606
Langeridijktot'twéémaal tee op Vlaamse Landju
welen werd bekroond.
Diezelfde middag wordt in de Gravenzaal Lan
gendijks „De Wiskunstenaars” opgevoerd onder
regie van Jan Kraakman. In de Vleeshal gaat de
expositie ..Rendez-vous der Rederijkers", ‘s
avonds raakt een overvolle en enthousiaste
schouwburg ondersteboven van de overrompelen
de voorstelling die de Antwerpse Rederijkerska
mei' „De Goudsbloem" geeft van Goldoni's „De
knecht van twee meesters Tijdens een rederij
kersmaaltijd in de Bilderdijkzaal van Brinkmann
ontpopt de witgclokte Tjebbo Franken zich als de
laatste der ware rederijkers. David Geluk, wethou
der van kunstzaken en voorzitter van Haarlems
Bloei, kan zijn geluk niet op. De Eduard Verkade-
penning valt hem ten deel tijdens het landjuweel
van 1963.
IN KENNEMERLAND, waar verscheidene ka
mets actief zijn geweest, hebben de rederijkers
zich evenmin onbetuigd gelaten. Behalve De Pelh
caen (Trou moet blijcken) en De Wyngaerdt-
raneken (Liefde boven al) was in Haarlem ook een
Vlaamse kamer gevestigd. „Het wit Angierken
dat als devies voerde „In Liefd' getrouw Zand-
voort verwierf naam toen zijn kamer „De wilde
Appelboom een landjuweel inrichtte. Maar histo
risch gaan de herinneringen het meest terug naar
het door „Trou moet blijcken" ingerïehte landju
wee) van 1606
Voor toenmalige en nog geldende Hollandse
begrippen in Vlaanderen en Brabant spanden
de rederijkers de kroon als het ging om uitbundig
heid en zorgeloos feesten is dat landjuweel van
1606 bijzonder luisterrijk en indrukwekkend ge
weest. Ongeveer vijftien Hollandse kamers kwa
men naar Haarlem om aan het landjuweel deel te
nemen, dat „Trou moet blijcken" had inghericht
JAN KRAAKMAN zou precies drie en een halve
eeuw later het initiatief nemen tot herstel van het
landjuweel, althans van de traditionele toneelwed
strijden. In 1956 was het namelijk tweehonderd
jaar geleden dat Pieter Langendijk in Haarlem
overleed. Jan Kraakman meende dat de herden
king van die sterfdag niet beperkt mocht blijven
tot een kranslegging op het graf van Langendijk in
de Nieuwe Kerk. Zo'n herdenking bood meer
mogelijkheden. Pieter Langendijk was immers
niet alleen stadsgeschiedschrijver van Haarlem
geweest, hij was ook de roemruchte factor van
„Trou moet blijcken", die zijn laatste levensjaren
sleet in het Proveniershuis. Een gedenksteen in de
Kerkstraat herinnert daar nog aan.
Genoeg aanknopingspunten dus tot inrichting
van een gemoderniseerd landjuweel in Haarlem.
Jan Kraakman spitte in de geschiedenis, veegde
het stof weg van vergane glorie, hij wilde het spel
traditioneel en heel officieel spelen. En dus klopte
hij aan bij de stedelijke overheid, die er weliswaar
meteen van overtuigd was dat er geen baten zou
den overblijven voor de stichting van een bejaar
dentehuis maar die niettemin de nodige pecuniën
in het vooruitzicht stelde. Ook door andere instan
ties werd financiële steun toegezegd zodat onder
auspiciën van de Stichting Haarlems Bloei en in
samenwerking met Culturele Zaken de breed op
gezette organisatie van de grond kwam. ,r ttfyen Vlaanderen en Holland
Haarlem trof het bovendien dat het nog zo'n