Het standpunt van de Amro Bankover leningen aan Zuid-Af rïka
ts
!tS
ld?
»en
Raad van Bestuur
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
29 april 1975, die hieronder in
(Brief van de Raad van Bestuur van de Amro Bank aan de Wereldraad van Kerken, d.d. 29 april 1975)
t
;e
it-
Naar aanleiding van de verklaring van de partijbesturen van
de PvdA, PPR en PSP inzake een boycotactie, gaf de Amro Bank
op woensdag 23 juni het volgende bericht uit.
Hoogachtend.
Rij-
B.V,
haar aandeelhouders. (Ten onrechte wordt in de verklaring van
de partijbesturen van de PvdA. PPR en PSP in dit verband ge
sproken over EBIC. dit is European Banks' International
Company).
Ook in deze brief werd niet op de uitvoerige standpuntbepa
ling van Amro ingegaan. Evenmin vond tijdens de bijeenkomst
van de Wereldraad van Kerken in Nairobi een discussie over de
standpuntbepaling van de Amro en de andere aandeelhouders
van de genoemde Amerikaanse bank plaats. Wel werd wederom
een reactie op de standpuntbepaling van Amro in het vooruit
zicht gesteld. Een dergelijke reactie werd echter tot nu toe niet
ontvangen.
De apartheidspolitiek in Zuid-Afrika ondervindt binnen de
Amro Bank dezelfde scherpe afkeuring als bij anderen. De bank
acht het echter onjuist onder druk een bepaalde politieke visie
over te nemen met betrekking tot de vraag hoe deze apartheid
het beste kan worden bestreden. De bank verwijst, wat haar
argumentatie hiervoor betreft, naar de inhoud van haar brief aan
de Wereldraad van Kerken van
12
zijn geheel wordt gepubliceerd. Op deze wijze is het u mogelijk
om kennis te nemen van het stahdpunt van de Raad van Bestuur,
dat telkens weer onvolledig of onjuist werd weergegeven. De in
deze brief opgenomen argumenten en overwegingen blijven actu
eel, ook na de vele discussies die sindsdien hebben plaatsgevon
den, zoals onlangs in ons Parlement. Ook nu beweegt de bedrijfs
politiek van de Amro zich binnen de door de Nederlandse
regering getrokken lijnen.
Zodra de bank op haar standpunt een inhoudelijke reactie van
de Wereldraad zal hebben ontvangen, zal zij ook hieraan uitvoe
rig aandacht besteden. De bank betreurt het dat haar financiële
activiteiten wordt verweten, die door andere financiële instel
lingen in binnen- en buitenland eveneens worden ontplooid,
zonder dat daaraan aandacht wordt geschonken. Gegeven de
ernst van de problemen en de principiële facetten waar het in
deze om gaat, heeft de bank gemeend diepgaand op de brief van
8 januari 1975 van de Wereldraad te moeten reageren. Dit laatste
heeft blijkbaar tot gevolg, dat de Amro Bank in deze aangelegen
heid in een uitzonderingspositie wordt geplaatst.
De Amro Bank en haar mede-aandeelhouders in de European-
American Banking Corporation formuleerden naar aanleiding
van de brief die zij in januari 1975 van de Wereldraad van Kerken
ontving, een duidelijk standpunt. Dit standpunt werd neergelegd
in een brief, die op 29 april 1975 door de Raad van Bestuur van
de Amro Bank aan de Wereldraad van Kerken werd toegezonden.
De ontvangst van deze brief werd op 5 juni 1975 bevestigd. De
Wereldraad ging daarbij niet in op het standpunt van de Amro
Bank. Wel werd een inhoudelijk antwoord in het vooruitzicht
gesteld.
In maart 1976 ontving de Amro Bank, na afloop van de
bijeenkomst van de Wereldraad van Kerken in Nairobi van 20
tot 22 november 1975. de mededeling, dat het Centraal Comité
van de Wereldraad van Kerken tot opwekking had besloten tot
een boycot van de European-American Banking Corporation en
^1
I
1 •cj
a.
b.
d.
c.
d.
4».j
ex de-
'ersnel-
ite ter
a.
b.
t slot
Lichting
Heems-
laarlen
zieken
lang de
rt noj
ijs
Mijne heren,
Zoals wij u toezegden in ons voorlopig antwoord van 15 januari 1.1.
en onder referte aan het antwoord van European-American Banking
Corporation van 25 april over de onderhavige aangelegenheid, komen
wij thans terug op uw brief van 8 januari 1975. In onze brief van
15 januari 1.1. zegden wij u toe, de resolutie van het Centrale Comité
van de Wereldraad van Kerken, waarvan u ons in uw eerder genoemde
schrijven in kennis stelde, ter sprake te zullen brengen in een in maart
1975 te houden boardmeeting van European-American Banking
Corporation. Aan deze boardmeeting zouden, naar ons bekend was,
vertegenwoordigers van alle aandeelhouders-banken deelnemen.
Bedoelde boardmeeting vond plaats op 21 maart l.l. Bij onze toezeg
ging, de resolutie ter sprake te zullen brengen, gingen wij er, blijkens
ons voorlopig antwoord van 15 januari l.l. van uit, dat u brieven van
gelijke strekking als uw aan ons gericht schrijven van 8 januari l.l..
zoudt doen toekomen aan alle in de resolutie genoemde bankinstel
lingen.
Tijdens de in New York gehouden vergadering stelden wij vast, dat
European-American Banking Corporation eerst op 27 februari l.l. een
soortgelijke brief heeft ontvangen. Voorts concludeerden wij, dat de
andere aandeelhouders, eveneens in een zeer laat stadium, door u
werden benaderd, terwijl één aandeelhouder in het geheel geen brief
van u had ontvangen. U zult begrijpen, dat dit ons ten zeerste heeft
verwonderd. Wij vragen ons af waarom u een resolutie van uw
Centrale Comité, aangenomen tijdens een zitting, die van II tot 18
augustus 1974 plaatsvond, eerst op 8 januari 1975 ter kennis brengt
van betrokkenen, en dan aanvankelijk nog slechts aan een enkele,
willekeurig gekozen, aandeelhouder. Deze onzorgvuldige gang van
zaken is te meer verwonderlijk, waar in de resolutie het Finance
Department van uw organisatie de instructie ontvangt, rapport uit te
brengen aan het Executive Committee over de reactie der in de resolu
tie genoemde banken.
Daarnaast is ons nog een andere onzorgvuldigheid opgevallen, die
wij menen eveneens onder uw aandacht te moeten brengen. Bij uw
brief van 8 januari 1975 voegde u onder meer een geschrift getiteld
I he World Council of Churches and International Banking in South
Africa". Document nr. 31 (revised). In uw brief verwijst u naar blad
zijde 5 van dit geschrift, alwaar de tekst van de resolutie vermeld staat,
die - naar uw zeggen - door het Central Committee werd aangenomen.
In de aan ons gerichte brief wordt de tekst van de resolutie als volgt
aangehaald:
”1 The Central Committee of the World Council of Churches
instructs its Finance Department to communicate the above paper
and supporting documents to the European- American Banking
Corporation and its members, namely:
The Deutsche Bank, West Gennady
The Société Générale, France
The Midland Bank. U.K.
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V., The Netherlands
The Société Générale de Banque S.A., Belgium
The Creditanstalt-Bankverein, Austria
and to solicit assurances that they will stop granting loans to the
South African government and its agencies. It instructs the
Finance Department to report the results to the Executive Com
mittee and authorises the Executive Comnfittee. if satisfactory
assurances are not forthcoming, to ensure that no WCC funds are
deposited with those banks”.
Bij het nalezen van de notulen van de vergadering van uw Centrale
Comité, die van 11-18 augustus 1974 in West-Berlijn plaats vond, viel
het ons op, dat m uw brief van 8 januari l.l. slechts deel 1 van de toen
aangenomen resolutie wordt vermeld. Aangezien ook deel 2 voor onze
hiernavolgende stellingname van wezenlijk belang is, willen wij niet
nalaten de tekst hiervan eveneens te vermelden-
”2. (The Central Committee) urged all member churches, Christian
agencies and individual Christians, to use all their influence to
press these above-mentioned banks and other ba'nks participating
in the loans to cease granting loans to the South African Govern
ment and its agencies.”
Als voorbeelden van deze agencies worden in uw brief Iscor.
Melkor en Escom genoemd.
Het is u bekend, dat de Amsterdam-Rotterdam Bank N.V. één van
de zes aandeelhouders is van European-American Banking Corpora
tion. Ons belang bedraagt 17%. Met de meeste van onze partners,
die alien in hun land een zeer vooraanstaande plaats innemen, werken
wij reeds meer dan 12 jaar samen op internationaal gebied.
age priji
neer een
n geve*
tirieksge
ts du
van 1'
nd Volo|
om uw
ider be-
e koffer-
auto mee
nip deze
Hoewel wij de wijze van benadering van de in de resolutie
van het Centrale Comité genoemde banken niet in overeen-
stemming achten met de zorgvuldigheid die in belangrijke
aangelegenheden ais deze betaamt, willen wij nochtans,
uiteraard slechts voor ons zelf sprekend, stelling nemen ten
aanzien van het in de resolutie tot ons gericht verzoek.
Hierbij willen wij vooral aandacht schenken aan de naar
onze mening zeer belangrijke principiële aspecten van de door
u gekozen werkwijze.
Ontdaan van bijkomstigheden komt de door u gevolgde
weg hierop neer, dat een private organisatie, door uitoefe
ning van dwang haar denkbeelden aan anderen tracht op te
dringen. Deze denkbeelden betreffen het economisch verkeer
met een land, waarvan de binnenlandse politiek de ernstige
kritiek en verontwaardiging van bedoelde organisatie op
wekken. De dwang bestaat in de bedreiging van een of meer
particuliere ondernemingen met acties, die beogen schade aan
deze ondernemingen toe te brengen. Hiermede tracht men te
bereiken, dat de verantwoordelijke leiding van de betrokken
ondernemingen zich, uit vrees voor de toe te brengen schade,
naar de zienswijze van de organisatie voegt. Door toepassing
van pressie streeft men naar economisch isolement van een
bepaald land en de afbraak van zijn economie. Hierdoor
hoopt men te bereiken, dat het betrokken land rijp wordt voor
de gewenste veranderingen.
In dit stadium van de formulering van onze stellingname,
laten wij de concrete aspecten van het geval Zuid-Afrika
buiten beschouwing. Waar het ons hier om gaat is een kriti
sche beoordeling van de door u bewandelde weg ten principale.
Verantwoordelijke bestuurders dienen zich de consequenties
van hun daden, ook ten aanzien van vergelijkbare gevallen in
de toekomst, bewust te zijn. Het gaat namelijk niet om de
vraag of één of meer bestuurders van de Amsterdam-Rotter
dam Bank het doel van uw acties nastrevenswaard vinden.
Ook gaat het niet om de vraag of een of meer bestuurders van
de bank zozeer overtuigd zijn van de juistheid van de door u
gekozen weg, dat zij u daarop zouden willen volgen. Nog af
gezien van een oordeel over de effectiviteit van de door u
gekozen weg - waarover de meningen van deskundigen, zoals
hierna zal blijken, verschillen - is in een geval als het onder
havige de verleiding zelfs groot voor pressie te wijken om
schade en een publieke discussie, die gemakkelijk het beeld
van de betrokken instellingen en haar bestuurders kan ver
tekenen, te vermijden. De vraag waar verantwoordelijke be
stuurders voor staan is echter deze: mogen zij het omvangrijke
financieei-economische apparaat, dat aan hun zorg is toever
trouwd, met zijn eigen, in de aard hiervan gelegen doelstelling,
gebruiken als machtsapparaat - zij het onder pressie van buiten
af - om bepaalde particuliere visies (hoe nastrevenswaard deze
naar de mening van sommigen of velen ook mogen zijn) aan
derden op te leggen. Hierbij zij opgemerkt, dat het weigeren
van uil zakelijke overwegingen verleenbare bankdiensten een
zelfde karakter draagt als het gebruiken van het bankapparaat
in positieve zin voor bedrijfsvreemde doeleinden.
De Amsterdam-Rotterdam Bank, die tezamen met haar
rechtsvoorgangsters meer dan 110 jaar bestaat, onderhoudt op
zakelijke basis van oudsher betrekkingen met alle landen ter
wereld. Een uitzondering wordt slechts gemaakt voor die landen,
respectievelijk die transacties, die aan een door bevoegde
autoriteiten (de.Nederlandse regering of internationale organi
saties waarbij Nederland zich heeft aangesloten) afgekondigd
embargo zijn onderworpen. Aan alle landen waarvoor zodanige,
rechtsgeldige, embargo’s niet bestaan, staan in beginsel de
diensten van de bank op zakelijke grondslag ter beschikking.
Gedurende haar lange bestaan heeft de bank vele regimes in
de diverse landen zien komen en gaan. Van de meer dan 130
landen waarmede ons land diplomatieke betrekkingen onder
houdt. bestaat een kleine minderheid uit werkelijke democra
tieën. In het merendeel der gevallen is sprake van min of
meer ernstige vormen van discriminatie, onder meer omdat
in vele van deze landen grote groepen burgers van politieke
zeggenschap in feite zijn uitgesloten. In de loop van haar
geschiedenis heeft de bank ook in eigen land vele vormen van
discriminatie zien bestaan en verdwijnen. Zo was zij er ge
tuige van. hoe in een langjarig proces de groep der kies
gerechtigden zich geleidelijk uitbreidde en tenslotte het alge
meen kiesrecht tot stand kwam. Eerst in het jongste verleden
zag zij de gelijke beloning van vrouwen en mannen de vorm
van een recht aannemen. Hoe groot ook de belangstelling van
de bestuurders van de bank voor de nationale en internatio
nale politieke ontwikkeling steeds is geweest, en - naar wij
vertrouwen - zal blijven, altijd hebben zij zich ervan ont
houden het bankapparaat (in positieve en negatieve zin) te
gebruiken voor politieke doeleinden. Het is hun vaste voor
nemen in deze houding te volharden.
Betekent dit. dat de bestuurders van de bank van mening
zijn, dat morele normen, bij de uitoefening van hun zakelijke
activiteiten niet zouden gelden? Geenszins. Geen bestuurder
van de bank en geen van de medewerkers zal bereid zijn tot het
bewijzen van bankdiensten die klaarblijkelijk van beslissende
betekenis zijn voor activiteiten van derden, waartegen zij in
geweten bezwaar zouden hebben. Het gaat hier echter om uit
zonderlijke gevallen waarin een direct aanwijsbaar verband
bestaat tussen een gevraagde bankdienst en een met behulp
daarvan door cliënt nagestreefd immoreel doel, waaraan in
geweten niet kan worden medegewerkt.
Dit standpunt houdt niet in, dat bankbestuurders en hun
medewerkers zich mogen gedragen als bemoeiallen of zich
mogen opwerpen als censor morum van hun clientele. Zij
zullen bij het uitoefenen van hun taak moeten volstaan met
inachtneming van de normale zorgvuldigheid die in het
maatschappelijk verkeer betaamt.
Behoudens in de hiervoor genoemde uitzonderlijke geval
len. die een sterk theoretisch karakter dragen, zal de bank
man zich moeten laten leiden door deze vraag: zijn de trans
acties waarvoor de medewerking van onze instelling wordt
gevraagd wettelijk toelaatbaar? Naar onze mening mag het
al dan niet medewerken aan zakelijke transacties nimmer
worden bepaald door de vraag of het bestuur van de bank
sympathiek staat tegenover de opvattingen en strevingen der
cliënten. Hierbij laten wij, als niet terzake dienend, dan nog
het feit buiten beschouwing dat het hoogst onbevredigend
zou zijn- wanneer het subjectieve oordeel van enkele bestuur
ders bepalend zou zijn voor het al dan niet medewerken aan
bepaalde transacties door een instelling met duizenden mede
werkers en tienduizenden aandeelhouders. Naar onze mening
komt, behoudens in de eerder genoemde gevallen, alleen aan
Na bestudering van de standpunten en beleidsbeslissingen
- positieve zowel als negatieve - van het bevoegde gezag en mei
name de Nederlandse regering in de kwestie Zuid-Afrika.
menen wij te mogen vaststellen, dat onze overheid:
de apartheidspolitiek verwerpelijk vindt;
niet de verantwoordelijkheid wil nemen voor een economi
sche boycot; blijkbaar ziet zij geen heil in het isoleren van
Zuid-Afrika en geeft zij de voorkeur aan dialoog.
Bij de stemming over de in november 1974 door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen resolu
tie. waarbij Zuid-Afrika monddood werd gemaakt, behoorde
Nederland dan ook lot de 22 tegenstemmers;
economische samenwerking, ook met een Zuid-Afrikaans
overheidsbedrijf, toelaatbaar acht;
in geval van deelneming in een Zuid-Afrikaanse onderne
ming, een sociaal beleid verlangt, waarbij niet wordt ge
discrimineerd naar ras.
Onze bedrijfspolitiek beweegt zich geheel binnen boven
staande. door de Nederlandse regering getrokken lijnen. Het
zal u dan ook duidelijk zijn, dat het ons niet mogelijk is de
door u verlangde toezegging te doen. Wel willen wij er nog
eens met nadruk op wijzen, dat ook het onder d. genoemde
beginsel door ons geheel wordt onderschreven. Zo maakten
wij reeds eerder bekend, dat wij tot deelneming in een Zuid-
Afrikaanse bank slechts bereid zouden zijn, indien een derge
lijke instelling onder meer in staat en bereid zou zijn het
beginsel van ’’equal pay for equal work” in praktijk te bren
gen en er naar zou streven aan alle medewerkers gelijke
promotiekansen te bieden. Bij onze bedrijfsvoering hier te
lande gaan wij overigens reeds lang van een analoge filosofie
uit. Naar ons is gebleken wordt een soortgelijk streven vooral
tot uitgangspunt genomen door hen, die de boycotgedachte
afwijzen. Wij vragen ons af of deze visie - die zich op een
meer praktische wijze tegen rassendiscriminatie keert - niet
getuigt van meer wijsheid dan het standpunt van hen die, bij
slagen van hun streven, Zuid-Afrika in een economisch en
geestelijk isolement zouden brengen. In het bijzonder lijkt
deze vraag de overweging waard, nu in Zuidelijk Afrika ont
wikkelingen aan de gang zijn, waarbij van een zekere toenade
ring tussen de Republiek Zuid-Afrika en een aantal staten
met een overwegend zwarte bevolking en een zwart bestuur
kan worden gesproken.
Gezien het belang van de door u gestelde vragen en de
belangstelling die hiervoor in brede kring ten onzent bestaat,
hebben wij gemeend uw brief uitvoering te moeten beant
woorden. In verband met laatstgenoemde overweging beslo
ten wij tevens ons antwoord te publiceren, temeer waar ook
de door u aangenomen resoluties werden publiek gemaakt.
Indien u behoefte mocht hebben aan een nadere monde
linge toelichting onzerzijds, zijn wij daartoe vanzelfsprekend
bereid.
de wetgever het recht toe grenzen te stellen aan de bereidheid
tot dienstverlening, die uit de maatschappelijke taak van de
onderneming voortvloeit. In een democratisch geregeerd land
is het de gemeenschap die bij monde van de wetgever bepaalt of
in een concreet geval economisch verkeer met een bepaald land
wel of niet toelaatbaar is. En het is dezelfde wetgever, die
uitmaakt of een deel van de nationale zeggenschap ten aan
zien van dergelijke zaken aan een internationaal gezag wordt
overgelaten. Heeft een dergelijke overdracht plaatsgehad,
dan zullen ook de beperkingen, opgelegd door het bevoegde
internationale gezag, moeten worden geëerbiedigd. Indien en
zolang echter het bevoegde gezag - ondanks de maatschappe
lijke, politieke of staatkundige situatie in een bepaald land -
het economisch verkeer mei dat land niet verbiedt, ligt het
niet op de weg van bankbestuurders het betrokken land te
boycotten, bijvoorbeeld door financiering of diensten in het
internationale betalingsverkeer te weigeren.
Wat het verstrekken van kredieten en het verlenen van
bankdiensten aan Zuid-Afrika betreft, diene nog het volgen
de. Er is naar onze mening geen sprake van, dat het geweten
een bindende uitspraak zou kunnen doen hoe in de praktijk
van deze uiterst gecompliceerde vraagstukken te handelen.
Over de wenselijkheid van beëindiging van discriminatie als na
te streven doel - hetzelfde geldt trouwens niet alleen voor Zuid-
Afrika maar evenzeer voor vele andere landen waarop wij eerder
doelden - zal ieder weldenkend mens het eens zijn. Over de
wijze waarop in het internationale verkeer hierop invloed kan
en mag worden uitgeoefend lopen de meningen echter sterk
uiteen. Ook over het tempo waarin een ontwikkeling ten
goede sociologisch mogelijk is zonder grote schade, met
name aan de gediscrimineerden, toe te brengen, wordt door
deskundigen verschillend geoordeeld.
Maar niet alleen onder deskundige leken, ook in kerkelijke
kringen wordt over de meest doelmatige aanpak verschillend
gedacht. De omvangrijke literatuur die ons onder ogen kwam,
bleek somtijds wat verwarrend. Een groot aantal kerkelijke
bestuursorganen en adviescommissies - al dan niet bij de
Wereldraad van Kerken aangesloten - alsmede diverse actie
groepen doen over de onderhavige materie zeer uiteenlopende
uitspraken, al is het doel dat hen beweegt gelijk. Duidelijk
kan hierbij onderscheid worden gemaakt tussen hen die een
economisch isolement van Zuid-Afrika nastreven, en zij die
van mening zijn, dat dit een weg is die niet tot het doel kan
leiden. Deze laatste groep richt zich o.m. op de sociale ver
heffing van het zwarte bevolkingsdeel, in de eerste plaats
door het propageren van een politiek van minimum lonen
voor alle werknemers, ’’equal pay for equal work” en gelijke
promotiekansen voor allen. De opvattingen van laatstge
noemde groep worden in Nederland gedeeld door enige be
langrijke kerkelijke bestuursorganen. Bepaalde actiegroepen
daarentegen, zoals Betaald Antwoord, vinden in de door u
aangenomen resolutie aanleiding zich op het andere stand
punt te plaatsen.
Een afwijzing van de boycotgedachte en van het streven
naar "terugtrekking van investeringen” wordt onder meer
gemotiveerd in een Rapport aan de Generale Synode van de
Gereformeerde Kerken in Nederland over het Programma
ter bestrijding van het racisme (blz. 124): zal (een) in
grijpende economische boycot - gesteld dat deze uitvoerbaar
zou zijn - leiden tot een wezenlijke verandering van het huidi
ge politieke en maatschappelijke bestel en naar grotere raciale
gerechtigheid?
Wij zijn daar om de volgende redenen niet zo erg van
overtuigd. Naar onze mening zal een zodanige boycot de
Zuid-Afrikaanse regering niet dwingen deze politiek van ge
scheiden ontwikkeling op te geven. In plaats van tot capitula
tie zal het eerder leiden tot verscherping van de huidige
situatie, waarbij de reactionaire krachten hun blanke mach s-
positie zullen consolideren. Terugtrekking van investeringen
zal juist door het frontale karakter van deze boycot de blanke
gelederen doen sluiten en eerder de huidige politiek bevorde
ren dan afbreuk doen."
Hierbij merken wij op, dat het weigeren van nieuwe kre
dieten. gegeven de terugbetaling op lopende leningen, vrijwel
steeds gelijk staat met "het terugtrekken van investeringen”.
Wij pretenderen niet de juistheid van deze uiteenlopende
visies te kunnen beoordelen. Wel toont de stroom van publi-
katies, commissie-rapporten en acties aan hoezeer het pro
bleem Zuid-Afrika met name in Nederland leeft. Blijkens
onze ervaring veel meer dan in de landen van de meeste van
onze partners. Waarschijnlijk speelt hier de historische ver
wantschap tussen Nederland en Zuid-Afrika mede een rol.
Ook naar onze mening zijn de aan de orde gestelde vraag
stukken van het grootste belang, zoals uit het voorafgaande
genoegzaam zal zijn gebleken. Dit neemt niet weg, dat wij van
mening blijven, dat het financiëel-economisch apparaat van een
onderneming, en zeker van een publieke onderneming, niet mag
worden ingezet ter ondersteuning van één bepaalde politieke
visie.
Indien in een zo gecompliceerde materie, met een duidelijk inler-
nationaal-politiek karakter, de hantering van het ingrijpende wapen
van de economische boycot aan de orde komt, dan ligt de beslissing
■ijs van
ich 11
ntie e<
service!
jptudut
i’s een
ervarei
s gehee
rijdt ei
teel wal
fiets dit
srpakt ii
■k zelf ii
tten. Mei
n dien.
en somt
neer.
>n
te van
Doo:
verkoop
ik. Vat
grossiei
ius geen
ttenoru
It. Zelfi
rry, Rij
an vow
liet leve
it maa(
op de weg van het bevoegde gezag en niet .op die van de bestuurders
van een particuliere onderneming. Wat nu het standpunt van het be
voegde gezag betreft, volstaan wij met het volgende aan te stippen:
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft enkele
resoluties aangenomen ter bestrijding van de apartheid, waarin
onder meer wordt opgeroepen tot een economische boycot van
Zuid-Afrika. In 1972 behoorde Nederland tot de 21 landen die
zich onthielden van stemming, en verklaarde een voorstander te
zijn van een dialoog met Zuid-Afrika.
In december 1974 heeft Nederland dit standpunt nog duidelijk
bevestigd, door tegen resolutie 3324 E te stemmen, evenals de
landen waarin onze partners gevestigd zijn: alleen Oostenrijk ont
hield zich. Kort daarvoor had Nederland in het Special Political
Committee weer verklaard tegen het veroordelen van economische
samenwerking te zijn en voor het in stand houden van een dialoog
met Zuid-Afrika.
Een economische boycot tegen Zuid-Afrika werd nimmer door het
daartoe bevoegde orgaan van de Verenigde Naties (de Veiligheids
raad) uitgevaardigd.
Wel bestaat een verbod tot levering van militaire goederen.
Aan de oproep van de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties werd door de Nederlandse regering nimmer gevolg gegeven.
Dit was gezien haar standpunt, stembepaling en stemmotivering in
de Algemene Vergadering ook niet te verwachten.
Op 21 en 27 november 1974 werden vanuit het parlement aan de
Nederlandse regering vragen gesteld n.a.v. de belangstelling die
Estel (Hoogovens-Hoesch) had getoond voor eventuele deelname
in een Zuid-Afrikaans staalprojcct.
De Nederlandse staat heeft een aanzienlijk financieel belang in
Hoogovens, terwijl het Zuid-Afrikaanse project werd geïnitieerd
door Iscor.
Uit het antwoord van de regering bleek, dat zij geen principieel
bezwaar heeft tegen een eventuele samenwerking tussen Estel en
Iscor. Wel werden een aantal voorwaarden gesteld met betrekking
tot het sociale beleid van een eventueel op te richten onderneming.
Soortgelijke voorwaarden waren overigens reeds eerder door dc
Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van Estel
gesteld. Het is van belang hierbij aan te tekenen, dat door de
Ministeriële vertegenwoordiger in de Raad van Commissarissen,
blijkens mededeling van de Minister van Economische Zaken, geen
afwijkend standpunt werd ingenomen.