g 1 Rilll tog, ||iy ■K KOFFIE door Tony van der Meulen FLAPPER FLES TANKERS SCHIPHOL STRONTSCHIPPERS Het staat er zelfs in het Japans op, „hoe kinne die minsken dat léze?”. De enorme beker is geschonken door een grote Nederlands-Japanse firma in elektronische apparatuur uit het zuiden van Japan. „Ach, je moet maar zo rekenen, het is allemaal nikkel tegenwoordig”. Lodewijk Meeter (61 jaar), vermaard skütsje- siler, heeft hem de vorige dag gewonnen bij de wedstrijd op De Veenhopen. Het is een wisselprijs. Bij de prijsuitreiking moet Meeter volgens ooggetuigen geroepen hebben: „Volgend jaar weer, en dan sterven”. Daags erna staat de trofee te glimmen in het uitgeveegde ruim van zijn binnenvaartschip. Lange tafels op een rij, de drank staat koel. We zijn in Eernewoude, het is ’s morgens half elf, om twee uur zal met een tweeloopsjachtgeweer het startschot voor het skütsjesi len worden gegeven. De derde in de jaarlijkse serie van elf wedstrijden. Omdat we besloten hebben vandaag vooral op Lode wijk Meeter te letten, is hij zo aardig „Eernewoude” te winnen, zodat dit verhaal een mooi slot krijgt. ■MIMi O-/ ’Wij zijn met ■'r elkaar ook maar boerenh utters Wat voor wind hebt u nodig? /.■I Schipper Lodewi/k Mee ter aan het roer leven auwe rmen 1 van ;n de mers staan is een g. En >redi- serde Zitten op zijn dek in de morgenzon. Je komt er via een wankele loopplank die met een touw langszij is gebonden. „Pas maar op, gisteren is-ie ook al gebroken”. Springen van dek naar dek, de binnen vaartschepen liggen naast elkaar afge meerd. Ze zijn de basis van waaruit de skütsjesilers opereren. Hier eten, drinken en slapen ze. Iemand als schipper Bode wijk Meeter heeft een „gevolg” van toch wel vijftig man, waarmee hij van wed strijd naar wedstrijd trekt, het skütsje in sleep erachter aan. Bemanningsleden, familie in drie generaties. Kleine kinde ren. bejaarden: het zal na afloop een mooi feest worden. „Het verrekt ons niks, het kan ons niks schelen. Het is een hobby”. Skütsjesilers zijn vanouds strontschip- pers. Zo’n vijftig jaar geleden zeilden ze nog in groten getale door Friesland, hun tjalken (de skütsjes) volgeladen met de van een stichting of commissie (Kommis- je). Dat betekent ’s winters zwaar verga deren, en soms een stevige ruzie. Zo ver dween in de afgelopen winter de schipper van het Jouster skütsje na een gloedvol debat over de vraag: wie is de baas over het skütsje, de kommisje of de skipper? Terug naar Eernewoude, het loopt tegen twaalf uur en Lodewijk Meeter zegt over de professor- „Die man weet erg veel van tankers. De skütsjes moet hij maar aan de schippers overlaten' In het café van Jeen Westers is de route- bespreking met de schippers aan de gang „Omdat de wind minder noord is dan we eerst dachten”, wordt de route veranderd. Halfweg de wedstrijd zal het traject nog weer een keer gewijzigd worden, zodat de meeste toeschouwers een uur lang geen skütsje voorbij zien komen. Want de wind „Zet dat ding weg of giet het tot aan de rand vol met Beerenburg”. Terwille van de foto heeft Lodewijk Meeter een tijdje naast de grote beker gezeten, maar hij is er nou hartstikke zat van. deze t) wil /ijzen jrimi- ;en in ehijn- indte lang jp de n een irder- een gime- 'ereld rtatie ;burg ■t van neer- igens leen- door dat ihtto- even- ;temd ijnen d om :ar te ika’s nken xDat i. Als uden ■nsen in de nede plan naar >eren et dit iezin- 1 aan Als ik hem vraag hoe uitputtend en tijdrovend de vorige avond de feestelijk heden zijn geweest, kijkt Meeter me enigs zins vermanend aan: „Je moet niet te veel feest maken, de volgende dag moet je weer zeilen” Ondanks de oproep van de commissaris der koningin in Friesland zelve om het sküts jesilen niet te ontsieren met reclame, vaart ons een grote fles Beerenburg langs zij, terwijl een vliegtuigje wijst op het bestaan van een modehuis in Drachten. En daar gaan de skütsjes weg. In een sleep worden ze door de provinciale waterstaat naar de start getrokken. Los en varen. De loting heeft bepaald dat schipper Joop Mink van het Doarp Grou voorop ligt, met als tweede onze favoriet Lodewijk Meeter met zijn Doarp Huzum Maar daarin zal snel verandering komen. Er klinkt een donderend applaus vanaf de afgemeerde binnenvaartschepen: de familie. Op de skütsjes wordt meteen al hard gezwoegd en ik spits de oren, want je hoort vaak dat met name aan skütsjesilers het talent van het vloeken, tieren en razen in al zijn variaties gegeven is. De ons met zijn deskundigheid begeleidende schipper Bruinsma ujt Eernewoude zwakt dat af. „Er worden wel es wat woorden gebruikt. Maar na afloop is dat meteen weer over. Maar ’s winters op de vergaderingen hoor je nog hele verhalen: als jij dat niet had gedaan, had ik precies dat zuchtje wind gehad en was het zo en zo afgelopen. Aan de tafeltjes zitten ze dan nog te zeilen” Joop Mink en Lodewijk Meeter zeilen dicht bij elkaar een nauwe vaart in en hier wordt de basis gelegd voor de uiteindelij ke overwinning. Mink loopt met zijn Doarp Grou vast in oeverstruiken (zo te zien wat vlier en een enkele wilg), Lode wijk Meeter komt even stil te liggen („Lodewijk ligt vast, Lodewijk ligt vast”, roept iemand aangeslagen), maar hij beweegt alweer en neemt definitief de kop Het is een fraai gezicht. Een skütsje op snelheid, daar hebben ze terecht veel ansichtkaarten van gemaakt Twee sküts jes raken elkaar Er worden rode protest- viaggen gehesen. Weer werk voor de Kom misje Het water is op sommige plaatsen zo ondiep (krap 60 duim, schatte een schip per) dat de zwarte modder achter de Lodewijk Meeter let nooit op het vlagge tje boven in zijn mast, de hoop en toever laat van de amateurzeiler die wat meer over de windrichting wil weten. „Die flap per mag je er van mij wel afhalen”. Mee ter let op de golven: „Als zo’n golfje er dwars uitkomt, ga je wat omhoog, en dan valt de wind er wel in”. We knikken en Meeter zegt op bemoedi gende toon: „Jo laere ’t al”. Veel voorbereidingen zijn er ’s morgens met meer, „als er iets afbreekt, is het toch altijd midden in de wedstrijd”. We dwalen af naar het zeer royale roefje van Meeters woonboot. Zijn vrouw, Hans- ke, staat over een grote pan vet gebogen, buiten is het 28 graden in de schaduw, maar de Meeters blijven stevig eten. Het bankstel gaat opzij en daarachter staat de prijzenkast. Hij zit inderdaad hartstikke vol. Lodewijk Meeter won twee keer het skütsjesilen, vijfmaal werd hij tweede, „singelier”. Op zoek naar de oudste beker: „Mem, welke ha jo al it langste poetst?”. Eenmaal per jaar gingen de schippers wedstrijden houden met hun skütsjes. Toen het strontvaren vooral door de komst van kunstmest uit de tijd raakte, en ve«l schippers een groter motorschip kochten voor de zand- en grindhandel, bleef het skütsjesilen bestaan. „Financieel was het wel moeilijk”, herinnert Lodewijk Meeter zich, „we zijn wel es met zijn allen in Fries kostuum naar Schiphol geweest om zo geld voor het skütsje op te halen”. Nu zijn de meeste skütsjes eigendom Onder in het ruim van zijn binnenvaart schip wordt de overwinning gevierd. De vrij grauwe ruimte is opgevrolijkt met vlaggen van frisdranken en motorolies. Boven op de luiken liggen jongetjes in de zon en kijken over de rand op de zeilers neer. Terwijl het zweet hen op de kop staat („In de schaduw van het zeil was het af en toe wel lekker”), beginnen ze met een goeie kop gloeiendhete koffie. En brood jes met kaas. Mevrouw Hanske Meeter komt binnen en geeft Lodewijk onder groot gejuich een dikke pakkerd. Buiten hangt de Friese vlag inmiddels in de mast van het skütsje. Ik zit naast Riemer, bijna 70, ziet eruit als 50. Altijd schipper geweest, alleen de laat ste paar jaar schilder in dienst van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf. Hij is een volle neef van Lodewijk, want Lode- wijks vader zat vroeger aan het ene zwaard van het skütsje, Riemers heit aan het andere. Uitvoerig legt hij de hele fami lie uit. Schoonzonen zijn fokkenist en daar weer een neef van eet. En die daar zit, moet tante zeggen tegen Hanske. De 80-jarige vader van Hanske, de schoonvader dus van Lodewijk, is er ook. „Ben altijd rietvlechter geweest. Maar toen Hanske met Lodewijk thuis kwam, zei die: heit moet ook een schipperstrui en een schipperspet hebben. Ik heb toen altijd die pet op gehad. Iedereen noemt me schipper, maar ik ben het nooit geweest” De borrel komt op tafel. Lodewijk drinkt heldere jenever met veel suiker. Hij is erg kalm onder zijn overwinning, lacht veel, praat weinig. Als ik hem vraag wat-ie nou vanavond gaat doen, zegt hij knipo gend- „Misschien gaan we vechten”. Die avond gaat hij naar de prijsuitrei king in café Vischlust. De stemmingsmu ziek wordt verzorgd door de Wiko’s uit Menaldum. Niet te laat naar bed, en mor gen naar Terhorne: „Je weet het nooit, misschien krijgen we daar knap voor de kont” Er is een overkoepelende organisatie: de Sintrale Kommisje Skütsjesilen (SKS). Elke plaats die een wedstrijd organiseert, leeft daarvoor een eigen Kommisje, waarin het ook niet aan ijverige baasjes mtbreekt. Er is een Min Waer Ried: de slecht-weerraad Het team van deskundi gen (een schipper, een meteoroloog, een nan van Waterstaat, en „iemand uit Sneek”) die op elke westrijddag vóór twaalf uur moet bepalen of het wel sküts- jesilwaer is. En deze al niet geringe orga nisatie is nu ook nog uitgebreid met een adviserende professor. In skütsjesyl-kringen is namelijk een boeiend debat aan de gang over de vraag of het zeiloppervlak van sommige sche pen niet wat kleiner moet. Daar zijn twee redenen voor te bedenken De oude rotten in het vak sterven uit en daarmee ver dwijnt veel schipperservaring. Verder kan er ook bij hardere wind gezeild wor den als de tuigages wordt aangepast. Prof ir Jelle Gerritsma van het Watar- Loopkundig Laboratorium van de Techni sche Hogeschool te Delft heeft nu een ingewikkelde berekening gemaakt over het verband tussen zeiloppervlak, tonna- skütsjes omhoog kolkt. Man, man, wat is ’t hier een bende, zal Lodewijk Meeter na afloop zeggen. Onbedreigd gaat hij op de finish aan. Scheeptstoeters loeien, veel applaus van af de wal, Lodewijk zwaait met zijn peten is de winnaar van niet alleen de Kiekeboe- wisselprijs, maar ook van een Zaanse klok. De Kommisje laat hierover nog weten: „De prijzen zijn voorzien van inscriptie. Alle veertien skütsjeschippers- vrouwen krijgen een doos bonbons aange boden.” is de baas, en niet de plaatselijke Vereni' ging voor Vreemdelingen Verkeer. Een man met een gitaar en daar aan vast een mondharmonica (altijd weer knap) speelt onder veel bijval het beroem de lied „Skütsjesilen is mien nocht” en in de gloeiende zon loop ik buiten tegen een bord aan, waarop niet alleen warme gebakken vis, maar ook overheerlijke oliebollen worden aanbevolen. De wedstrijd. Als de burgemeester van Tietjerksteradeel, ridder Huyssen van Kattendijke (hij draagt ondanks de hitte een keurig zwart colbert) aan boord is. vaart het motorjacht pit van waaraf de verzamelde skütsjesil-verslaggevers hun waarnemingen moeten doen. Er zijn jon gens bij die er afschuwelijk veel van weten. Zoals ook andere grote evenemen ten trekt het skütsjeilen trouwens een aantal aanstekelijke gekken aan met een onvoorstelbare feitenkennis. Mannen die nog precies weten wat Lodewijk Meeter zei toen hij in dat of dat jaar op de finish geklopt werd door die of die. We varen langs het publiek. Rood verbrande mensen in zpnnestoelen tussen het riet. De Sintrale Kommisje werkt al jaren op ieders geweten met de oproep voor het kijken te betalen en zo de sküts jes te steunen. Veel controle is niet moge lijk, want hoewel de organisatie tot veel in staat blijkt, kun je toch niet bij elke rietpol een vent met een kniptang zetten. Aan vakantiezeilers is gevraagd vooraf een skütsje-wimpel voor een tientje te kopen en deze op de dag van de wedstrijd te hijsen ten bewijze dat het entreegeld voldaan is. De diepere bedoeling van dit geraffineerde systeem is dat iedere zeiler- zonder-winpel zich steeds meer gaat schamen. ge en diepgang. Voor de leek aan de wal betekent het dat elke skütsje een zeil krijgt naar het schip groot is. Maar zover zijn we nog lang niet. In het vroege voorjaar is er een leerza me bijeenkomst geweest van de hoogge leerde met de argwanende schippers in lunchroom Van der Wal te Sneek. Mensen die erbij waren, meldden dat de schippers nog lang niet overstag zijn. De professor viel overigens niet tegen. Om hem uit te proberen, strooiden som mige schippers met wat moeilijke vakter men, maar Jelle Gerritsma bleek precies te weten waar het over ging. Hij vulde grote vellen papier met imponerende berekeningen. „Ik voel wel, u komt ook niet zomaar van de straat geraapt, u weet er wel wat van”, gaf een schipper toe. „Ach”, zei Sietse Hobma van het Lemster skütsje toen, „wij zijn met elkaar ook maar boerenhufters, we varen ook nog maar vijftig jaar op een skütsje” „Wij hebben nooit problemen met harde wind”, beweerde Siete Meeter van Bols- ward Siete Hobma van Lemmer er meteen overheen: „Daarom donderde jij vorig jaar bij Grouw ook om”. En zo werd het nog best gezellig in lunchroom Van der Wal. „Het ene skütsje moet veel wind heb ben”, legt Lodewijk Meeter uit, „een ander net weer niet, en een derde kan toch wel weer een aardige poest gebruiken. Het is een hele bedoening”. vruchtbare modder van afgegraven ter pen en mensen- en koeienmest. In het mooie boek van Hylke Speerstra „Mei de kloaten foar it blok”, in het Nederlands nogal vrij vertaald als „Kop in de wind”, staat daarover een sfeervol citaat van de oude schipper Arend Zijl- stra ui Terhorne: „Geen mens is gelijk en zo is het ook met stront. Neem nou de afval van Lemsters. Als je het voorluik opendeed, dan werd het je zwart voor de ogen en kreeg je een vieze smaak in de mond, zo stonk het. Wanneer je stront uit Lemmer of Kuinre in had (daar woonden viseters, red.) werden de aardappels aan boord in één nacht zo blauw als lei. Maar met IJlst was het een mirakel. En Berli- kum liet ook niks te wensen over. Nou is de ene strontschipper de andere niet. Maar er is weinig eer te behalen aan het overschot van ansjovis of haring”. Het waren harde tijden. Was het wind stil, dan sprongen de schipper en zijn vrouw aan wal, hesen zich een soort paar dentuig aan en trokken zo hun schip voort. Na afloop zetten ze thee van het water van het Sneekermeer, dat toen nog zo helder was dat je de bodem kon zien. En als ze door het Friese land voeren, zagen ze hoe een hele serie ooievaars achter maaiende boeren aanstapten. - ,.z -z>

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 15