Commissie van Drie acht lezing van
volstrekt ongeloofwaardig
Bernhard
4
Nog geen opheldering over
25.000 voor KLM-topman
bewijzen
Innen van miljoen dollar door prins niet te
G
99
99
*4®
lp*'
Waar komen die
Pantchoulidzev
was huisvriend
prinses Armgard
2 ton vandaan?
inderdaad
prima
stofzuigers
f F 7
ft x 7
l -
na
w - n
k
Bk
I
4
EN BUITENLAND
AUGUSTUS
19 7 6
2 7
VRIJDAG
V
maakt. Een samenvatting van de derde affaire vindt u op pagina vijf.
I
i
(Van onze correspondent)
Andere voorstelling
d
L
n
b
d
o
V
Vriend
„Volstrekt ongeloofwaardig”
Slecht geheugen
Pantchoulidzev
De conclusie: „Op grond van
het voorafgaande kan de door
Z.K.H. uitgesproken overtuiging,
dat de aan de heer Weisbrod over
gemaakte gelden niet bestemd
zouden zijn geweest voor hem,
doch door Lockheed zouden zijn
toegedacht aan de heer Meuser,
ter genoegdoening van diens grie
ven, door de commissie niet als in
overeenstemming met de feiten
worden beschouwd. Integendeel
staat voor haar vast dat, wat
Lockheed betreft, Z.K.H. de
bestemde van het miljoen was,
dat alleen om zijnentwille
beschikbaar werd gesteld. Doch
dit sluit niet uit dat Z.K.H. te
goeder trouw anders gemeend
kan hebben”.
Ui
Meuser heeft de commissie-
Donner verteld, dat het geld op
zijn suggestie via kolonel Pant
choulidzev aan hem is uitbetaald.
Volgens hem heeft de prins nooit
enige zeggenschap gehad over de
betrokken fondsen. Eind 1960 zou
de prins (volgens zijn eigen ver
klaring) Meuser hebben gevraagd
van zijn „meevaller” een aantal
minder bedeelde gemeenschap
pelijke vrienden te laten meepro
fiteren. Deze anonieme
schenkingen zouden in totaal
ongeveer 100.000 dollar hebben
belopen.
(Van onze Haagse redactie)
DEN HAAG. - De commissie-
Donner heeft twee accountants
van de Algemene Rekenkamer
een onderzoek laten instellen
in de privé-boekhouding en
administratie van prins Bern
hard. Uit dat onderzoek is een
bedrag van 62.000 dollar naar
voren gekomen waarvoor geen
aanvaardbare verklaring is
gevonden. Dit bedrag ruim
200.000 gulden werd blijkens
het onderzoek in 1965 ten
behoeve vèm de prins aange
wend.
(Van onze Haagse redactie)
DEN HAAG. De Commissie van Drie is bij haar onderzoek
gestuit op drie gelegenheden, waarbij prins Bernhard laakbare finan
ciële relaties had met Lockheed Aircraft Corporation. De affaires
vonden plaats in 1960, 1968, en, vrij recent, in 1974. Alleen in de eerste
twee gevallen is Lockheed daadwerkelijk tot betaling van gelden
overgegaan, respectievelijk 1 miljoen en 100.000 dollar. De prins
ontkent echter ooit over deze gelden beschikt te hébben, of nog te
kunnen beschikken. Met uitzondering van 100.000 dollar: die deel
uitmaakten van de miljoen dollar, die volgens de prins aan zijn vriend
Fred Meuser zijn overgemaakt: daarvan schrijft hij aan de Commis
sie: „dat over dat gedeelte door een aan mij bekende persoon (Fred
Meuser, red.) in overleg met mij beschikt is, en wel ten gunste van
enige gemeenschappelijke bekenden van wie aan te nemen viel, dat zij
uit sociale overwegingen financiële steun nodig hadden”. Hieronder
volgt een uitvoerige samenvatting van deze eerste twee affaires,
waarin aangetoond is, dat Lockheed daadwerkelijk geld heeft overge-
(Van onze Haagse redactie)
Kolonel Alexei Pantchoulid
zev, de man die in het rapport-
Donner wordt genoemd als
degene die vermoedelijk
namens Bernhard voor de ont
vangst van Lockheed-gelden
zou hebben zorggedragen, is
jarenlang een intieme huis
vriend geweest van prinses
Armgard, de moeder van
Bernhard. Pantchoulidzev
kwam na de Eerste Wereldoor
log als stalmeester bij de fami
lie Von Lippe-Biesterfeld op
Reckenwalde aan de Duits-
Poolse grens in dienst. Hij
leerde er de gezinsleden de fij
ne kneepjes van de ruiter-
kunst.
DEN HAAG. Lockheed-
functionaris Robert Mitchell
heeft in 1969 een bedrag van
25.000 dollar „toegankelijk
gemaakt” voor een hoge KLM-
functionaris. Mitchell had die
functionaris eerder in het Hilton
hotel in Amsterdam ontmoet,
aldus het rapport van de Com
missie van Drie. Mitchell heeft
tegenover de Commissie ver
klaard, dat het hem onwaar
schijnlijk leek, dat iemand
anders dan die KLM-
functionaris dat geld tot zich zou
hebben genomen. Over de identi
teit vain de functionaris wilde
Mitchell zich niet uitlaten, aldus
het rapport.
De affaire-1968
Andermaal
Onaannemelijk
teste 'te
IW ”4
IHHh
F - 1
F
(ADVERTENTIE)
't
PESCHAR
HOLTROP
DONNER
ft
(ADVERTENTIE)
BESANCON
Midden 1960 berekende de Lockheed-
directie hoeveel commissie men verschul
digd zou zijn geweest als de levering van
de Lockheed F-104G Starfighters een
commerciële transactie zou zijn geweest.
Deze verkoop is geregeld op regeringsni
veau, zodat geen „normale” commissie
hoefde te worden betaald. Men kwam tot
een bedrag van 1 miljoen dollar. Besloten
werd, op advies van de heer Meuser, dit
bedrag over te maken aan de Zwitserse
advocaat dr. Hubert Weisbrod. Voor de
vorm werd met Weisbrod een zogenoemd
„consultants-contract” gesloten, zodat het
bedrag kon worden geboekt als vooruitbe
taalde commissies.
De commissie-Donner weet niet in hoe
verre er tussen de prins en de intussen
overleden heer Gross contact is geweest
over de schenking van 1 miljoen dollar.
„Vast staat slechts dat beiden elkaar op 2
september 1960 in Rome hebben ont
moet”.
In 1944 werd de oud-kolonel van de
Russische garde door de Gestapo weg
gehaald van Reckenwalde en tewerk
gesteld op een spoorwegstation. Sinds
1951 woonde Pantchoulidzev samen
met prinses Armgard op het kasteeltje
Warmelo in de gemeente Diepenheim.
In 1974, drie jaar na de dood van zijn
moeder, verkocht Bernhard dit kas
teel. Kolonel Pantchoulidzev, die vijf
jaar jonger was dan prinses Armgard,
overleed in 1968.
Meuser heeft verder verklaard, dat hij
kolonel Pantchoulidzev bij de transactie
had ingeschakeld, omdat Gross nog een
tussenpersoon wenste: hij wilde de schen
king (aan wie dan ook, want Meuser zegt
dat de gelden uiteindelijk terechtgekomen
zijn op verschillende rekeningen) voor
andere Lockheed-functionarissen geheim
houden. De inschakeling van kolonel
Pantchoulidzev ging volgens Meuser als
volgt: Meuser zou de prins, in een gesloten
envelop, een briefje hebben gegeven voor
Lockheed-advocaat Smith, met het ver-
Tegenover de commissie-Donner toon
de de prins zich verrast, toen hem werd
verteld dat kolonel Pantchoulidzev dege
ne was naar wie het bedrag uiteindelijk
was gegaan.
zoek dit briefje op 30 september aan
Smith te geven. De prins zou niet geweten
hebben wat er op het briefje stond, maar
volgens Meuser behelsde het de aankondi
ging dat Pantchoulidzev zich op 3 oktober
bij Smith zou melden.
en UTA, de KSSU. Besancon heeft schrif
telijk tegenover de commissie verklaard
het geld nooit te hebben ontvangen.
Uit de notulen van de raad van commis
sarissen van de KLM blijkt dat deze raad
nooit werkelijke invloed heeft uitgeoe
fend op het aanschaffingsbeleid. Volstaan
werd met goedkeuring van de directie
voorstellen op dit punt.
digde een briefje met zijn naam en het
nummer van een bankrekening”. Daarop
werd door Smith het contract met Weis
brod afgesloten, waarna het bedrag in
vier delen op de rekening van Weisbrod
werd gestort: 300.000 dollar in oktober
1960, 300.000 dollar in februari 1961,
200.000 dollar in maart 1962,115.000 dollar
in juli 1962, 85.000 dollar in oktober 1962.
De bedragen werden, aldus de commissie,
door Weisbrod overgemaakt op de reke
ning van kolonel Pantchoulidzev. Weis
brod ging daartoe, begeleid door een ver
tegenwoordiger van Lockheed, naar het
kantoor van de genoemde bank. Daar
werd het bedrag van de Lockheed-cheque
dan telkens overgemaakt op de rekening
ten name van kolonel Pantchoulidzev.
Tot zover de gang van zaken, zoals die
f
i
s
i
t<
e
v
n
F
s
r
I
h
v
n
V
i<
Het idee was, dat de prins op deze wijze
een soort levende reclame zou vormen
voor Lockheed. Tenslotte verwierp de
Lockheed-directie het idee het bleek
juridisch te lastig te zijn de prins een
vliegtuig gratis te geven. Bovendien, zo
blijkt uit de verklaringen van prins Bern-
hard, zou de prins zelf intussen het idee
hebben verworpen, omdat hij het beter
vond een Nederlands vliegtuig, de Fokker
F-27 Friendship, te gebruiken.
Vooralsnog onthoudt ir. Besancon zich
ook van commentaar; gedekt als hij zich
voorlopig weet door de huidige KLM-
directie (ook president Orlandini is door
de Commissie gehoord), zal hij weinig
behoefte hebben aan uitspraken die de
sluier zullen afwerpen waarvan de com
missie een tip reeds een flink eind heeft
opgelicht.
1
volgens de commissie-Donner moet zijn
geweest. Prins Bemhard geeft een heel
andere voorstelling van zaken, groten
deels bevestigd door Meuser. Volgens de
prins heeft hij, nadat hij had geweigerd
een JetStar te ontvangen, omdat hem een
F-27 in het vooruitzicht was gesteld, de
heer Gross gesuggereerd iets te doen voor
zijn vriend Meuser. Deze had zich
beklaagd over terugzetting in functie en
financiële beloning door Lockheed, voor
welke maatschappij hij agent was. Vol
gens de prins zou dat het gesprek zijn
geweest dat op 2 september 1960 in Rome
plaatsvond. Gross zou „bedenkelijk” heb
ben gekeken, maar hij zou hebben beloofd
zijn best te doen. Later zou, volgens de
verklaring van prins Bernhard, Meuser
hem hebben verteld dat hij van Lockheed
genoegdoening had gekregen. Pas in 1976
zou de prins hebben vernomen dat het
ging om een bedrag van 1 miljoen dollar.
De toenmalige „chairman of the board”
van Lockheed, de president-direrfeur
Robert E. Gross, was een goede vriend
van de prins. Volgens getuigenissen van
toenmalige Lockheed-functionarissen is
het idee van de schenking aan de prins „in
verband gebracht met de vele persoonlij
ke en charitatieve verplichtingen welke
op de prins zouden rusten”.
De commissie-Donner acht het verder
„volstrekt ongeloofwaardig” dat Lock
heed 1 miljoen dollar zou hebben gegeven
aan Meuser. Het geld dat Meuser minder
had ontvangen, als gevolg van de door
hem bestreden terugzetting in functie,
beliep slechts een fractie van de 1 miljoen
dollar waar het hier om gaat. De commis
sie kan, zo stelt zij in haar rapport, de
suggestie dat Lockheed Meuser een mil
joen dollar wilde betalen, en dat alle
geheimzinnigheid slechts ten doel had
scheve ogen binnen de Lockheed-
organisatie te vermijden „moeilijk ernstig
nemen”.
Ex-Lockheed-president Kotchian ver
klaarde in zijn getuigenissen, dat het geld
op zijn initiatief aan KLM-directeur
Besancon zou zijn toegespeeld. Volgens
Kotchian zou het geld gezien moeten wor
den als vergoeding voor het verkrijgen
van betrouwbare informatie over de
standpunten binnen het samenwerkings
verband van KLM, Sabena, Swissair, SAS
De Commissie van Drie besteedt in haar
rapport de meeste aandacht aan de
gebeurtenissen rond 1960, toen Lockheed
ten behoeve van prins Bernhard een mil
joen dollar zou hebben betaald. Volgens
een verklaring tegenover de commissie,
gedaan door de heer Meuser (de commis
sie klaagt overigens over diens „geringe
medewerking en niet steeds geloofwaardi
ge uitspraken”) zou de gedachte dat Lock
heed prins Bernhard een vliegtuig zou
kunnen geven, een JetStar, voor het eerst
geopperd zijn in de zomer van 1959. De
koninklijke familie verbleef toen in het
Italiaanse Ravello met vakantie, Meuser
was te gast. Later zou Meuser het idee aan
de Lockheed-directie hebben overge
bracht, een versie die door de verklarin
gen van de Lockheed-directeur Kotchian
en Haughton wordt bevestigd.
Ervan uitgaande dat inderdaad 100.000
dollar is gegaan naar behoeftige vrienden
van de prins en Meuser, blijft onduidelijk
waar de resterende 900.000 dollar zijn
gebleven. Ook de commissie-Donner is
daar niet achter gekomen. De oplossing
moet volgens de commissie worden
gezocht in de relatie tussen de prins en
Meuser. Daarbij rijst echter het probleem
dat Meuser, volgens de commissie, weinig
medewerking heeft verleend en niet
steeds geloofwaardig was. „Anderzijds
vormde menigmaal het slechte geheugen
van Z.K.H., waarover deze zelf zich
beklaagde, een belemmering voor het
onderzoek. Dat de juistheid en volledig
heid van diens uitspraken in het vooraf
gaande wel eens moesten worden betwij
feld, moet mede in het licht hiervan wor
den verklaard”.
Na terugkomst op het Lockheed-
hoofdkwartier in Burbank, Californië, op
21 september, waarin hij hem vroeg in de
week van 26 september de juridisch
raadsman van Lockheed, de heer R. B.
Smith, te ontmoeten. Ook op 21 september
stuurde Gross dr. Weisbrod een brief,
waarin hij een bezoek van Smith aankon-
digde, met het doel het eerder besproken
contract af te ronden.
De commissie-Donner schrijft vervol
gens: „Volgens een verslag, enkele dagen
later door de heer Smith aan de heer
Gross toegezonden, is hem bij het gesprek
te Soestdijk, dat op 30 september plaats
vond, door Z.K.H. gezegd dat de gelden
via Weisbrod dienden te worden uitbe
taald. Tevens zou hij daar hebben verno
men, dat op 3 oktober in Hotel Dolder te
Zürich de heer Pantchoulidzev zich bij
hem zou vervoegen om aanwijzingen te
geven op welke bankrekening (nr. 62628
bij de Schweizerische Bankverein) de via
de heer Weisbrod te betalen bedragen
moesten worden gestort”. De heer Pant
choulidzev inmiddels overleden was
de huisgenoot van de moeder van prins
Bernhard, de in april 1971 overleden prin
ses Armgard.
Het rapport gaat verder: „Op de afge
sproken tijd en plaats heeft kolonel Pant
choulidzev zich gemeld. .Hij overhan-
Prins Bernhard zelf heeft de commissie
echter verklaard dat hij zich het bedrag
niet herinnert, het in elk geval niet heeft
aangenomen en er ook niet over beschikt.
De commissie stelt, geen bewijzen van het
tegendeel te hebben „Hij (de prins) meen
de nimmer contacten met Lockheed te
hebben gehad over de aankoop van de
Orion, noch over de L 1011 (Tristar)”. Wel
heeft de prins gezegd destijds contact te
hebben gehad met de toenmalige defen
sieminister De Jong, die hij het Lockheed-
toestel had aanbevolen op militair-
technische gronden.
De commissie „staat voor een raadsel”
wat betreft dé ontkenning van de prins,
dat hij nooit heeft geweten dat kolonel
Pantchoulidzev in de hele zaak een rol
heeft gespeeld. In elk geval noemt de
commissie de verklaring van Meuser, over
de gesloten envelop voor Pantchoulidzev,
die hij aan de prins zou hebben gegeven,
„te gekunsteld om geloofwaardig te zijn”.
In elk geval acht de commissie het niet
aannemelijk dat Pantchoulidzev bereid
zou zijn geweest op te treden als tussen
persoon, als hij niet had gedacht daarmee
„het belang van Z.K.H. te dienen of over
eenkomstig de bedoelingen van Z.K.H. te
handelen”, aldus de commissie.
De commissie-Donner laat tenslotte nog
een kleine mogelijkheid open dat Meuser
inderdaad de 1 miljoen dollar heeft ont
vangen, zij het op voorspraak van de
prins. „Het is dan plausibel, dat Z.K.H.
zijn vriendendienst aan de heer Meuser
voldoende gehonoreerd achtte door diens
bereidheid enige gemeenschappelijke
vrienden, die in moeilijke omstandighe
den verkeerden, met ruime „kerstge
schenken” te bedenken”.
In zijn conclusies stelt de commissie-
Donner vast, dat de lezing van de prins
(dat de 1 miljoen dollar voor Meuser
bestemd zouden zijn geweest) „niet te rij
men is met vaststaande feiten”. „Zelfs al
zou Z.K.H. niet aanstonds hebben beseft
dat het om een zo groot bedrag ging, dan
moet hem, bij het overleg dat de heer
Gross en diens „personal representative”,
de heer Smith, in de loop van september
1960 met hem pleegden, toch twee dingen
zijn opgevallen. In de eerste plaats dat hèt
gebaar van Lockheed met het oog op
hemzelf en stellig niet ten behoeve van de
heer Meuser werd gemaakt. In de tweede
plaats dat, om welke redenen dan ook, de
overmaking van het geld op een wel zeer
ongebruikelijke en opvallend heimelijke
wijze moest plaatsvinden. Door zich deze
dubbelzinnigheden te laten aanleunen,
heeft de prins er zelf toe bijgedragen bij
de Lockheed-organisatie de indruk te
bevestigen dat hij de bestemmeling was
van het geheime geschenk. Dat die indruk
zeer werd versterkt door de inschakeling
van de heer Pantchoulidzev als tussenper
soon behoeft geen betoog. Dat de prins
daarvan niets zou hebben geweten, is niet
wel denkbaar”.
De commissie-Donner twijfelt er niet
aan, dat de Lockheed-directie heeft over
wogen de prins een JetStar aan te bieden
en uiteindelijk heeft besloten in plaats
daarvan hem een bedrag van 1 miljoen
dollar te schenken. De commissie gaat
ervan uit dat de Lockheed-directeuren
Kotchian en Haughton te goeder trouw
tegenover de commissie-Church konden
verklaren dat naar hun beste weten dit
bedrag inderdaad bij de prins was
terechtgekomen.
Volgens de commissie-Donner is toen
het idee opgekomen weer afkomstig
van de heer Meuser, om in plaats van het
vliegtuig de prins een som geld te geven.
Evenmin als het oorspronkelijke aanbod,
het vliegtuig, was het aanbod van 1 mil
joen dollar direct bedoeld om de prins om
te kopen of hem anderszins ertoe te bren
gen directe invloed aan te wenden ten
gunste van Lockheed. Het ging er uitslui
tend om „het klimaat voor de verkoop van
Lockheed-produkten in Nederland te
begunstigen”.
Er
Ook al ontkent ir. Frits Besancon de
25.000 dollar van Lockheed te hebben
ontvangen, de Commissie van Drie vindt
dat de feiten „onmiskenbaar in de rich
ting van de heer Besancon wijzen” en
voegt daar veelbetekenend aan toe: „Zij
meent zich van verder commentaar te
kunnen onthouden.” Volgens Lockheed
was het geld voor Besancon in een la in
Hilton-Amsterdam voor het grijpen
gelegd.
De commissie stelt dat de door de
prins verstrekte nadere inlichtingen de
conclusies uit het accountantsrapport
niet geheel onverlet laten. Weliswaar
blijkt uit de administratie van de prins
niet dat hij gelden van Lockheed heeft
ontvangen en heeft hij dat zelf ook
verklaard, „maar het feit dat de prins
de herkomst van de 62.000 dollar niet
heeft kunnen ophelderen, tast, zolang
die opheldering niet is gegeven, de gel
digheid van die verklaring aan”, zo
staat onomwonden in het rapport te
lezen.
te* te.
De tweede betaling van gelden aan het
adres van prins Bernhard dateert uit 1968.
In de hoorzittingen voor de Amerikaanse
senaatscommissie-Church verklaarde
Lockheed-directeur Kotchian dat in 1968
ten behoeve van de prins een bedrag van
100.000 dollar (360.000 gulden) is overge
maakt.
Dit geld werd betaald op naam van een
tussenpersoon die luisterde naar de naam
Victor Baarn. Volgens de commissie is dit
een fictieve naam, maar zij heeft niet
ontdekt wie er achter steekt. Het geld
werd de prins aangeboden als dank voor
zijn pogingen om de Nederlandse marine
de Lockheed P-3 Orion, een marinepa-
trouillevliegtuig, te laten aanschaffen.
In december 1967 vond volgens verkla
ringen van Lockheed-zijde in Parijs een
ontmoeting plaats tussen de prins en
enkele Lockheed-functionarissen, waarin
Bernhard werd gevraagd zijn invloed in
Den Haag aan te wenden. Bij Lockheed
wist men niet beter dan dat de beslissing
over de aanschaf van een marinevliegtuig
(de keus was tussen de Orion en de Bré-
guet Atlantique) op 22 december zou val
len. De ptins deelde de Lockheed-
vertegenwoordigers mee, dat de beslis
sing was uitgesteld. De Amerikanen dach
ten dat dit door de inspanningen van de
prins kwam.
In het voorjaar van 1968 schreef de
prins, dat de kansen voor de Orion goed
lagen, wat niet bezijden de waarheid was.
Op 5 juli 1968 nam de regering echter de
beslissing om toch het Franse vliegtuig te
kopen. De Fransen boden betere compen-
satieorders, terwijl ook Europese politie
ke verhoudingen een rol speelden.
Bernhard schreef andermaal een brief
aan Lockheed, waarin hij zei de beslissing
te betreuren en beloofde met zijn vriend
en Lockheed-agent Hans Teengs Gerrit
sen „te zullen trachten leden van het
Nederlandse parlement waar de beslis
sing nog bevestigd moest worden op de
onjuistheid van het genomen besluit te
wijzen”, zo staat in het rapport te lezen.
Bernhard was op technische gronden
voorstander van de aanschaf van de
Orion als onderzeebootbestrijdings-
vliegtuig.
Nog diezelfde maand gingen de
Lockheed-vertegenwoordigers Roger
Smith, een adviseur, en Edwinston Rob
bins, een Europees verkoopdirecteur,
naar de prins, die toen in het Franse
Annecy was. Zij boden hem een half mil
joen dollar (1,8 miljoen gulden) als hij de
beslissing van de Nederlandse regering
ongedaan kon maken.
De prins wees het aanbod af, omdat er
toch niets meer aan te doen was. Uit
erkentelijkheid voor de eerlijkheid van de
prins zou Lockheed-directeur Kotchian
toen Bernhard alsnog 100.000 dollar heb
ben aangeboden. Daartoe hadden dezelf
de Smith en Robbins de prins opgezocht
op de golflinks van De Pan in Utrecht. Ze
overhandigden hem een brief met Kot-
chians dankwoorden en deden hem het
aanbod. De commissie schrijft dat de
prins daar „niet duidelijk” op reageerde,
niet wetend of hij het al dan niet kon
accepteren.
In oktober 1968 is echter in Burbank,
Californië, het Lockheed-hoofdkwartier,
een machtiging voor een cheque afgege
ven op naam van ene Victor Baarn. Op
grond van die machtiging werd een Zwit
serse bank opdracht gegeven een dergelij
ke cheque uit te schrijven en die op een
kantoor in Zwitserland te deponeren. De
begunstigde kon de cheque komen innen
door het noemen van de naam Victor
Baarn.
Lockheed-functionaris John Martin
verklaarde tegenover de commissie het
onaannemelijk te vinden dat de 100.000
dollar niet bij de prins terecht zijn geko
men, maar door een of andere Lockheed-
man zouden zijn onderschept. De
Lockheed-directeuren Kotchian en
Haughton verklaarden in besloten com
missievergaderingen dat de 100.000 dollar
van een „zwartgeldrekening” is overge
maakt. Zij sloten niet uit dat het initiatief
van de prins is uitgegaan.
I;';