1
8
Vondeling op zoek naar duizendpoot
fatsoenlijke
kerel graag
Een
n
8
I
p
life
door dr. Anne Vondeling
K3
L.
3
Afstand nemen
Karakter
Uitkomsten
F'7
Eerlijk en open
Hoe ziet ideale
minister er uit?
geld”?
d
b
c
31
6
0
0
.28
0
0
9
4
17 17
3
1
H 22
4
0
4
0
5
1
2
3
8 14 10
5
5 19 10
3
0
9 IS 13
7 27
0
C: twijfel
B: mee eens;
A: erg mee eens;
D: niet mee eens.
mités
4
5
8 23
11 16
1
1
3
In „Nasmaak en Voorproef” heb ik een
paar klanten van het ministersbestaan
getekend met als voorbeeld de minister
van financiën. Ik haal daar het volgende
uit aan (blz. 148 e.v.): „..Hij vormt de
eenhoofdige directie van een grote NV.
Die onderneming heeft een aandeelhou
dersvergadering van 225 personen, die
permanent in zitting zijn en die op elk
moment de directeur „naar welgevallen”
tot ontslag kunnen dwingen. De directeur
is ook nog commissaris in een stuk of
twaalf andere grote ondernemingen. Zijn
beloning is ruwweg één vijfde van wat in
particuliere bedrijven van die grootte in
ons land wel gebruikelijk is. Ook de minis
ter van financiën is de baas van zo’n zaak
met 24.000 man personeel”.
.Hij is veruit de grootste verpachter
en boer (Domeinen). Daarnaast zijn aan
hem rechtstreeks enkele bedrijven toever
trouwd, zoals de Staatsmunt en het Rijks-
inkoopbureau, een formidabel groothan
delsbedrijf. Behalve dat is hij, zoals
gezegd, „commissaris” in een stuk of 12
andere ondernemingen, de departemen
ten van zijn collega’s. In het kabinet, een
soort holding company, komen ten slotte
alle draden bijeen en dient het geheel tot
een zinvolle structuur te worden gebreid.
Deze vergelijking legt het accent dus op
de leidinggevende kant van het ambt, het
baas-zijn. Dat is m.i. ook de voornaamste.
Natuurlijk, een kabinet en een minister
moeten vóór alles weten wat zij willen en
hoe ze het willen, maar aannemende
dat zij een politiek hebben doorslagge
vend voor het succes is of zij die wil ook
waar kunnen maken, of zij de „Wille zur
Macht” en die macht zelf hebben. Politi
cus én manager dus”.
maar niet de lijsten zó ingevuld te krijgen
dat ik het ook nog eens kan worden.
Overigens, wat is zo’n volgorde arbitrair
als je er echt even over nadenkt. Ben toch
benieuwd!”
5
3
Ik heb geprobeerd wat meer aan de
weet te komen over het ministersambt,
zoals dat gezien wordt door mensen die er
vrijwel dagelijks mee te maken hebben:
secretarissen-generaal (de hoogste ambte
naar op het departement), kamerleden en
parlementaire journalisten. Als de minis
ters en staatssecretarissen aan het einde
van hun rit zijn gekomen, zal ik ook hun
oordeel vragen. Ik vrees dat ze nu te
weinig afstand hebben genomen van hun
baan.
te-
in
or-
;rs
ia!
air
hij
m-
les
ta-
en
de
:inder-
ijdens
In het
zan de
leden.
meer
ficieel
ie we
rd wij-
waar
rfecte
ili van
impf”
litera-
■ili
«P
illi-
jke
oor
rer-
in
tra-
itie
tul-
de-
oor
de
bij
nse
de
sen
>ht,
eze
oe-
»i-
De
18
ds,
zet
in
ids
es-
ies
ise
ide
die
iet
na,
en
len
-
tie. Pas daarna komen de meer politieke
kanten van het werk.
Opvallend is dat het vakman-zijn niet
erg nodig wordt gevonden. Minder verras
send, althans voor mij, was het oordeel
over de papieren verhalen in de Kamer.
Vooral als je weet en de beoordelaars
weten dat allemaal dat de teksten bijna
nooit zelf door de voorlezers zijn gemaakt.
Bovendien is het de laatste tijd een merk
waardige gewoonte van bewindslieden
geworden om dat ook duidelijk te laten
blijken.
Grote verschillen in opvatting tussen de
drie groepen waren er niet. De spreiding
onder de journalisten was wat groter dan
bij de secretarissen-generaal en de kamer
leden. Dat bij het oordeel van de ambtena
ren de eigen ervaring met een beperkt
aantal ministers zwaarder zal hebben
gewogen dan bij de beide andere groepen,
die hele rijen ministers voor hun ogen
voorbij zullen hebben laten trekken, ligt
ook voor de hand. Bovendien hebben zij,
de ambtenaren, veelal alleen rechtstreek
se ervaring op hun eigen departement.
Het ligt ook wel een beetje voor de hand,
dat slechts één secretaris-generaal twijfel
de of de organisatorische zaken wel aan
hem overgelaten moesten worden, en dat
secretarissen-generaal gemiddeld positie
ver stonden tegenover de noodzaak van
samenwerking met beleidsambtenaren en
het hen vroegtijdig betrekken in beleids
voornemens. Evenmin was het voor mij
een verrassing dat de kamerleden en jour
nalisten meer gewicht gaven aan parle
mentaire ervaring dan de ambtenaren, en
dat van de laatstgenoemden drie vonden
dat „hun” minister niet van de geschreven
tekst moet afwijken. Daarentegen had ik
niet kunnen vermoeden dat van de jour
nalisten slechts twee het er „erg mee eens”
waren dat een minister goede contacten
met hem moet hebben. Maar over het
geheel genomen leidde de afweging bin
nen elke groep tot vrijwel hetzelfde resul
taat.
En nu de tweede reeks, de persoonlijke
eigenschappen die een minister nodig
heeft om zijn werk goed te kunnen doen.
Behalve de mogelijke dertien die ik had
genoemd, werden er nog dertig aan het
rijtje toegevoegd. Het excellente schaap
werd daardoor tot een echte duizenpoot
Het is eigenaardig, maar tot nu toe heeft
niemand geprobeerd een profiel te schet
sen van een Nederlandse minister, zelfs
niet sinds dat de laatste tijd zo in de mode
is gekomen voor commissarissen en bur
gemeesters. In de literatuur wordt vrijwel
uitsluitend aandacht gegeven aan de
staatsrechtelijke kant van het ambt. Er
zitten echter ook heel wat andere belang
rijke kanten aan, die bij enigszins verge
lijkbare functies (nog?) ontbreken. Ik her
inner mij de verbaasde teleurstelling van
een minister, die daarvóór president-
directeur was geweest van een grote
onderneming, toen hij rechtstreeks kennis
maakte met het parlementaire bedrijf:
„Je moet hier maar voor iedereen klaar
staan en tekst en uitleg geven; jan en
alleman heeft een mening en staat publie
kelijk tegen je aan te schoppen”. Hij was
dat niet gewend, had er een hekel aan en
verdween dan ook weer snel van het open
Binnenhof naar het beschermde milieu
van het grootste bedrijf in het bronsgroen
eikehout.
Bij „onbaatzuchtig zijn” stelde een jour
nalist de vraag: „Wanneer is bij ministers-
benoemingen ooit op karakter gelet?”
Over de eigenschap „zonder vooroordeel
zijn”, merkte iemand op: „Vooroordelen
kunnen in beperkte mate heel nuttig zijn.
Wat is de politiek zonder vooroordelen?”
„Iedereen, dus ook een minister, heeft
recht op ten minste twee a drie onafneem
bare vooroordelen”, aldus een journalist.
Een ander meende dat de verschillen tus
sen de persoonlijke eigenschappen mini
maal zijn. Een minister zal voor vrijwel
alle dertien eigenschappen een voldoende
moeten halen. Interessant was ook wat
een kamerlid antwoordde: ,,’t Lukt me
Het onderzoekje ben ik half mei ’76
begonnen. Behalve tot de veertien
secretarissen-generaal, heb ik een zelfde
vragenlijst over „vereisten” voor het
ministerschap voorgelegd aan een even
groot aantal ervaren collega’s en aan par
lementaire journalisten die gemiddeld al
zo’n tien jaar op het Binnenhof hebben
verkeerd. In de begeleidende brief schreef
ik: .Mijn verzoek aan u is nu of u
bijgaande lijst wilt invullen. Het betreft
eigenschappen of opvattingen waar ver
schillend over gedacht wordt. Daarnaast
heb ik nog een lijstje gemaakt van waar
schijnlijk door iedereen gewenste eigen
schappen. Natuurlijk weet ik wel, dat ook
de minister een schaap met vijf poten
moet zijn; een schaap dat bovendien als
het een beetje wil jaarlijks vier lammeren
moet werpen, vijf kilo wol leveren en
tweeduizend liter melk geven Wat ik ech
ter van u graag zou weten is de volgorde
van het belang dat u aan de eigenschap
pen geeft. De in uw ogen belangrijkste
krijgt een 1, de onbelangrijkste een 15. Als
ik naar uw mening een belangrijk punt
niet heb genoemd dan schrijft u dat er wel
bij?” (De vragen waren niet toegelicht).
Natuurlijk zou aan zo’n ministerieel leven zo gauw mogelijk een eind gemaakt
moeten worden, maar hiervóór heb ik al verteld waarom dat in coalitie-Nederland
zo moeilijk is. Het gevolg is bij-voorbeeld geweest, dat het departement van
binnenlandse zaken in het verleden enkele keren beheerd is geweest door,
politiek gesproken, nulliteiten, waardoor onze bestuurlijke organisatie nog steeds
verre van doelmatig is. Daartegenover ontmoette de Kamer na de oorlog bijna
steeds ministers van economische zaken die theoretisch hooggeschoold waren
en hun gedachten uitstekend konden verwoorden; zodanig zelfs dat de soms
betrekkelijk geringe praktische prestaties van enkelen vrijwel helemaal schuilgin
gen onder de glanzende parlementaire opvoering.
Het komt in de politiek niet alleen op het programma en het aantal zetels aan.
Ook het vermogen van de enkeling telt heel erg mee. Dat geldt waarschijnlijk nog
meer voor de betrekkelijk weinig ministers (en staatssecretarissen) dan voor de
kamerleden die vier vijf maal zo talrijk zijn. Het heeft mijns inziens zin in deze
opstellen ook aan die kant van de politiek aandacht te geven. In sportverslagen
wordt vaak gezegd, dat het spelpeil niet hoog was, omdat de slechte tegenstan
der niet toestond dat er behoorlijk werd gespeeld; je speelt zo goed als je
tegenstander dat mogelijk maakt. Daar is erg veel van waar, ook in de politiek.
Een goede minister verhoogt ook de kwaliteit van zijn tegenspelers, de
parlementariërs; en omgekeerd, natuurlijk. Is een minister terughoudend, saai,
weinig ondernemend, kent hij zijn zaakjes slecht en houdt hij zich angstvallig vast
aan de teksten die zijn ambtenaren voor hem maakten, dan kan de Kamer op zijn
kop gaan staan, maar dan gebeurt er niet veel.
Het meest opvallende in dit overzicht
lijkt mij het feit dat twee „mentaliteits”-
punten vooropstaan. Daarbij maak ik de
kanttekening dat, in de weken van de
beantwoording, deze twee kwesties volop
aan de orde waren, zowel in de
Bloemenhove-zaak (abortus) als bij de
leverantie van kerncentrales aan Zuid-
Afrika. Het is niet uitgesloten dat dit
enigszins op de antwoorden van invloed is
geweest.
Over de volgende vier punten werd vrij
wel gelijk geoordeeld. Ze betreffen alle
vier de bewindvoerderskant van de func-
lijst moeten opnemen. In het bijzonder
denk ik daarbij aan de eigenschap die vijf
keer werd genoemd, namelijk „eerlijk en
open” zijn. Ik had dat kunnen weten. Toen
wij in 1961 en 1963 aan jonge kiezers
vroegen het beeld te schetsen van „de
ideale politieke leider” werden de volgen
de eigenschappen het hoogst gewaar
deerd (in volgorde van belangrijkheid):
sterke leider; werkelijk eerlijk en oprecht;
durft onprettige, maar noodzakelijke
beslissingen aan; wekt vertrouwen; poli
tiek ervaren; vecht voor zijn mening; stelt
landsbelang boven partijbelang; durft
zelfstandig beslissingen te nemen; man
van beschaving (Nasmaak en Voorproef,
blz. 10). Ook nu zou, zonder twijfel, deze
eigenschap hoog op de lijst zijn gekomen.
Iemand voegde „betrouwbaar zijn” toe;
dat,is zowat hetzelfde als „eerlijk en open
zijn.”
Er waren nog enkele eigenschappen die
meer dan één keer werden genoemd,
namelijk: „een dikke huid hebben”, „crea
tief zijn”, „matig zijn” en „een goed spre
ker zijn.”
De volgende eigenschappen werden elk
één keer genoemd. Het is een erg bonte rij:
kunnen relativeren, fouten durven
maken, fouten durven toegeven, fouten
durven goedmaken (verkeerde beslissin
gen terugdraaien), toekomstvisie hebben,
breed georiënteerd zijn, democraat zijn in
hart en nieren, een overtuiging hebben
(een principiële houding hebben), zich
verantwoordelijk voelen voor de menselij
ke kanten van het beleid, zich verantwoor
delijk weten voor de hem toevertrouwde
stoffelijke belangen, initiatieven nemen,
goed gevoel voor politieke verhoudingen
en mogelijkheden hebben, opvattingen
kort kunnen verwoorden, beloften waar
maken, samenhangen zien met zaken bui
ten het eigen vakgebied, een persoonlijk
heid zijn, zich dienaar van de Kroon
weten, een gezin hebben dat meeleeft, de
wet eerbiedigen, internationale ervaring
hebben, ruimte kunnen scheppen voor
persoonlijk leven, nauwgezet zijn, gevoel
hebben voor ideologische achtergronden,
zonder valse bescheidenheid zijn, kenner
van het parlementair systeem zijn.
Wat mij in deze reeks opnieuw opvalt, is
dat aan de dertien overwegend zakelijke
eigenschappen die in in mijn rijtje had
gezet een flink aantal „christelijke en
maatschappelijke deugden” toegevoegd
worden. Een Nederlandse minister moet
een fatsoenlijke kerel zijn en een
bekwaam leider; en in die volgorde alsje
blieft! Aldus, lijkt mij, de bewoners van en
rond het Binnenhof.
Zo waren er nog wel enkele aan- en
opmerkingen. „Als zelfbeheersing geldt
ten opzichte van alcohol en secretaresse,
dan zeg ik ja, maar ten opzichte van het
parlement ben ik (soms) geneigd néé te
zeggen”. Iemand antwoordde op „een
minister moet organisatorische zaken in
het departement aan de secretaris
generaal overlaten”: „daar ben ik het mee
eens, tenzij deze zaken politiek gevoelig
liggen”. Opgemerkt werd bovendien nog
dat een negental van de opgesomde per
soonlijke eigenschappen genoemd alle te
maken hebben met leiderskwaliteiten. Ze
horen bij elkaar en geven de hoofd
eigenschappen weer van een goede „all
round manager”. En aan die eis behoort
een minister allereerst te voldoen, aldus
deze ondervraagde.
I
Ik geef nu eerst de uitkomsten, waarbij
ik de antwoorden van de drie groepen bij
elkaar heb geteld. De algemene en per
soonlijke vereisten die het meest noodza
kelijk worden geacht heb ik beide keren
voorop gezet en die met de laagste scores
onderaan.
Een minister moet:
Zevenendertig van de gevraagden
stuurden de lijsten ingevuld terug,
dikwijls met enig commentaar erbij.
Enkelen zouden graag, heel begrijpelijk,
nog wat verfijningen hebben willen aan
brengen in het gevraagde oordeel. Ook
werd opgemerkt, dat sommige uitspraken
niet voor alle ministers in gelijke mate
gelden. Begijpelijk is eveneens, dat de
vraag of een minister „onbaatzuchtig” zou
moeten zijn, eigenlijk een toelichting ver
eist. Eén van de ondervraagden zei dat als
bedoeld is „onkreukbaarheid” die eigen
schap uiteraard hoog genoteerd moet
worden. Zou bedoeld zijn „belangeloos”,
in de zin van geen behoorlijke beloning en
andere arbeidsomstandigheden verlan
gend, dan zou de klassering laag worden.
1. Over „politieke moed" beschikken en
impopulariteit niet schuwen;
2. Doordrongen zijn van de noodzaak van eenheid
van het algemeen regeringsbeleid
(Art. 4 Reglement van Orde Ministerraad);
3. Belang stellen in een intensieve
persoonlijke samenwerking met de departementale
beleidsambtenaren; ««•■Ma»,,....»*.......,.....,......,...,.,,,,,,..,.,,,,,,,,.,..,,,,.,,,,,.,,,,,
4-6. De „baas” zijn op het departement;-
Bestuurservaring hebben;
Zijn opvattingen kort, bondig en vlot
kunnen verwoorden;
7-8. Er naar streven vertegenwoordigers van
organisaties die op „zijn” terrein werken
geregeld te ontmoeten;
Goede contacten hebben en houden met zijn
eigen fractie, 10 23
9. „Herkenbaar” zijn en blijven voor zijn eigen partij; MB
10. Goede contacten met de pers hebben of, zo
nodig, maken.......w„.........m.„..........„...u...........w.
11. Parlementaire ervaring hebben;
12-13. Voornemens in de eerste plaats met de
departementale adviseurs bespreken;
Organisatorische zaken van het departement aan
de secretaris-generaal overlaten;
14. Een vakman zijn op het terrein van het
departement;
15. In het parlement niet van een geschreven
tekst afwijken, mede om een nauwgezette
woordkeus te verzekeren
13
i.«>,.»„l,,.«,«ua<aa<«,».HM.«,,,..>>HV«««««»»*lO 15'
19 12
De titel, Tweede Kamer: Lam of
Leeuw?, heeft betrekking op de veel
gehoorde kritiek dat de invloed van het
parlement in wezen maar zeer gering
Vondeling beschrijft in zijn nieuwe
boek uitvoerig de samenstelling van de
Tweede Kamer en haar hoofdtaken,
zoals: hoedster van de democratie; zor
gen dat geregeerd kan worden; contro
le uitoefenen op de regering en wetten
maken. Hij doet enkele voorstellen om
Kamervoorzitter dr. Anne Vonde
ling heeft zijn tweede boek ten doop
gehouden over zijn ervaringen in de
Nederlandse politiek. Na het in 1968
verschenen „Nasmaak en Voorproef”,
waarin hij zijn tijd als fractievoorzit
ter van de PvdA en als kortstondig
minister van financiën beschreef, nu
een boek over taak en werkwijze van
het parlement.
is. Dr. Vondeling stelt daarom in alle
openheid de vraag: Is de Tweede
Kamer werkelijk het machtigste
orgaan van het land of loopt zij aan de
leiband van de regering, de grote
ondernemingen, de ambtenaren of de
wetenschap?
de werkwijze van de Kamer te verbete
ren en schetst ten slotte het profiel van
onder andere het ideale kamerlid, de
ideale minister en het ideale regerings-
program.
Wij publiceren een fragment uit het
boek, dat, evenals Nasmaak en Voor
proef, ongetwijfeld veel belangstelling
zal trekken. „Tweede Kamer: Lam of
Leeuw?”, dat Vondeling grotendeels
tijdens de kamerdebatten, gezeten in
zijn voorzittersstoel, schreef, ver
schijnt in de Synopsis-reeks van de
Arbeiderspers en kost in de winkel
23,50.
En nu de aanvullende opmerkingen.
Enkele ervan had ik zeker direct al in de
a
omgebouwd. Dit was het resultaat (in vol
gorde van belangrijkheid).
1. Snel de kern van een zaak zien: 150
punten;
2. Snel en overwogen beslissingen kun
nen nemen: 178 punten;
3. Leiderskwaliteiten bezitten (met men
sen kunnen omgaan): 181 punten;
4. Kunnen inspireren en stimuleren: 231
punten;
5. Kunnen luisteren: 239 punten;
6. Overtuigingskracht hebben: 268
punten;
7. Een ijzeren gestel hebben: 271 punten;
8. Kunnen delegeren: 273 punten;
9. Zelfspot beoefenen (gevoel voor
humor hebben): 310 punten;
10. Zelfbeheersing hebben: 323 punten;
11. Zonder vooroordelen zijn: 350 punten;
12. Onbaatzuchtig zijn: 367 punten;
13. Een tv-persoonlijkheid zijn: 453
punten.
Het is opvallend dat ook nu typische
bewindvoerderseigenschappen hoog
genoteerd staan. Wat precies van de laatst
genoemde eigenschap, tv-persoonlijkheid,
moeten denken weet ik eigenlijk niet. Ik
denk dat de vraagstelling de gedachte zou
kunnen oproepen dat een minister niet
direct een persoonlijkheid hoeft te zijn,
maar het desondanks wel goed moet doen
voor de tv: een mooie jongen die geen vent
hoeft te zijn. Hoe het zij, niemand heeft
het voor „een tv-persoonlijkheid” opgeno
men; de hoogste plaats die één onder
vraagde toekende was een gedeelde
negende.
Ook bij deze toets was er weinig ver
schil in opvatting tussen de drie groepen
beoordelaars. De secretarissen-generaal
hadden het bezitten van leiderskwalitei
ten en het kunnen delegeren sterker voor
op staan en gaven het hebben van overtui
gingskracht een lagere plaats; de kamer
leden stelden erg veel prijs op het kunnen
luisteren en schatten ook het hebben van
overtuigingskracht hoger dan de andere
beoordelaars. De journalisten benader
den het gemiddelde het dichtst.