contact met 'wfa nt MS I I (fa BB K z Mensheid nog niet rijp voor ,buiten-aarde” m.k 4 «1 Overseinen van mensen few 5 <5 B «$1 45 I 45 .JLx Veronderstellingen zijn er genoeg gg|| ■ito 4 Z’l O r»>. *1 k- <4 PM Bêi fair 5 ;-v 22 *1 v- W1 (l n d. n door Pieter Bok te *55 0 X1 Wat is altijd X. ifeXi W3 wi'X In de artikelen van „leven elders in het heelal” hebben wij de meest fundamentele vraag onaangeroerd moeten laten, stomweg omdat we er geen antwoord op kunnen geven doordat onze kennis daarvoor niet toereikend is en misschien zelfs nooit worden zal: hoe is leven ontstaan? We hebben het wel gehad over het ontstaan van de bouwstenen, maar van die bouwstenen dus van dode materie naar leven is een stap die wij experimenteel niet in laboratoria hebben kunnen zetten en die wij ook in de natuur nergens hebben waargeno men. Toch is een antwoord op die fundamentele vraag mede bepalend voor de frequentie waarin leven elders in het heelal voorkomt. Wij willen deze pagina wijden aan enkele aspecten van het vraagstuk omtrent het begin van het leven. JSC?', 1^4 •w Sommige mensen die te maken hebben met problemen rond con tacten met buitenaardse bescha vingen, vragen zich ernstig af of wij het risico van dergelijke con tacten wel mogen lopen. Zij ver wijzen dan naar wat mensen elkaar onderling hebben aange daan in ontwikkelingsfasen, die wij toch als „beschavingen” beschouwen. Het lot van de Noordamerikaanse indianen na contact met de technisch verder ontwikkelde immigrerende blan ken is een spreekwoordelijk voor beeld van de risico’s bij ontmoe tingen tussen verschillende cul turen. w i Onstoffelijkheid Goddelijke ingreep WWW S 1 l'/A -Br <7 Het zeer labiele lot van de Zuid- amerikaanse, Braziliaanse india nen in de moderne „verlichte” tijd is al even weinig rooskleurig, hoewel wij het voorbeeld van Noord-Amerika voor ogen had den. Zulke ondergangen van cul- turen en beschavingen zijn niet noodzakelijk het gevolg van moedwillige boosaardigheid, maar veelal onvermijdelijke his torische processen, vooral als gevolg van de introduktie van nieuwe technieken en maat schappijbeschouwingen. Vraagtekens bij ontstaan van leven o’/c /i ■•5 y i' r Sï» zV/z/^ üjl s W *->f Deze „teleportatie” brengt echter bij- ■XTi* :;k és< .zJ7Jb In deze richting van denken ligt ook de tweede hypothese, die van het pansperma. Het heelal zou dan permanent vervuld zijn geweest van levenskiemen, die zich vestigden en evolueerden waar een gun stige plaats werd en wordt gevonden. Dit zou inderdaad tot een zeer frequent optre den van herkenbare levensvormen overal in het heelal moeten leiden. Zo op het eerste gezicht doen een paar van deze hypothesen bijzonder onwaar schijnlijk aan, maar bij nadere beschou wing mogen zij toch niet worden uitge sloten. Het vervelende is, dat ons bevattings vermogen te kort schiet voor de beant woording van deze fundamentele vragen, maar desondanks kunnen we erop voort borduren. Wanneer ooit iets is „ontstaan” dan is er geen enkele reden om (ondefini eerbaar) leven niet dezelfde kans te geven als dode materie. In welke vorm dat oor spronkelijke leven dan gegoten was doet niet ter zake. kiemen moeten niet noodzakelijk gebon den zijn aan complexe materiële construc ties. Zoals eerder gezegd: we weten niet wat leven is, en leven kan ook heel goed immaterieel zijn, zoals sommige compo nenten van aards leven dit zijn. De onstof felijkheid van kosmische levenskiemen, die wij „pansperma” noemen zou ook verklaren, waarom dit pansperma nim mer is aangetoond. Het is de vraag of het, wanneer het onstoffelijk zou zijn, ooit met stoffelijk gebaseerde natuurwetenschap pelijke middelen aantoonbaar zou zijn. Over het algemeen zoekt men tegen woordig naar de stap, die de natuur inder tijd gezet zou moeten hebben van dode stof naar levende. Zoals eerder gezegd heeft men het mogelijke ontstaansprocé- dé van de bouwstenen van het leven, de amino-zuren, reeds in het laboratorium nagebootst. De hypothese van prof. Bok, die te complex is om hier in detail te worden uiteengezet, omvat juist een ont wikkeling in andere richting. Op grond van algemeen geldende natuurwetten omtrent energieverdeling en energiebindingen concludeert hij dat het ontstaan van minder complexe mate riële constructies, zoals de dode stof uit de meer complexe als de levende een natuur lijker gang van zaken is dan de omgekeer de weg. Hij noemt deze theorie tevens een uitweg uit de al eeuwen heersende schijn bare tegenstrijdigheid tussen godsdienst en natuurwetenschap, omdat met de aan name, dat leven primair zou zijn geweest, de godsdienstige opvattingen omtrent de schepping geen geweld zouden behoeven te worden aangedaan door de natuurwe tenschap, aangezien dan die schepping in allereerste plaats in welke vorm ook het leven zelfs als primaire vrucht omvat zou moeten hebben. Over het feit, dat er hoe dan ook ooit iets moet zijn „ontstaan” is men het wel eens, omdat wij het begrip „altijd” niet kunnen bevatten. Het lijkt uitermate onwaarschijnlijk, dat wij ooit een antwoord zullen vinden op deze fundamentele vragen, ook al treffen wij elders in de kosmos hoog ontwikkeld intellectueel leven aan. Zuiver in theorie - en waarschijnlijk nooit in realiteit - bestaat er de moge lijkheid om materiële zaken met de snelheid van het licht over te seinen naar elders. We moeten nu, in tegen stelling tot in deze serie tot dusver - een beetje technisch worden. Die beperktheid betekent echter niet, dat het principieel onmogelijk zou zijn. Er zijn echter miljarden seinen nodig om slechts één molecuul van één mens over te seinen, en miljarden maal miljarden seinen om een mens te „tele- porteren”. Maar dat gaat dan wel met een aantrekkelijke snelheid: 300.000 km per seconde in plaats van de trage gang waarmee die mens zelf door het heelal zou kunnen reizen. Het lijkt in hoge mate onwaarschijn lijk, dat een dergelijke techniek voor interplanetair persoonlijk contact ooit bereikbaar zal zijn, al zouden de tech nieken ervoor worden ontwikkeld. Wij moeten dan klaar zijn, en dat zijn we nu helemaal nog niet. Zij hebben begrijpelijkerwijs een te eenzijdige instelling, zien hun werk graag bekroond en zoeken koste wat het kost resultaten, welke deze ook mogen zijn. Zij ontberen bovendien veelal de noodzakelij ke maatschappelijke inzichten, die een rol moeten spelen in de, zoals gezegd, altijd riskante contacten. Die tekortkomingen mogen de wetenschapsbeoefenaars niet als fouten worden aangerekend, maar zij vormen een realiteit, waarmee rekening moet worden gehouden. Het wordt, nu wij serieus beginnen met de speurtocht naar „anderen” in het heel al, de hoogste tijd dat wij ons over deze vraagstukken buigen. Staan wij eenmaal voor het grote moment van een contact, gaat de kosmische telefoon over, dan moe ten wij weten of we haar op moeten nemen en „hallo” zeggen, of moeten laten doorbellen. Degenen die zelf de mogelijkheden tot contacten openen en de outillage verzor gen, d.w.z. de wetenschapsbeoefenaars en hun technische medewerkers, lijken ook niet onze meest geëigende vertegenwoor digers, noch degenen die erin slagen ont vangen boodschappen te ontcijferen of een taal samen te stellen, waarmee wij actief contact zouden gaan zoeken. I Vs Wanneer wij op dit moment contact zouden krijgen en gegevens zouden kun nen uitwisselen met een wetenschappelijk veel hoger ontwikkelde soort wezens elders, die bijvoorbeeld (indien zij met die vraagstukken hebben te maken gehad) ons konden vertellen hoe wij doeltreffend kanker en hart- en vaatziekten de baas zouden kunnen worden en die ons leerden het verouderingsproces te beheersen, zou dat het einde van de mensheid inluiden. Een onvoorstelbare overbevolking zou het directe gevolg zijn. Wie moet de verantwoordelijkheid dra gen voor beslissingen op dit terrein? Wie moet in eventueel interplanetair contact namens de mensheid vragen stellen, ant woorden verwerken en over onszelf ver tellen? Een geheel ander contact tussen kos misch gescheiden beschavingen zou tot stand kunnen komen wanneer wij de mogelijkheid hadden, ons in de tijd te verplaatsen, maar dat is een hoofdstuk apart en ligt te veel op het terrein van wetenschappelijke fantasie om er die per op in te gaan in een serie, die opgebouwd is rond de landing van de Amerikaanse Viking op Mars. Uit dit eenvoudige voorbeeld moge blij ken dat we op zeer weloverwogen wijze te werk moeten gaan wanneer het gaat om betrekkingen aan te knopen met buiten aardse vormen van intellectueel leven. Tenslotte is er nog de hypothese, vol gens welke leven altijd en overal ontstaat via een natuurlijk procédé wanneer de omstandigheden1 daarvoor gunstig zijn. De hypothese is echter nauwelijks anders dan die van het pansperma, die van het altijd aanwezig zijn geweest van levens kiemen en die van de prioriteit van het leven met alle dode materie als afvalstof van het leven. Wij zijn er eenvoudig, met onze vrijwel ongeremde groei van de wereldbevolking en het vrijwel ontbreken van geboorten beperking, eenvoudig nog niet aan toe. Men kan daar dan wel tegenover stellen dat die buitenaardse intelligenties ons dan ook wel zouden leren om de nadelige gevolgen van revolutionair groeiend medisch kunnen te boven te komen, maar dat is een suppositie, niet een zekerheid. Er bestaan verschillende hypothesen omtrent het ontstaan van het leven elders en op aarde, waarvan wij de voornaamste willen noemen. Enkele van die hypothe sen overlappen elkaar althans gedeelte lijk, maar zij zijn toch wezenlijk verschil lend. Bovendien betreffen sommige hypo thesen uitsluitend het ontstaan van leven op aarde, andere hebben betrekking op het ontstaan of de herkomst van leven waar dan ook. vf ff --rat.3— Direct persoonlijk contact tussen beschavingen op planeten bij verschil lende, zelfs kosmisch gezien betrekke lijk dicht bij elkaar staande sterren, is praktisch onmogelijk. Zoals zoveel pertinente beweringen op welk gebied dan ook geldt ook voor deze, dat er „uitwijkmogelijkheden” zijn, die de geschetste barrières kunnen omzeilen. Dat geldt in theorie ook voor direct contact tussen beschavingen. 1 Het leven is niet ontstaan, maar heeft altijd bestaan 2 De theorie van het „pansperma”: overal door het heelal zwermen levenskie men, die (overdrachtelijk) „wortel schieten” wanneer zij terecht komen op een hemellichaam met een voor leven en evolutie gunstig milieu. 3 Het leven is ontstaan door een boven natuurlijke ingreep. 4 Leven kan onder bepaalde omstandig heden ontstaan uit dode stof, de gene- ratio spontanea. 5 Ontstaan van het leven is een natuurlijk proces dat altijd op gang komt wan neer en waar de omstandigheden gun stig zijn. Teleportatie als middel tot direct persoonlijk contact tussen kosmisch uiteenliggende beschavingen lijkt (maaf nogmaals: niet is) onmogelijk. Bovendien zouden er buitengewoon merkwaardige neveneffecten kunnen optreden wanneer een mens (of iemand van een andere beschaving) in tweevoud door de kosmos zou rond dreunen. Want het origineel van de geteleporteerde replica zou op de eigen wereld net zo goed blijven bestaan en functioneren als de concertmusici en atleten, die u nu al over radio en televi sie hoort en ziet. zonder grote moeilijkheden mee. De omschrijving van constellatie en momentele toestand van slechts één molecuul vergt miljarden signalen, ter wijl we (nog) niet in staat zijn de mate riële en energetische toestand van een eenvoudig atoom te beschrijven. Iede re waarneming van de materiële posi tie of de energetische potentie van een sub-atomair deeltje verstoort namelijk de positie of het energieniveau van dat deeltje. Daarom gaat het tegenargument van meer optimistische denkers over deze materie ook niet geheel op, dat we niet pratend over buitenaardse beschavingen meteen dezelfde negatieve eigenschappen van de mens mogen toedichten aan bui tenaardse intelligente wezens. Wanneer verdwijnen van culturen en beschavingen een min of meer historische noodzaak is als gevolg van contacten met technisch hoger of anders ontwikkelde culturen, doet zich dit verschijnsel wellicht ook voor bij interplanetaire contacten. Er is zelfs geen grote verbeelding voor nodig om ons voor de mensheid mogelijk ramp zalige gevolgen van die contacten voor te stellen. Deze bedenkingen zijn echter nogal zwak bij verder doordenken. Zelfs aardse bacteriën hebben zich jarenlang op de maan in het leven weten te houden onder omstandigheden die in sommige opzich ten moeilijker waren dan die in de ruimte, bijvoorbeeld door de zeer grote tempera tuurschommelingen op de van tijd tot tijd belichte en dan weer onbelichte maan. Min of meer passend in het denkbeeld van het „altijd” bestaan hebben van leven is een naar ons weten nog niet gepubli ceerde theorie, die het leven primair stelt vóór het bestaan van levenloze materie. Onder de nagelaten papieren van prof. dr. S. T. Bok, overleden in 1964, troffen wij een kennelijk voor publikatie bedoeld artikel aan onder de titel „Het leven pri mair”, welk bedoeld artikel min of meer als een aanvulling en zelfs verbetering van zijn in 1963 in de Aula-reeks versche nen boek „Het ontstaan van het leven” kan worden beschouwd. Prof. Bok was hoogleraar in Leiden van 1929 tot 1952, waar hij microscopische anatomie doceerde en na laatstgenoemd jaar tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in 1962 directeur van het Ned. Centraal Instituut voor Hersenonderzoek te Amsterdam en buitengewoon hoogleraar aan de Amster damse Universiteit. In principe lijkt een organisatie als de Verenigde Naties de aangewezen spreek buis, omdat die pretendeert de mensheid als geheel te vertegenwoordigen, maar de gestes van deze organisatie zijn vooral de laatste jaren zo bepaald door politieke verzieking en verdeeldheid, dat we ons eigenlijk zouden moeten schamen met deze stem te spreken. Moet er een „begin” zijn geweest? Ook van de tijd? Wat betekent in dit licht het „altijd” bestaan hebben van het leven? Die laatste vraag loopt enigszins parallel met de vraag of er „altijd” materie en energie zijn geweest, naast tijd en wellicht leven, de voornaamste andere componen ten van de kosmos. We moeten er wel van uitgaan, dat „op een gegeven moment”, dit wil zeggen op een bepaald „tijd”-stip iets is ontstaan wat er „tevoren” niet was. Er zijn deskundigen, die veel bedenkin gen opwerpen tegen de pansperma- hypothese, op grond van het „levensvijan dige” milieu van de interstellaire ruimte: nauwelijks materie om leven in welke vorm dan ook in stand te houden, gevaar lijke straling, onvoorstelbaar lage tempe ratuur en geen atmosfeer, dus geen atmosferische druk om constructies bij een te houden. Bovendien gaan de bedenkingen tegen het pansperma voorbij aan de fundamen tele kwestie van het mogelijke karakter van dit pansperma. De kosmische levens- Waarmee we dan tegelijkertijd geko men zijn op de derde van de vijf hypothe sen, die wij aan het begin van onze beschouwing noemden, namelijk dat leven is ontstaan door een bovennatuurlij ke ingreep. Dat „bovennatuurlijk” kan dan worden opgevat als een procédé, dat wij niet kunnen begrijpen of een goddelij ke ingreep, wat eigenlijk op hetzelfde zou neerkomen. Volgens de bijbelse opvattin gen zou echter eerst de materiele wereld tot stand zijn gekomen en pas naderhand daaraan leven als element zijn toege voegd, hetgeen een tweevoudige bovenna tuurlijke ingreep zou hebben vereist. In vroeger eeuwen, toen men zich er ook al mee bezighield, hebben velen geloofd in de generatio spontanea (hypothese 4), het ontstaan van leven uit dode stof. Daarmee werd dan niet het leven als verschijnsel bedoeld, maar bepaalde al betrekkelijk hoog ontwikkelde levensvormen, zoals muizen uit afvalhopen etc. Men is er thans wel van overtuigd, dat dit procédé onmo gelijk is. Het ontstaan van leven in zijn eenvoudigste vorm moge dan nog een groot vraagteken zijn, de hogere vormen blijken steeds uit lagere te zijn geëvolu eerd. Het is voor ons mensen in de „ont wikkelde” wereld van vandaag dood normaal, via de radio concerten te beluisteren op duizenden kilometers afstand en via de televisie direct in de huiskamer te „zien” hoe zich aan de andere kant van de wereld sportevene menten en moordaanslagen afspelen. Wij horen dat concert of zien die voet balwedstrijd niet echt, alleen een ver taling ervan. Ingewikkelde instrumen ten zetten geluid en beeld om in elek tromagnetische (in modulatie en fre quentie gemanipuleerde) straling. Die straling met een snelheid van 300.000 km per seconde vangen wij thans op met een antenne, waarna in ons radio- of tv-toestel de straling weer omgezet wordt in beeld en/of geluid. Het merk waardige gevolg is, dat we een naboot sing horen of zien, die de realiteit vrij wel totaal evenaart. Gevolg is merk waardig genoeg ook, dat de radioluis teraar het concert een fractie van een seconde eerder hoort dan de luisteraar achterin de concertzaal: die laatste moet wachten op de veel langzamere geluidsgolven (300 meter per seconde). Het is theoretisch niet onmogelijk, ook stoffelijke zaken nabootsend over te seinen via elektromagnetische gol ven, wanneer bij de ontvanger vol doende materiaal voorhanden is om het elektromagnetisch overgebracht signaal te herscheppen in de oorspron kelijke vorm. Er komt dan niet hetzelf de stuk materie uit de ontvanger als er bij de zender is ingestopt, maar een volmaakte replica. Eigenlijk precies als dat via radio en televisie gebeurt. Dan hoort of ziet m§n ook alleen een „weergave”, maar die kan even doel treffend zijn (en vaak waardevoller) als het origineel. De tijdloosheid, het nimmer zijn ont staan maar altijd hebben bestaan van leven (nr. 1) schept nogal wat filosofische problemen waar we niet uit kunnen komen. Wat is „altijd”? Wanneer we stel len dat het heelal waarin wij leven 18 miljard jaar oud is, wat was er dan vóór dat het heelal „ontstond”? Kunnen we zelfs praten over „voordat” wanneer we het hebben over het ontstaan van het heelal? Want „voordat” veronderstelt, dat er tijd was, al verstreken toen het heelal ontstond. Maar wit is tijd? Dat weten we niet, maar we weten wel dat het een groot heid is in de wereld waarin wij leven, hét heelal. Een zeer belangrijk element zelfs, want tijd is een onmiskenbare factor in ontwikkeling en evolutie. 4 JP Het is mogelijk, een materiedeeltje mathematisch en vertaalbaar voor elektromagnetische golven te omschrijven, zodat duplicatie bij de ontvanger ook mogelijk is, zoals bij aurale en visuele seinen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 23