Gouden boek met heiligenlevens Ruting, Van Reen, Van Praag: veel tekst van weinig waarde j- verteld voor niet-gelovigen ANGELA BLIJ MET DE DOOD VAN HAAR GEZIN door Th. J. Koeckhoven r Gebrek aan afstand Te weinig reliëf Mislukking Niet oorspronkelijk Angela Lijkschennis Barbaar in Azië Verderfelijke mode 5g> - Vil 1 r Na de Toverlantaarn van hat Christendom van Belcampo was het kennelijk niet overbodig oude en oeroude heiligen opnieuw in een boek te laten opdraven tot lering en vermaak van de moderne lezers. Vrij kort na de ballon van Belcampo die ik een half jaar geleden mocht doorprikken, heeft nu Wim Zaal zijn vlieger opgelaten. Het fiere opschrift luidt: Zoek het koninkrijk - Heiligenlevens voor niet-gelovigen verteld. (Meulenhoff Amsterdam, 19,50). Er zijn belangrijke verschillen tussen Zaal en Belcampo. De toverlantaarn is gevat in blinkend zilver en de heiligenlevens neigen meer naar goud op de kaft. Verder geldt voor beide pen) zijn weliswaar het minst vervelend maar ook hiervan blijft uiteindelijk toch wel erg weinig hangen. boeken: het verhaal van een heilige is ook het verhaal van een tijd. De mens maakt de tijd, zoals de tijd de mens maakt. Zaal heeft dit beter begrepen dan Belcampo. In het gouden boek van Wim Zaal worden de heiligen niet zomaar ais bloemen uit de hof geplukt om even later een snelle dood te sterven in een mooie vaas in de salon. Want dat gevaar loopt men als men reeds lang gestorven maagden en martelaren opgraaft ten gerieve van al dan niet gelovige mensen van nu. uu Pr de Ut he be alt da he zij stt HET SPIJT ME maar dit wordt geen opwekkend ver haal. Drie boeken gelezen, zevenhonderden vijf tig pagi na’s met moeite doorgewerkt en wat blijft er over? Drie boe ken op de plank erbij, dat wel natuurlijk, maar voorts toch voornamelijk ergernis en slaap. „Natuurzuiver kinder hormoon” (uitgave van Meu lenhoff), een verhalenbundel van Jos Ruting, verveelt van de eerste tot de laatste bladzijde, „Landverbeuren” (Agathon, Bussum) van Ton van Reen is ongeveer vijfmaal te dik, hoe wel het toch maar honderdvijf- tig pagina’s telt, en de vier ver halen die Siegfried E. van Praag bijeenharkte in „Partij tje ruw Partijtje geslepen" (uit gave Standaard en Van Kam- - X.. f I 1 Christus verschijnt aan de knielende Ignatius van Loyola, een Vlaamse houtsculptuur Franciscus van Assisi, een kopergravure uit 1640. Een van de lievelingsboeddha's: de lachende Boeddha Hotei in de zg. TigerbafsenMin 4a Singapore (afbeelding uit het boek Antwoord). WIM VOGEL. C J I 1 Was ik destijds geneigd Belcatnpo niet helemaal ernstig te nemen, de bedoelin gen van Wim Zaal houd ik voor oprecht. De schrijver heeft gevoel voor het myste rie, begrip voor mensen met een afwij kend gedrag en voor omstandigheden van toen. Vanzelfsprekend kan hij er niet aan ontkomen tevens een klinische beoorde ling te geven van menig heiligenleven. Door zijn benaderingswijze blijft Wim Zaal enerzijds vol begrip voor de onna speurlijke wegen die leiden van de mens naar God. Anderzijds wordt hij soms gedwongen tot een onbarmhartige ont luistering. Zelfs in het licht van hun tijd zijn bijvoorbeeld Aloysius van Gonzaga en Alfonsus van Liguori geen figuren op wie de uitdrukking heiligheid van toepas sing is. Wim Zaal begint zijn boek door aan te geven via welke procedures sterfelijke wezens tot de eer der altaren worden verheven. Deze opening is even boeiend als het gehele boek. Van meet af aan wekt de schrijver vertrouwen. Hij ziet niet alleen de heiligen die zich officieel een aureool hebben verworven. Hij heeft evenals de r.k. kerk weet van volslagen onbekenden, die nooit aan een proces zijn toegekomen, maar die heiliger geweest kunnen zijn dan de officieel geheiligden. „God heeft een reserve, waar niemand van weet.” Iemand als Wim Zaal die met deze onbekende factor durft te rekenen verdient vertrouwen. Een heiligenleven is per definitie een vergelijking met vele onbekenden. Achtereenvolgens leidt de schrijver de Ruting wordt op de flaptekst geka rakteriseerd als de zondagsschrijver van de Nederlandse literatuur. Mis schien gaat deze kwalificatie op voor zijn eerste romans waarvan met name JLydia en de zwaan” (1963) indruk ■naakte door de onbevangen manier van schrijven en door een groot inle vingsvermogen m de gedachtenwereld van kinderen, maar m de loop der jaren heeft deze schepper van de zevende dag toch wel erg veel van zijn naïviteit en oorspronkelijkheid verlo ren. De brij die hij ons nu voorzet bestaat uit een reeks verhalen die alle maal duidelijk moeten maken dat het met Holland, dus met Phenol-land, bepaald niet de goede kant opgaat De natuur wordt vervuild en het natuurlij- ke, de bloemen, de dieren en de kinde ren worden daar in het bijzonder het slachtoffer van. Ook geëngageerde mensen kunnen echter aartsvervelend worden, vooral als een en hetzelfde gegeven pagina’s lang in vaak dezelfde bewoordingen herhaald wordt. De soms science fiction-achtige verhalen dat is gemakkelijk, dan kan namelijk alles - worden afgewisseld door opmer kingen van kinderen die bijna nooit het lezen of het onthouden, laat staan het opschrijven waard zijn. Daarnaast gunt Ruting ons een kijkje in zijn, zegt men, unieke verzameling kranteknip- sels die alle, zonder één uitzondering, ons leren dat autoriteiten met deugen. Wat het boek teveel heeft is de stellig heid, is de zekerheid. Wat het niet om te pruimen maakt is het gebrek aan iro nie, aan afstand. „Landverbeuren”, een roman van Ton van Reen, leest heel wat gemakke- lijker weg. Vooral als je na enige pagi- Behalve aan Herzberg moest ik bij „De finale” ook denken aan Villa des Roses van Willem Elsschot. Ook hier het wel en wee van een pension met een diversiteit aan gasten met hun eigen aardigheden, hun onderlinge ruzies en affecties. Dit alles betekent wel dat Van Praag voor mij geen oorspronke lijk auteur is. Hij doet mij te veel denken aan anderen, die ik eigenlijk liever lees. „Drie rode rozen” van Abel, Herzberg. Een mooie roman over een oude, ver eenzaamde, wat schizofrene jood die in opstand komt tegen Gods almacht. Iets hiervan vond ik terug bij een andere joodse auteur: Van Praag. „Partijtje ruw Partijtje geslepen” bevat vier ver halen waarvan het laatste „De finale” ons iets tooht van de wandelende jood die zich schijnbaar aanpast, maar die innerlijk en emotioneel worstelt met een verleden dat verdrongen dient te worden omdat niemand daar meer een boodschap aan heeft, zegt men. miljoenen mensen als ratten te laten kie peren. Maar goed, laten we maar eindigen met de dooddoener dat oost en west heed wat van elkaar kunnen leren. Er zijn over al barbaren en filosofen. En heihgrrn natuurlijk. I Genoveva van Brabant een nieuw gezicht dat omsluierd moet blijven voor de nette burger van vandaag en voor de psychiater die zich moet behelpen met het walmende pitje van zijn wetenschap. Gods wegen zijn wonderbaar en mensen die de euvele moed hebben barrevoets deze weg te gaan, ontmoeten vrijwel alleen maar onbegrip bij soortgenoten van nu die zich langs overbelichte wegen voortspoeden in een rechte lijn van A naar B. Het grillige landschap van de menselijke ziel onttrekt zich aan hun waarneming. Een poging om Aloysius van Gonzaga, Alfonsus van Liguori of Theresia van Lisieux dichter te brengen bij de lezers van 1976 is bij voorbaat (bijna) tot misluk king gedoemd. Niet helemaal gelukkig. Wim Zaal, een gelovige man lijkt mij, heeft het aangedurfd de heiligen van toen aan te bevelen in de aandacht van de huidige ongelovigen. C t 91 WE dit do de m; mt di ed „w do vo sp ch va da bij vk tei au mi rij pe vo en na rei da: je eer zev ree de die zo dai pol WE nis in Wij mogen best bekennen dat we heel wat van het oosten kunnen leren, name lijk dat geluk niet uitsluitend gebonden is aan welvaart, techniek en rijkdom. Maar van de andere kant geef ik geen cent voor een levensfilosofie die er geen been in ziet We kunnen Sint Franciscus van Assisi niet losrukken uit de bodem van het der tiende eeuwse Italië. We mogen heremie ten als Sint Antonius met het varken niet verbannen uit de woestijn. Ze horen thuis in de nadagen van het Romeinse imperi um. Overplaatsing naar de betonnen cul tuur van nu levert het gevaar op van dwaasheid en leegte. De uitwerking zou fataal zijn. Margaretha Maria Alacoque kon alleen maar wortel schieten in het Frankrijk van de zeventiende eeuw. Breng haar over naar een hedendaags klooster en men ontdekt dat men een ijsbeer heeft losgelaten in een oerwoud of een dadelpalm heeft overgeplant in het Zuidpoolgebied Heiligenlevens moeten we lezen met de bril van hun eigen tijd. Het liefste eigen lijk met de ogen van een gelovige die weet dat er meer is tussen hemel en aarde dan een nette burger van een geordende samenleving durft vermoeden. In het vuur van de liefde en in het licht van de eeuwigheid krijgen Sint Maarten van Tours, Sint Jeroen van Noordwijk en Sint i. niet aan en worden daardoor tot de outcasts in een geordende maat schappij. Dit is allemaal in ongeveer de eerste dertig bladzijden wel duidelijk, maar dan is de zon net op, en de dag die Van Reen wil beschrijven nog lang niet ten einde. De figuren krijgen weliswaar wet wat meer reliëf maar spanning zit er toch in feite niet in, daar kan zelfs de cliché-matige wat dikke en luie en dronken dorpspastoor niets aan ver helpen. Als de zon ondergaat, sterft de jon gen. Je vraagt je dan wel af waarom er die hele dag geen dokter is komen kijken. Hoewel een ziekenhuis nog beter voor hem geweest zou zijn. Daar weten ze, volgens mij, met adderbeten langzamerhand wel raad. Helaas heeft Van Reen zijn roman laten spelen in een niet te bepalen historisch verleden zodat hij ook met dit soort naive vra gen alle kanten op kan. Begin van dit jaar besprak ik voor u lezer langs de martelaren van de vroege kerk en de woestijnvaders, die hij om hun grote aantallen collectief moet behande len. Eenzelfde behandeling krijgen de apostelen van Nederland als Servatius, Willibrord en Bonifatius. Het boek sluit met een onvermijdelijk bizar hoofdstuk over het goede gebruik van gebeenten. Daartussen in bidt Wim Zaal een litanie van eigen keuze: Martinus van Tours, Franciscus van Assisi, Margarita van Cor- tana, Lidwina van Schiedam, Ignatius van Loyola, Aloysius van Gonzaga, Jozef van Copertino, Margaretha-Maria Alacoque, Alfonsus van Liguori, Benoït-Joseph Labre, Anna-Maria Taigi, Catharina Labouré, Jean-Marie Baptiste Vianney en Theresia van Lisieux. In deze volgorde trekken zij aan ons voorbij, ongeschonden in hun heiligheid of onbarmhartig ont daan van hun stralenkrans. En met Wim Zaal vragen wij ons af: waar ligt de grens tussen heiligheid en dwaasheid, tussen heiligheid en hysterie? Ik besef heel goed dat Zaal zijn boek niet voor mij heeft geschreven, want ik geloof in heiligen. Al zal ik het niet in mijn hoofd halen in navolging van de heilige Angela van Foligno in de leden van mijn eigen gezin een obstakel te zien op de weg naar God. Want wat lezen wij bij Wim Zaal, een uitspraak die zelfs de uitgever heeft getroffen? „Door Gods wil stierf mijn moeder die een groot obstakel voor mij was, en vervolgens overleden in korte tijd mijn man en al mijn zonen; daar ik de weg der heiligheid gekozen had en ik hun dood van God had afgebeden, was mij dit een grote troost.” Je zult maar met zo’n heilige getrouwd zijn. Ik ben hier geneigd het wantrouwen van de schrijver te delen. Aan de andere kant kan ik er toch zonder instemming inkomen dat Angela zo heeft gedacht. De grote vragen bij ieder heiligenleven komen vaak niet op bij het streven naar heiligheid, maar bij de motieven die iemand ertoe brengen heilig te worden. Wij kunnen ook heden nog alle begrip opbrengen voor mensen (noem hen heili gen) die volkomen belangeloos hun leven offeren voor het heil van hun medemens of voor hun heiligste overtuiging. Zo’n begrip wordt vreselijk moeilijk bij Angela van Foligno; men kan hier met evenveel recht spreken van een grenzeloos egoïsme dat uitsluitend belust is op de eigen zalig heid, op de eigen vereniging met God. Als ik maar gelukkig word, de rest kan dan letterlijk dood vallen. In dezelfde bewoor dingen laat ook Wim Zaal zich uit. Het valt toch niet mee afscheid te nemen van Aloysius als de engelachtige jonge ling, van wie Zaal niets heel laat. Het hele beeld van deze patroon van de christelijke jeugd valt in scherven. Een levend lijk noemt de schrijver hem beminnelijk. Lijk schennis noem ik dat. Dan kan ik meer bewondering opbrengen voor zijn karak terschets van Alfonsus. „Dat gewroet, gegraai en gewentel in de zonde, die zelf kwelling, die ten hemel schreiende een zaamheid, die vlagen van waanzin, is dat heiligheid of horror?” na’s door hebt waar het om gaat en je tevens aanvoelt dat het daar wel bij zal blijven. Zonder veel schuldgevoel kun je dus hele hoofdstukken overslaan, zonder dat je achteraf het gevoel hoeft te hebben dat je essentiële ontwikke lingen, diep-menselijke tragedies, wij ze opmerkingen of ander moois gemist hebt. Daarbij komt nog dat het boek inhoudelijk op vele andere lijkt, zodat ook wat dat betreft een snelle con sumptie voor de hand ligt. Gegeven een boerendorp, een plein, een dikke boom, een kerk, wat huizen en een kroeg. Midden op dat plein ligt in een bed een jongen dood te gaan. Van Reen beschrijft de laatste dag van dit sterven. Op datzelfde plein treffen we de dorpszot Kaffa aan, een harts- tochteiijk liefhebber van het spelletje landverbeuren. de mooie maar intege re barmeid Céleste, de oude waarzeg ger Elysee en de verarmde zigeuner Jacob. Al deze mensen staan buiten de strakke en duffe dorpse regelmaat Zij verstoren als het ware de orde alleen al door hun aanwezigheid, zij passen zich Dit beeld moet waar zijn, Wim Zaal. Want ik ben zeer tot mijn leedwezen in mijn jongelingstijd zes achtereenvolgende jaren drie lange dagen per jaar het slacht offer geweest van retraites van Redemp toristen, de geestelijke zonen van Alfon sus. Hun preken en meditaties over hel en verdoemenis konden in het begin nog wel enige indruk maken. Maar toen de eerste schrik voorbij was, heb ik hun heilige waanzin gelaten voor wat hij was door tijdens hun preken mijn achterstallige slaap in te halen. De slaap van een recht vaardige jongeling, wel niet engelachtig als Aloysius, maar toch. Henri Michaux is de schrijver van Bar baar in Azië. (Meulenhoff Amsterdam, 19,50). Hij schreef dit boek in 1945, twaalf jaar (volgens het voorwoord) na een lange reis door Azië. Hij bezocht onder meer China, Japan, Korea en Nederlands-Indië. We moeten onmiddel lijk aannemen dat Michaux met die bar baar niet in de eerste plaats zichzelf bedoelde, maar in het algemeen de Euro peaan, die kolonialiserend en vechtend, door deze vreemde wereld trok. De wereld van die jaren is voorgoed voorbij, ook de Aziatische. Daarom biedt dit boek een kijk op twee onbekende verten: het verle den en de wereld van het verre oosten. Voeg daarbij de even mysterieuze derde wereld van Michaux zelf en de kans op boeiende lectuur is uiterst groot, vooral doordat de schrijver tevens schilder en tekenaar is. Het verhaal, of liever de ver halen, winnen daardoor aan levendigheid van kleuren en vormen. Bij een heruitgave in 1967 schrijft Michaux zich terdege bewust te zijn van de kloof die dat jaar scheidt van de omstandigheden in het oosten van 35 jaar geleden. Hij moest toen al tot zijn spijt constateren dat zich een volkomen veran dering had voltrokken en dat de verre landen, graag of niet de weg van de ver- westelijking hadden gekozen. Ik geloof dat deze vaststelling na alweer tien jaar eens te meer moeten worden bevestigd. We mogen van de jonge Michaux natuurlijk niet verwachten dat hij een expert is in het wonderlijke en onover zichtelijke landschap van de oosterse denk- en leefwijze, van stromingen (reli gies?) als confucianisme, boeddhisme en islam, die hun sporen diep in landen als India, Ceylon en China hebben getrokken. Dit neemt niet weg dat de schilderende schrijver een scherp waarnemer is, die echter niet aan generaliseren ontkomt. Bijvoorbeeld: de Hindoe is dol op voor schriften, de Aziaat is een geboren stu dent, de Arabier is moedig en ridderlijk, de Hindoe is hebzuchtig, de Indiërs bekommeren zich in feite niet om schoon heid, de Indiër heeft geen haast. Laten we deze onzinnige algemeenhe den even vergeten. Er is nog genoeg te beleven in de beeldende manier waarop Michaux individuele mensen beschrijft, massa's, hun bidden, spelen, toneel en film. Dan blijft er nog de kwestie van de barbaar. Ik bezit voldoende gevoel van Westeuropees-christelijke eigenwaarde om principieel bezwaar aan te tekenen tegen een voorstelling als zouden wester lingen barbaren zijn en oosterlingen lou ter verheven persoonlijkheden. Ik weiger gewoon mee te doen aan een verderfelijke mode die achteloos voorbijgaat aan het vele positieve in de joods-christelijke beschaving en die ademloos dweept met alles wat meditatie, yoga en goeroe heet. Alsof al deze elementen ook niet in onze cultuur te vinden zijn. Alsof men onge straft een plataan kan overplanten in onze bollenvelden. Alsof men yoga bedrijft, wanneer men op zijn kop gaat staan. Men bekijkt de wereld dan wel vanuit een andere invalshoek. En dat is nooit weg. .^0^,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 18