ongelukken t komen overwegen minder I ff u Minder tot het RODE LICHT GEDOOFD is. Er kan b i FF door Nic van Loopik r Nooit uitstappen Drie doodgereden Elektronische codes r r rx. -v- Prompt op tijd meldde ik me bij de Tractie Opzichter Standplaats Utrecht (TOPS bij de NS), de heer Jerusalem. Het was me al bekend dat de NS de treinen altijd op tijd laten rijden. Van daar dat stipte melden, omdat de heer Jerusalem die dag voor mij zijn „oude stiel” van treinbe stuurder weer eens opnam. Hij was de eerste van zeven machi nisten die me naast zich hadden in de cabine van een trein. „Wat ervaart een machinist?” was de opdracht voor deze dienstreis van 359 kilometer, die door half Nederland leidde. Rij den in de locomotief, zien hoe de machinist moeiteloos het instru mentarium beheert. Het is de droom van elke schooljongen, die echter snel ontluisterd wordt als „we weer zo’n sufferd zien die door het rode licht toch nog net voor de trein over de overweg sprint”. Over één ding zijn alle treinma chinisten het eens: dat gedrag van mensen, die hun leven en daardoor dat van anderen wagen bij het gevaarlijke oversteken vlak voor naderende treinen, is ten hemelschreiend. Er zijn zelfs automobilisten die menen leuk met de trein te kunnen spelen. Ze rijden op volle snelheid en stop pen op het laatste moment vlak voor de overweg. Dikwijls zwaai en ze daarna joviaal en grijnzend naar de machinist, die het gebeu ren lijkbleek heeft ondergaan”. .1 De treinramp bij Goes bracht vanzelfsprekend de veiligheid van de spoorwegen in discussie. Hoe kijken treinmachinisten daar zelf tegenaan? Zij hebben een heilig vertrouwen in het seinenstelsel en de techniek van de Nederlandse Spoorwegen. Zij zijn ervan overtuigd dat de kwaliteit van het materieel en de enorme inzet van het personeel de veiligheid waarborgen. De treinmachinisten hebben een hekel aan mist en moeilijke mensen. Met die mist gaat het eigenlijk nog wel. Ook dan rijdt de trein op tijd, al moet de machinist scherp letten op de vrijwel niet zichtbare lichtseinen en de weerkaatsing van de treinlichten op fluorescerende stroken die naast de baan staan. Moeilijke mensen zijn voor de treinbestuurders het grootste probleem. Als dezen zorgvuldiger de overwegen zouden oversteken, zou dat een enorme verlichting van de taak van de machinisten betekenen. „Perron 12, noordzijde, 12.45 Wil 8<o plï' pv Stek Moeilijke mensen grootste probleem WIJjlltTlBJa Overzicht van de treinramp bij Goes in oktober van dit jaar. De ongelukken zijn van uiteenlo pende aard. Ze gebeurden even vaak op beveiligde als op onbeveiligde overwegen in de laatste vijf jaar resp. 18, 19, 18, 12 en 5. Op niet-openbare onbeveiligde overwegen' waren de aantallen 3,1, in 1973' geen, en in 1974 en 1975 2 en 8. Meer dan de helft van de tien tot twintig wielrijders die jaarlijks op overwegen met een trein in aanraking komen, hoort tot de leeftijdsgroep tot en met 25 jaar. Bij de 92 bromfietsers waren 58 slachtoffers van 16 tot 20 jaar en zelfs 11 van 10 tot 15 jaar. Meer dan tien percent had dus nog niet de leeftijd bereikt waarop het is toege staan een bromfiets te berijden. In de laatste drie jaar zijn op de 2012 spoorwegoverwegen 1384 ongelukken gebeurd. Op een aantal plaatsen wil de NS „grote gele voortijlende lich ten” plaatsen, zodat de passanten tij dig op de komst van de treinen opmerkzaam worden gemaakt. vaak schrikreacties; ook al gaat het goed, het is toch dezelfde ervaring. Dan heb je klamme handjes hoor”. Op tal van baanvakken zijn wegwer kers actief. Enkele malen vrees ik dat ze ons niet zien aankomen. Jerusalem: „Ze steken de hand naar me op als we voorbij rijden. Dat is fijn, dan weet ik dat ze me gezien hebben”. Hooggezeten in een diesel gaat het daar na met bestuurder M. W. Mols uit Venlo naar zijn woonplaats. Wijzend op een kiosk langs de baan: „Dat is de CVL, de centrale verkeersleiding, die alle seinen op het traject inschakelt. Mooi lijntje, in het voorjaar zie je de brem”. „Die overwegen: laatst bij Boxmeer, een meisje van vier, vijf jaar, zo’n kleine blonde. Ik moest op mijn remmen staan. Dan denk je, daar staan nou zo’n vijftig, zestig mensen bij en ze laten dat kind maar lopen”. Terwijl hij dat zegt, komen vijf knapen uit de struiken en doen peste rig alsof ze naar de rails willen lopen. „Ja, je maakt van alles mee. Van huis uit ben ik agrariër. Laatst zag ik een koe in de wei liggen, waar kalfspootjes uitsta ken. Toen ik terug reed, zag ik het weer, en dat heb ik doorgegeven aan de CVL. Het zijn kleine dingen, maar zo’n koe heeft ook hulp nodig”. Na een gespannen stilte klinkt als een bekentenis: „Ja, het is zo gevaarlijk, en je weet niet wat ze doen. Kijk, zie je die rode auto, die moet door het rode licht zijn gegaan”, zegt Mols, die bij zijn start in Rotterdam twijfelde of hij ooit dat moei lijke vak van machnist zou leren. „Alle gegevens over de weg heb ik toen in een boekje geschreven, en ja, dat doe je nu ook weer. We tekenen er ook elke dag voor dat we bekend zijn met de weg. Je kan niks riskeren. Het is geen bromfiets waar je mee rijdt”. Hij vertelt dat ook uilen en buizerds hem de stuipen op het lijf hebben gejaagd. Die vlogen tegen de trein aan om er de kadavers van vogeltjes vanaf te plukken. We rijden voorbij seinwachters, die elek trisch en met handbediening spoorbomen bedienen. Het verscherpt de aandacht van de machinist, die ook nog kwijt wil dat boombladeren de remweg glad kunnen maken. „In Limburg moesten daarvoor zilverlinden worden verplaatst. Het was levensgevaarlijk”. Het aantal ongelukken op de meer dan tweeduizend overwegen van de Nederlandse Spoorwegen is de laatste jaren vrijwel constant. Minder over wegen betekent minder kans op onge lukken, en daarom is het aantal over wegen in vijf jaar van 2106 naar 2012 teruggebracht. In een rapport van de NS wordt vermeld dat het aantal dodelijke slachtoffers op de overwe gen in 1971 56 was, in 1972 51, het jaar daarna 67, in 1974 57 en vorig jaar 53. Het aantal gewonden in die jaren was achtereenvolgens 84, 99, 75, 79 en 57. Het aantal botsingen van personen treinen met voertuigen, mensen en dieren is jaarlijks ook vrijwel gelijk, nl. 105 in 1971, 123 in 1972, het jaar daarop 118, daarna 112 en vorig jaar 98. n kwe- idigen st heel lower- shvm richting Arnhem. Machinist R. van Drie- zum, standplaats Zwolle. Het is een ijs- kouwe. „Ja, je krijgt ze weleens voor je op de baan. Dan doe je daar niks meer aan”. Hij heeft ook geen hinder van de duidelij ke ouderdom van de trein (46 is 1946). Onder ons knikt de glazen kop van de locomotief van links naar rechts, van rechts naar links, staccato alsof het een eierklutser is. Machinist M. de Valk, standplaats Roo sendaal, rijdt de dertig jaar oude trein van Arnhem naar Nijmegen. Hij wijst op de fakkels en knalseinen die achter hem aan de wand hangen. „Dat is voor als het spoor versperd is, om signalen te geven. Nooit gebruikt. Ja, weleens op oude jaarsavond. Die magnetische blokken zijn beter, daar sluit je het spoor mee kort en dan staat er geen stroom meer op de trolleydraden”. Hij heeft geen goed woord over voor het oude materieel. „Een honde- kop is het. Er zijn er bij die gaan zigzag over de lijn. Zo’n 1200, die is fantastisch”. Hij heeft geen goed woord voor de net- nog-overstekers. „Laatst waren er twee jongens met brommers. Het lukte ze nog net te ontkomen. Als vliegen hingen ze aan de overwegbomen”. De veronderstelling dat Ahob’s (hal ve overwegbomen) onveilig zouden zijn voor kinderen is, zo wordt gecon cludeerd, onjuist. In de periode 1971- 1975 reed de trein 18 personen aan op overwegen waar de Ahob’s waren neergelaten. Hiervan was één slach toffer beneden zes jaar, één in de leef tijd van 6-12 jaar, één in de groep van 12-25 jaar, vier van 25-55 jaar, één 55- 60 jaar, één 60-65 jaar, twee 65-70 jaar en de overigen ouder dan 70. Het zijn juist de ouderen die moeilijkheden hebben met deze overwegbeveiliging. Op enkelspoor omhoog naar de brug bij Deventer demonstreert Jerusalem de wer king van de ATB. „Hier moet je 40 km., tot voorbij Deventer, dat is een eind hoor”. De bel rinkelt, de trein remt. „Nou heb ik niet gedaan wat de techniek vroeg”, zegt de machinist als antwoord op dit bewijs van de macht van de ATB. Jerusalem heeft nog tijd voor een grapje. Wijzend naar de diepte onder dat enkelspoor: „Hier laat ik machinisten de weg leren. Ik zeg altijd: nooit uitstappen aan die kant. Dat is levensgevaarlijk”. „Materieel 46” voert ons om 14.15 uur Binnendijk. „Hij is ervan overtuigd nooit door rood te rijden”. Dat neemt niet weg dat de machinisten, na aanvankelijk wan trouwen, verheugd zijn over de invoering van de Automatische Treinbeïnvloeding. Dat is voor de NS, die zoveel codeletters in hun repertoire hebben, de ATB. Zo heet het electronisch beveiligingssysteem dat een trein tot stilstand brengt als er iets mis gaat in de cabine. De ATB is al in werking op 700 kilome ter van het in totaal 3600 kilometer lange spoorwegnet. Het zal in 1983 op alle hoofd lijnen in gebruik zijn. Op de plaatsen waar dit jaar weer ernstige ongelukken gebeurden, bij Schiedam en Goes, is de ATB nog niet aangebracht. bleem. „Nee, hoor, dan hou je je aandacht erbij”. Met een 1200 terug uit Roermond, richting Eindhoven. Het is een bakbeest van een locomotief, die bij een netspan ning van 1800 volt liefst 1500 ampère vreet. Met een ruk aan een handeltje scha kelt machinist H. van Noort uit Eindhoven meer dan twee miljoen watt in. Daar kun nen duizenden huiskamerlampjes de hele avond van branden. Dat massale van die loc geeft een veilig gevoel. Dat moet ook wel, want rijden in het donker is een beklemmende gebeurte nis. In de zwarte duisternis, met in de verte de lichtjes van woonwijken, een rood en een groen licht, die naast elkaar boven de baan hangen. Achter elk tweetal van die snel naderende lichten hangt weer een ander duo, waar de trein naar toe raast in het donker. Geen enkel punt van herkenning. Wel de dreiging van tegenliggers. Als de helle ogen van katten die op de loer liggen, komen de lichten van naderende treinen schijnbaar recht op ons af. Pas zeer dicht bij blijken ze dan op de andere baan angstig snel te passeren. Constant rijden we 130. Onbewust van wat zijn passagier ervaart, zegt H. van Noort uit Eindhoven, dat die middag bij Vught-Boxtel een kar retje met een melkmachine onder de trein is gekomen. De landbouwer kon net op tijd wegspringen. W. de Vries uit Amsterdam neemt het laatste stukje van de reis voor zijn reke ning. „Ja, de ATB daar ben ik blij mee. Als ik faal, dan grijpt de machine in. Iedereen denkt toch weleens: „Reed ik nou door geel of door groen?”. Om dan opgewekt te besluiten met: „Ach, je kan ook wel lachen hoor. Laatst zag ik, een boertje langs de lijn, die stond me daar te springen en met zo’n rode zakdoek te zwaaien. Ik begreep er niks van, totdat ik een eind verderop tegen een mestkar opreed die op de baan stond. Mijn hele ruit vol, en stinken, verschrikkelijk”. Met machinist M. de Valk uit Roosen daal zeggen zijn collega’s wat triest: „Als je jaren in dit vak zit, heb je er altijd wel een paar doodgereden. Er zijn er van zeven mensen. Zelf heb ik er vier doodge reden. En dan spreek ik nog niet eens over de koeien die op de spoorlijn lopen. Als je die ’s avonds aanrijdt, lijken ze twee keer zo groot als ze voor je opdoemen. Dat is dan een klap! Dan breken ijzers zo dik als polsen”. Op het grote NS-emplacement van zijn woonplaats Venlo schakelt machinist J. M. Hazenberg de loc richting Roermond. Bij een AKI (automatische knipperlichtin- stallatie) zegt hij: „Hier hebben er ver schillenden het leven verloren. Ik heb er drie doodgereden in mijn loopbaan. Dat hebben ze allemaal wel als ze dit werk een poos doen. Ik heb nog stoom gereden”. Wegkruisingen zijn voor hem geen pro- Op weg naar Deventer vertelt Jerusa lem dat de ATB-seinen langs de spoor baan op 14- tot 1600 meter afstand van elkaar zijn geplaatst. Zo’n sein ontvangt en zendt gegevens naar de trein. De elec- tronische codes staan afgesteld op de snel heden 40, 60, 80, 130 en 140 km. Als de trein harder rijdt dan deze toegestane snelheden, schakelt de ATB de motor uit, waardoor de trein tot stilstand komt. De machinist kan aan de cijfers 13, 8 of 6 op een geel lampje zien hoe snel hij op bepaalde trajecten mag rijden. De ATB „vraagt” ook regelmatig attentie van de machinist. In de cabine rinkelt herhaalde lijk een bel of klinkt een zoemer. De machinist moet dan een knop indrukken, want als hij dat niet doet, brengt de ATB zijn motor tot stilstand. Evenals een automobilist moet een treinbestuurder voortdurend letten op veel verkeerstekens. Daarnaast heeft hij zijn „wegbekendheid”. Hij moet alle bij zonderheden van het te rijden traject ken nen. Op die wegbekendheid wordt hij jaarlijks getest. Geen machinist gaat, zoals een automobilist wel kan doen, rij den op een traject zonder die „wegbe kendheid” te bezitten. „Hier in de bocht mogen we niet harder dan 110 km., maar de ATB blijft op 130 staan. Je moet veel zelf zien”, zegt Jerusa lem, die prompt bij het bord met de letter L (voor langzaam) het tempo omlaag brengt. Van een helling rijdend in de buurt van Stroe: „Ik moet terugschakelen, anders kom ik boven de 130”. Zijn passa gier heeft geen besef van de snelheid. Een trein glijdt onmerkbaar over de baan. De snelheid wordt slechts duidelijk doordat we telkens zo vlug bij die autootjes zijn die net nog over de overweg wippen. „Je hebt „Het vertrouwen van de machinist in de seinen is ijzersterk”, zegt voorlichter

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 19