Nieuwe verhalen van Rudolf Geel I Genoegens van weleer9 n BS? V [ffl HOLLANDSE GOUDEN EEUW DOOR ENGELSE OGEN BEKEKEN National Cuyps Gallery toont groot aantal door Cees Straus '::- M F Het wordt, en niet alleen in eigen land, voor musea steeds moeilijker met belangrijke en representatieve overzichtstentoonstellingen voor de dag te komen. Dat gaat niet alleen op voor de oude kunst die verspreid zit over grote delen van de wereld, ook werk van levende kunstenaars kan, wanneer dat van grote financiële waarde en omvangrijke aard is, steeds moeizamer bijeengebracht worden. Een voorbeeld: het Frans Halsmuseum moet voor de momenteel te bezichtigen expositie der Joegoslavische primitieven liefst dertig mille aan transportkosten betalen en hetzelfde bedrag aan verzekeringspremies. Dat is zestigduizend gulden te zamen, terwijl het totale budget voor dit jaar nog geen ton bedraagt. De musea voor oude kunst lijden, voor wat die verzekeringen betreft, onder een extra handicap. De waarde van de meeste schilderijen is de laatste jaren onder druk van de ontwikkeling op de veilingen zo snel gestegen dat het bijkans aantrekkelijker wordt om in plaats van het lenen en de daarmee samenhangende premies hetzelfde bedrag te besteden aan de aankoop van een kleine meester. Het Rijksmuseum zou waarschijnlijk voor miljoenen jaarlijks op tafel moeten leggen om de eigen collectie te verzekeren, financiën, die er uiteraard niet zijn. Met het gevolg dat de gehele verzameling in het Rijksmuseum onverzekerd is. Valse signatuur A - 1 I z.A Schok van herkenning Voorkeur voor sober heid - lüflnïi -O kS De intimiteit zoeken uit overdadige rijkdom een és I. WIM VOGEL Het is jammer dat het derde verhaal Temidden van de vele schilderijen besteedt The National Gallery ruime aandacht aan 17e eeuws antiek. Deze zilveren schenkkan, 34 centi meter hoog, werd gemaakt door Paul van Vianen, draagt een voorstelling uit het verhaal van Jupiter en Callisto, verteld door Ovidius. Afkomstig uit het Rijksmuseum in Amsterdam heel nadrukkelijk aanwezig. In het eer ste „De rivier, grijs en vuil”, gaat het om het verleden van twee jeugdvrien den. Wat was de oorzaak van het abrupte einde van hun vriendschap? In hoeverre speelde een gemeenschap pelijke vriendin daarin een rol? Vra gen waarop Hugo het antwoord wil weten. Hij zoekt daarom zijn vroegere vriend Nicolas in hun beider geboor testadje op. Nicolas is afwezig een bekend gegeven bij Geel maar niet zijn vrouw, de vroegere gemeenschap pelijke vriendin. In een nachtelijk gesprek wordt duidelijk dat Nicolas de ware hoofdfiguur van de novelle is. Zijn werkelijkheid wordt gecreëerd door anderen en kan derhalve niets anders dan interpretatie zijn. Nicolas zelf blijft buiten schot. Een zelfde geval van interpretatie staat centraal in het cyclisch fraai eveneens getoonde rivierlandschap met ruiters en boeren in een serene en zonovergoten uitbeelding. Mocht u ooit in een tweedehands boekenzaak deze navrante „Genoe gens van weleer” tegenkomen, dan zou ik, als ik u was, maar niet op een kwartje kijken. „Genoegens van tveleer” (een uitgave van De Bezige Bij) is minstens zo goed. Ook in deze vier nieuwe verhalen ont popt Geel zich als een geestig en goed stilist, terwijl ook inhoudelijk zijn ver halen zeer de moeite waard zijn. Geel beschrijft situaties die voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. Zijn hoofdfigu ren interpreteren dan ook voortdu rend, stellen vragen, géven visies, maar het resultaat is nooit honderd procent. Rudolf Geel heeft zijn draai als schrijver klaarblijkelijk gevonden. Tot voor kort was hij uitsluitend bekend als auteur van werkjes die je altijd wel voor een paar kwartjes tweedehands kon aanschaffen, maar vorig jaar verraste hij in ieder geval zijn vijanden met de uitstekende ver halenbundel „Bitter en Zoet”. Een tweede druk liet niet lang op zich wachten. De auteur zet een werkelijkheid in elkaar waarin mensen elkaar proberen te bereiken hetgeen voortdurend tot mislukken gedoemd is. Centraal staat de liefde, of beter gezegd: het kortslui ten daarvan. Het is daarom niet ver wonderlijk dat ook schuld een belang rijk thema in deze bundel is. De hoofd figuren zijn vaak onzeker maar weten voor de buitenwacht, en soms voor zichzelf, de onzekerheid heel effectief te maskeren. Niet echter voor Geel: hij legt bloot, hij analyseert, hij onder zoekt de drijfveren van zijn creaties, hij wil weten waar de kortsluiting zit. En met hem, wil je dat als lezer dan natuurlijk ook. Schrijvers die onderzoeken hoe het in feite geweest is, komen onvermijde lijk in het verleden terecht. Daar immers moeten de oorzaken, de aan knopingspunten te vinden zijn. Dat verleden is in drie van de vier verhalen De Rembrandts betreffen hoofd- zakelijk werk uit de laatste twee decennia van zijn leven, waarin de techniek volkomen beheerst lijkten de sombere visie op oudferdom en de dood gaat triomferen. Uit het bezit van de hertog van Buccleuch en Queensberry is het portret van een oude, lezende vrouw te zien in een voor zijn tijd weinig conventio nele stijl en te beschouwen als een van Rembrandts meest imponeren de „studies” van de jaren 1650. De diep in zijn leven grijpende verhou ding met Hendrickje Stoffels heeft zoals bekend geleid tot een schitte rende serie portretten. Een halffi- guur met een te groot uitgevallen wellicht valse signatuur uit 1659 of 1669 doet daar niet voor onder. De National Gallery toont op de expositie Art in Seventeenth Century Holland maar liefst 129 schilderijen. Dit werk van Hendrick ter Brugghen, Het Concert getiteld, laat een sterke beïnvloeding van de Italiaanse school zien. Ter Brugghen heeft veel gekeken naar schilders als Borgianni en Orazio Gentileschi. beiden navolgers van Caravaggio. Deze uitbeelding van straatmuzikanten dateert waarschijnlijk uit 1626 of 1627 (detailfoto). 1, s C,, - A-: - f Uit het bezit van de burggraaf van Cowdray komt dit portret van een oude man, door Rembrandt twee jaar voor zijn dood, in 1667 gemaakt. Onbekend is wie de uitgebeelde man moet zijn, alhoewel men in de vorige eeuw aan onder meer De Ruyter en Tromp heeft gedacht. op een groot doek van Gerbrand van der Eeckhout, een van die vele schilders die in de schaduw van de grote meesters moesten werken. Het groepsportret was echter bij de Halsen veruit het meest geliefde onderwerp en het doet eigenlijk wat merkwaardig aan dat de National Gallery alleen een „vrolijk gezel schap” van Dirk Hals toont. Dit thema, dat gebruikt werd om de vermeende losbandigheid en de uit spattingen van de jeugd op de kor rel te nemen werd eveneens door Esaias van de Velde, David Vinck- boon en Buytewech ter hand geno men, maar zij ontbreken gedeelte lijk of zelfs geheel. Na de tentoonstelling Tot lering en vermaak in het Rijksmuseum in Amsterdain mogen we met de hui dige stand van zaken op het gebied van de iconografie veel voorwer pen, voorkomend op het doek van Dirk Hals een nieuwe betekenis toe schrijven, maar af gezien van enkele vanitas-stillevens lijkt de staf van de National Gallery zich weinig gelegen te hebben gelaten aan sym bolische verklaringen. Jan Steen, die eveneens als mora list voor bepaalde bevolkingsgroe pen mag worden gezien en waaraan Het bijna drie meter hoge ruiter- portret uit 1663 doet even denken aan de Poolse ruiter in New York, maar het gaat hier om de figuur van Frederik Rihel. Ofschoon geen offi cier, zoals hij is afgebeeld, was Rihel lid van de Amsterdamse bur gerwacht en reed hij mee in het gevolg van Willem van Oranje toen deze in 1660 de hoofdstad bezocht. De Nederlanden namen in de 17e „Witte duiven” niet wat meer ruimte gekregen heeft. Nu is het relaas van de huisvrouw met haar twee kleine kinde ren, haar druk bezette echtgenoot, haar eigen autootje en haar onvermij delijke vriend wat al te schetsmatig. Toch past ook dit verhaal binnen Geels thematiek: zowel de vrouw als haar vriend leven in een droomwereld, ver valsen hun werkelijkheid waarbinnen zij zich gedragen als poppen, als mario netten. Eigenlijk heel aangrijpend en bovenal triest en treurig. Het laatste verhaal „Buitenleven” is voor mij het minste van de vier. Geels neiging om te spelen met de werkelijk heid gaat hier bizarre trekken verto nen. Aan de orde is het succesvolle toneelstuk Buitenleven, geschreven door de onlangs gescheiden Anna. Haar vroegere echtgenoot beschrijft met verbazing zijn reactie op het stuk eeuw met het groepsportret een unieke plaats in, in zoverre dat dit onderwerp elders in Europa nooit zo uitputtend is behandeld. Het gilde der Amsterdamse „Kuypers en Wijnverlaters” zien we waarm hij zelf wordt gespeeld door een middelmatig acteur. Deze laatste gaat in de loop van het verhaal dezelf de trekken vertonen als de gewezen echtgenoot. Anna wordt verliefd op hem, terwijl hij zelf juist onder de indruk is van Titia, een meisje uit de provincie die op haar beurt weer op Anna valt waardoor een verhaal uit het leven gegrepen dus. Waar het om gaat is dat uiteindelijk iedereen iedereen kan zijn, dat rollen nooit op het lijf geschreven zijn, dat derhalve iedere waarheid maar gedeeltelijk waar is en dat eenzaamheid, twijfel en ontreddering resteren. Cuyp laat in dit werk, Rivierlandschap met ruiters en boe- ren", duidelijk zijn verschillende kwall- I feiten zien met I betrekking tot het uit- j beelden van dier- en menselljke figuren, I de natuur en de stad, I «maar ook het mon- L daine voorkomen van W de eerste stand. Er speelt de laatste tien, vijftien jaar bovendien nog een punt mee, namelijk dat van het toenemende toerisme. Geen enkel museum van enig belang kan zich in de zomer maanden of tijdens belangrijke fes tivals of beurzen permitteren zijn topstukken uit te lenen. Maurits- huis, Boymans van Beuningen of het Van Goghmuseum worden juist in de vakantieperioden het drukst bezocht door de buitenlanders die men uiteraard niet kan teleurstellen met een kale plek aan de wand en het opschriftje „Tijdelijk uitge leend aan De museumstaf die in particulie re kringen zoekt, wordt geconfron teerd met bezwaren van de bezitter. Vaak bestaat er een zekere angst voor de fiscus of gewoon de buren, voor toekomstige diefstal en/of beschadiging. Trouwens, voor museale kwaliteit van oude kunst is men in ons land buiten de musea zelf gauw uitgepraat. Het is al mét al niet ongerecht vaardigd dat een publiek dat toch geïnteresseerd is in een interessante en spectaculaire tentoonstelling zijn blik richt op het buitenland. Parijs, Duitsland en Londen liggen binnen het gezichtsveld vodr wie met niet al te veel kosten en moeite veel moois wil zien. In dit verband is ook de ruime Nederlandse belang stelling te verklaren voor de ten toonstelling „Kunst in het 17e- eeuwse Holland” die tot 12 decem ber te zien is in de National Gallery in Londen. Wellicht spelen hier ook andere motieven mee zoals het thans zo in zwang zijnde winkelen in de Britse hoofdstad, dat gecom bineerd kan worden met een cultu reel uitje. Feit blijft echter dat het Nederlandse publiek altijd een overweldigende belangstelling heeft gehad voor kunst uit de Gou den Eeuw. Hoogstraten) die soms op de schil derijen staan afgebeeld. Zo schil derde Jan Jansz Tfeck een ontroe rend mooi stilleven met schenkkan en twee Ming-kommen, waarvan eveneens uit die periode daterende schaaltjes, die de maker misschien wel als voorbeeld voor ogen ston den, in hetzelfde vertrek staan opgesteld. „Art in Seventeenth Century” benadrukt nog eens dat voor het nationale kunstleven Amsterdam het centrum was, maar dat zich in de provincie zeer zeker even belangrijke ontwikkelingen voor deden. In het beeld dat de National Gallery geeft, doen zich met name twee steden voor die kunstenaars voortbrachten die in Engeland gre tig aftrek vonden. Dat zijn Dor drecht in de persoon van Aelbert Cuyp, die nog altijd aan de overzij de een grote belangstelling onder vindt en Haarlem (met een veel gro ter aantal onder wie Pieter Claesz, Cesar Boetius van Everdingen, Frans Hals, Jan Molenaar, Adriaen van Ostade, Hercules Segers, Pieter Saenredam, Hendrik Cornelisz Vroom en zoon Cornells en Jan Wijnants). Samen met Jan Steen en Rem brandt is Cuyp op deze tentoonstel ling het best vertegenwoordigd met acht brede en vaak lage doeken, hetgeen zijn vermoedelijke oor sprong vindt in het feit dat sommige schilderijen van boven amputaties moesten ondergaan. Wie de Natio nal Gallery al eerder bezocht zal „De Maas bij Dordrecht tijdens een storm” wel kennen, maar onbekend zijn een tweetal landschappen met een voor die tijd niet ongebruikelij ke thematiek. Op een doek, voor stellende de doop van de eunuch, afkomstig van de National Trust, is een onderwerp te zien dat ook door Pieter Lastman, Rembrandt en Joris van Vliet is uitgebeeld. Zij het dat Cuyp al deze meesters moest laten voorgaan en pas in 1650, op 30- jarige leeftijd, met dit doek kwam. Enkele jaren later maakte hij het Het aardige van de tentoonstel ling in de National Gallery is dat je, met een zekere schok van herken ning, direct kan zeggen van „oh, dat is een Rembrandt”, of „en dit een Frans Hals” of „een Albert Cuyp” zonder dat je het bewuste werk eer der hebt gezien. De National Galle ry gebruikte veel uit eigen bezit als basis voor de expositie, maar kon daarnaast ook een beroep doen op particulieren die hun bezit tot dan toe vaak niet eerder in het openbaar hadden laten zien. Daarvan is de inbreng van het Britse vorstenhuis opmerkelijk te noemen; veel meer dan de Oranjes hier heeft men daar ingezien dat bezitsvorming gekop peld kan worden aan culturele waarde. De hoge kwaliteit van het geëxpo seerde is een direct uitvloeisel van het gegeven dat in Engeland gedu rende de 18e en 19e eeuw zo driftig en kwaliteitsbewust werd verza meld en waarbij zeer consequent werd ingezien dat de Nederlandse kunst in de 17e eeuw in Europa de toon had aangegeven. Mede om die reden kan Engeland vandaag de dag nog steeds als hét centrum voor oude kunst en antiek worden beschouwd. Om de bezoeker een zo volledig mogelijk beeld van de culturele ont wikkelingen in de Gouden Eeuw te geven, zijn de samenstellers van een thematische opzet uitgegaan die praktisch elk terrein bestrijkt: por tret, landschap, marine, genre, stil leven. Dat alles wordt aangevuld met stukken antiek (zilver, kera miek, glas, meubelen en een per- spectiefkast van Samuel van hij in ons land als zodanig ook terecht zijn faam aan ontleent, wordt in Engeland veel meer beschouwd als interpreet van de Italiaanse theaterwereld. De samenstellers wijzen onder meer op het voorkomen van elementen uit de Commedia dell’arte. Als voor beeld van zijn stijl van werken kozen ze een zeer fraaie „Eierdans” (afkomstig uit het Apsley House, waar het Wellington Museum is gevestigd) en een „Driekoningen avond”, een feest dat in vroeger tijden actief gevierd werd en bij Steen een toneelmatig opgezet schouwspel wordt. opgebouwde tweede verhaal „Genoe gens van weleer”. Aanvankelijk is de hoofdfiguur een twaalfjarig jongetje dat op een nachtelijk tuinfeest ervaart dat zijn vader en moeder bijzonder vriendschappelijk omgaan met een „oom en tante”. Later blijkt dat de schrijver zélf dat jongetje is geweest, en als lezer realiseer je je natuurlijk ook nog dat Rudolf Geel weer iemand anders is. De schrijver realiseert zich in ieder geval dat zijn verslag van die jeugdervaring opnieuw slechts één visie is, hij weet dat het juist de werke lijkheid is die aan die visie ontbreekt. Het verhaal is een poging te achterha len hoe het creatieve proces in zijn werk gaat. Waar liggen de oorzaken, wat zijn de aanleidingen en welke fil ters worden daarbij, onbewust, inge bouwd? Dergelijke tentoonstellingen in het buitenland geven, ook gezien bovenstaande punten, trouwens toch altijd een aardig inzicht in de kijk op-ons kunstleven. Een kijk die soms heel anders kan zijn dan we gewend zijn, gevoed door een eigen smaak en dito culturele ontwikke ling. Je merkt dan bijvoorbeeld dat de in ons land zo populaire bloem- stillevens en „ontbijtjes” weliswaar op de tentoonstelling in de National Gallery aanwezig zijn, maar dat ze gezien de kwantiteit en toch ook de kwaliteit niet in hoog aanzien ston den. Wie het kunstlievende Engelse publiek uit de vorige eeuwen mag beoordelen op grond van het hier getoonde, ziet geen duidelijke voor keur voor het overdadige, het spec taculaire of het exorbitante. Er gaat eerder een voorkeur uit naar het beschouwelijke, het intieme zonder dat direct van een zekere knusheid sprake hoeft te zijn, die in de Neder landen zo vaak gepaard is gegaan (en nog wel aanwezig is) met de twee eerst genoemde eigenschap pen. Niet de glinsterende rijkdom van de Gouden Eeuw overweegt in Londen, de overdaad in pracht en praal, maar de calvinistische bena dering die soberheid uit de over vloed zoekt. Er is eerder sprake van de ingehouden adem dan van een schaterlach, eerder van introvertie en „monologue intérieure” dan van een weldadig etaleren van mense lijk vernuft. De tentoonstelling (openingsu ren 10-18 uur) is gratis toegankelijk. Voor het onwaarschijnlijk lage bedrag van 1.65 pond (ongeveer 6,50 gulden) is een rijk geïllustreerde en goed gedocumenteerde catalogus te krijgen. -J M zs-. SWK' - rt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 23