r Eerste deel autobiografie Anthony Powell nog zwak 3 ,h’ GRAFICUS EN SCHILDER PAUL CITROEN 80 JAAR I Vorkurs van Bauhaus was bepalend voor verdere .loppbawli i I door Cees Straus III Gewaadstudies Broertje „Citroen, Roelof Paul („Paul"); geb. Berlijn 15 december 1896. Woonde en werkte in Berlijn, Weimar, Bazel, Amsterdam; thans in Wassenaar. Leerling van Martin Brandenburg in Berlijn en van het Bauhaus in Weimar. Schildert, aquarelleert, tekent (pastels en pen), etst, lithografeert figuren, portretten en landschappen. Bijzonder actief kunstenaar, die door zijn begaafdheid een goede naam heeft gekregen. Behaalde onder meer in 1950 en 1956 de Jacob Marisprijs”. Dat staat er onder andere vermeld over Paul Citroen in het befaamde Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars van Pieter Scheen. Zoals uit bovenstaande feiten kan worden opgemaakt wordt Citroen op woensdag 15 december 80 jaar. „Ik vind het een soort genade als je werkzaam zo oud kan worden. Ik ben niet meer nieuwsgierig op het leven geworden, dat was de fase van het studeren, maar ik wil doen. Als je zoals ik aanleg hebt voor tekenen en schilderen is dat een middel om de wereld en de mensen beter te begrijpen”. I. f De leeftijd bereiken van de ijzersterken, Citroen vindt het nauw; lijks nodig er bij stil te staan en als hem gevraagd wordt of hij het niet jammer vindt dat bijvoorbeeld een Haags Gemeente Museum hem geen eer brengt met een overzichtstentoonstelling, zegt hij bescheiden van „ach, ze hebben me er niet om gevraagd en waarom zou ik er dan langer over nadenken”. Historisch-materialisme Op 28 februari van dit jaar heb ik mijn mening mogen geven over de kort voordien beëindigde twaalfdelige romancyclus van Anthony Powell, „A dance to the music of time”. Het was mij toen bekend dat Powell bezig was aan zijn autobiografie en even als velen was ik mogelijk benieuwd of hij daarin enige aanwijzingen zou geven omtrent de personen die voor zijn romanfiguren model had den gestaan. Relativerender D zal wes één Wie kum lijk i mer bep ontv de ben kopl er beri onle pert wen sen 'I I Het eerste deel van de autobi ografie is inmiddels versche nen onder de algemene titel „To keep the ball rolling” (meer om aan de gang te blij ven, dan: Om met de ballpoint bezig te blijven, zoals een criti cus van een onzer landelijke dagbladen vertaalde). De ondertitel luidt „Infants of the spring” (Kinderen van de len te). Het zal dus weer een serie worden dit deel loopt onge veer tot Powells twintigste jaar, hoewel hij hier en daar voor de duidelijkheid deUoop- baan van enkele belangrijke vrienden tot zelfs ver na de tweede wereldoorlog heeft belicht. t B i 1 if I I MN I Hoe was Klee? Hoe kwam u op het idee? Strijd met de vorm, het materiaal? HANS KEMMING «F A I i I I I I I i i I I t „Vroeger liet ik me vaak afleiden door allerlei dingen in het leven die soms belangrijker waren dan mijn werk. Nu laat ik me niet meer afleiden, ik kan ook vlot achter elkaar doorwerken”. Iets van de produktie die hij in bijna overstelpende mate nog steeds aan de dag legt, komt aan het einde van het gesprek op tafel. Het is een serie gelithografeerde portretten die in een portefeuille door de Walburg Pers in Zutphen binnenkort wordt uitgebracht. Een kleine tentoonstel ling in het Gelderse stadje begeleidt deze uitgave, maar dat is dan ook praktisch alles wat in het openbaar aan Citroens verjaardag wordt gedaan. We zitten in de kamer waar Paul Citroen zijn meeste tekeningen maakt, in het huis waar hij al sinds 1935 onafgebro ken heeft gewoond. Behalve veel eigen werk siert ook dat van bevriende,collega’s de wand want Citroen is een hartstochte lijk verzamelaar, een karaktertrekje dat hij gemeen heeft met zijn generatiegenoot Jan van Heel en menig ander schilder die hij kent van de Haagse academie. Paul Citroen is de bescheidenheid zelve, hij praat rustig, soms zelfs bedachtzaam zoe kend naar zijn woorden om de opvattin gen die hij heeft zo goed mogelijk te laten overkomen. Nog altijd is een licht Berlijns accent te horen, „ik ben trouw aan mijn jeugd gebleven” zegt hij lachend. Het boek heeft mij in verschillende opzichten enigszins teleurgesteld Hij Paul Citroen ging in Berlijn naar het humanistisch gymnasium, dat anders dan bij ons een gedeelte lagere school heeft ingebouwd. „Ik ben op mijn 14e jaar van school gegaan omdat ik beslist schilder wilde worden. U kunt zich voorstellen dat mijn vader dat nu niet zo prettig vond dat ik niet verder leerde, maar wat ik daar kreeg, daar had ik niets aan. Dat was veel Grieks en Latijn en van de levende talen leerde je een beetje Frans, maar bijvoor beeld geen Engels. Dat ik van school ben afgegaan is ook de reden dat ik zo dom ben gebleven,”, grapte hij. Ik was bijzonder benieuwd of ik het eens kon zijn met John Russell, die in het literair bijvoegsel van de Times een uitvoerig artikel aan „Infants of the spring" heeft gewijd en met nadruk stelt grote bewondering te hebben voor Powells letterkundige arbeid tot nu toe. Welnu, Russell wijst er o.a. op dat wat Jenkins, de ik-figuur in de roman- serie, al heeft verteld of heeft laten vertellen over de Eton- en Oxfordperi- ode, nu nog eens door de biograaf wordt opgehaald De laatste moest het daarbij wel verliezen. Ik haal Russell aan: „Wat we in de roman hebben is ervaring die door de kunst wordt getranscendeerd, in vergelijking daar- Wat Van Gogh deed, ging tegen alles in wat leerde het meest van het kopieëren van de oude meesters, Dürer, Holbein en Leonar do. Kijk, Rembrandt is natuurlijk fantas tisch, maar het is een individualist. Deze drie hebben naar een objectief gegeven gezocht, daarom kon ik van hen leren. Rembrandt smijt met zijn genie iets op papier, maar Holbein hield zich strikt aan de natuur. Ik heb een paar jaar geleden in Florence de gewaadstudies van Leonardo gezien, dat is toch fantastisch hè. Ik had in mijn leven zo iets nog nooit gezien, ik werd er kil van. Leonardo eigenlijk eigen lijk nog meer een natuuronderzoeker, een natuurwetenschapper dan een kunste naar. Hen heb ik nagetekend om er achter te komen hoe dat gaat, ik ben uitgegaan van het observerend kijken”. Inderdaad, Powell heeft de zichzelf opgelegde moeilijke, bijna onmogelij ke opgave niet geheel tot een goed einde gebracht. Dat wil echter ook weer met zeggen dat hij niet veel inte ressants heeft verteld, bijvoorbeeld over zijn studiegenoten Cyril Connolly, Henry Green, Evelyn Waugh en Chris topher Sykes, de biograaf van Waugh. mee is de biografievorm rauw en onge structureerd. De muziek van de tijd ligt wel op de lessenaars van de spelers, maar de spelers zelf komen er vandaag niet aan te pas. ventig, ook zijn autobiografie tot het imposante getal van twaalf delen zal weten uit te schrijven. In ,,A dance to the music of time” is Powell altijd opvallend terughoudend geweest omtrent het emotionele leven van Jenkins. Dat is in de autobiografie anders. We mogen nu weten dat Antho ny in de jaarlijkse beoordeling gedu rende zijn Etontijd altijd te boek werd gesteld als een wat eenzelvige figuur die moeilijk aansluiting vond. Zijn ouders beginnen ook meer te leven typerend voor zijn vader is dat hij een zwak had voor Beardsley, wat voor een beroepsofficier op zijn minst als een progressieve trek mag gelden. U moet nagaan, ik was toen 24 jaar, maar mijn ogen gingen open, ik kon er nog iets leren. Later is gebleken dat dat voor mij de basis was. Ik had me daarvoor wel eens in de natuur verloren maar Itten was van mening dat je de natuur moest omzetten in de natuur van het materiaal. Het gevoel dat je niet natekent, maar dat je de tekening laat ontstaan vanuit het materiaal”. De bewuste collage, „Metropolis” geti teld, hangt nu in het Prentenkabinet in Leiden en mag als voorbeeld in menige vakstudie dienen van hoe deze soort kunst is ontstaan. „De collage heeft een wereld wijde navolging gekregen: de Dadaïsten, Richard Hamilton, Jime Dine om er een paar te noemen. Maar ik kan de collage niet serieus nemen. Ik vind het Spielerei, knutselarij. Met tekenen werk je met je hele lichaam mee, met collage-maken doe je dat helemaal niet”. „Hij was natuurlijk homoseksueel”, vertelt Powell nu nuchter, en had mm- zwart-wit, geen nuances. Dat was waan zinnig moeilijk, maar Itten kon dat uitleg gen. Gevoel voor tonaliteit en voor de lijn, de structuur van het materiaal, dat heb ik allemaal bij hem geleerd. Citroen: „Érwin Blumenfeld, de foto graaf met wie ik bevriend was, had een tekening gemaakt waarop hij in een hoek je een plaatje van wat huizen had geplakt. Ik kreeg toen de idee om een heel blad vol te plakken met allerlei moderne gebou wen, wolkenkrabbers en zo, om daar de suggestie van een grote stad mee te geven”. Citroen: „Ik ben niet modern, moderne kunst past niet bij mij. Wel de natuur, ik Citroen is de geboren tekenaar, mai het zet zijn schilderen niet in de schadu» „Bij mij horen niet de grondkleuren, nit het oerkrachtige gebeuren maar de men) kleuren”. In de vrouwen die u portretteert al vaak een poëtisch moment. i i I l I I I i I 1 I i 1 l 1 i i het Jez stig beli lain gan Hul cies ken I i 1 Veertien jaar oud was Paul Citroen toen hij naar de natuur begon te werken en pas tien jaar later, toen hij zich inschreef voor het voorbereidende jaar bij het Bauhaus, begon een confrontatie met een andere opvatting van werken. Min of meer ver antwoordelijk daarvoor was de Zwitser Johannes Itten die door de vrouw van Bauhaus-directeur Gropius, Alma Mah ler, naar Weimar was behaald. Itten heeft zoals bekend de pedagogische grondslag voor het Bauhaus gelegd en bij hem moest Citroen het voorbereidende jaar doen. „Ik had toen al het een en ander leren tekenen en ik nam alleen wat ik verwerken kon van hem over, de anderen daarentegen namen zijn stijl over. We tekenden met „Als je na de Vorkurs werd aangeno men, ging je naar een van de werkplaat sen. Nu had het Bauhaus een sterke oriën tatie op de bouwkunst en ik wilde tekenen en schilderen en daar was geen werk plaats voor. Maar ik kreeg toestemming om in de kantine te komen, daar kon je twee keer per dag met de leerlingen tij dens het eten praten. Zodoende behoorde ik toch tot de groep. Portretten tekenen, dat deed geen mens daar. Ik kon het ook nog niet zo goed. Klee en Kandinsky heb ik helaas ook niet getekend, wel leerlin gen. Dat kon allemaal in het Bauhaus, ze waren ruim van opvatting”. Citroen selecteert degenen die hij portretteren. Ik voel me het meest thii bij collega’s, ik snuif die sfeer het gena kelijkste op. Gezichten van zakelijke ma sen tegen wie ik verder niets heb hoor.d zijn het moeilijkst omdat ze wat te verte gen hebben. Artiesten leven van te innerlijke belevenis, dat kan je op hl gezichten lezen. Mijn kijk op de mensi alleen op een kleine kring gebaseerd. 1 mens i_ waarbij hij zich thuisvoelt”. Goed uit de verf komen zijn herinne ringen aan de bekende bibliograaf en boekverkoper Christopher Millard. Door herhaalde overplaatsingen van zijn vader moest er nogal eens worden verhuisd en zo woonde de familie ook een tijdje in Londen, waar hij op zo'n vijftienjarige leeftijd met Millard ken nismaakte Deze exploiteerde zijn anti quariaat in een particulier huis (The Bungalow) en Anthony kwam er toe hem daar op te zoeken, nadat hij thuis zijn catalogus had gezien (zijn vader verzamelde plaatwerken). Deze ken nismaking leidde tot een vriendschap pelijke relatie tussen de toen achten veertig) arige, zeer belezen bibliograaf en de leergierige schooljongen. „The Bungalow zat tot de nok vol boeken, maar Millard was een methodisch mens en had er geen moeite mee elk werk dat ter sprake kwam onmiddelijk te voorschijn te brengen .1 „Als ik moet tekenen, sta ik er als eei onbeschreven blad voor. Ik ken dt beheersing van de techniek, maar of hel zal lukken, dat weet ik steeds niet vat tevoren. Je streeft er naar om de innerhi ke belevenis er uit te halen. Ik wil hel gegeven uitbeelden zoals dat op me over komt, ik heb er geen behoefte aan te vervormen. Mijn voorkeur gaat uit naai het oude portret, waar het leven doorheen is gegaan”. Karikatuur van Powell stens twee keer gevangenisstraf onder gaan. „Tot moeilijkheden heeft dit ech ter nooit geleid, slechts eenmaal voeg de Millard hem toe: „Eigenlijk ben je een grote verleiding voor me”. Met voor zijn leeftijd opmerkelijke tact ving Anthony deze opmerking als een grapje op en wat een onprettig incident had kunnen worden werd daardoor in de kiem gesmoord. Als Powell zijn autobiografie in het zelfde tempo blijft schrijven als voor heen zijn roman, zullen we tot 1978 op her tweede deel moeten wachten, maar misschien zet zijn leeftijd hem tot wat meer spoed aan. Ik kijk er in ieder geval al naar uit. In bezi naai hov< tele dert pers met ting tech is e prol ren. kos1 het herl vine jare met sen: wor Ir zien van vuil dei en o exp is elitair hè, hij zoekt die bij w d>e' De essayist en literator Menno ter Braak door Paul Citroen geportretteerd. Citroen volgde een half jaar lang kunst nijverheidschool in de vroegere hoofdstad van Duitsland en liet zich vervolgens inschrijven op de particuliere tekenschool van Brandenburg. „Daar heb ik voor het eerst van Van Gogh gehoord. Ik was er zwaar van onder, de indruk, begreep alleen zijn sterke, dikke lijn niet. Hoe durfde hij zo iets te doen, dat was heel ongebruikelijk voor die tijd. Wist u dat Van Gogh’s familie niet de minste interes se voor zijn werk had? Een maand gele den vertelde dë nog levende neef van Van Gogh me een aardig voorval. De schilder, die in 1891 was overleden, kreeg pas in 1905 zijn eerste grote overzichtstentoon stelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Daarvoor was de familie bestaande uit de oudste dochter en de moeder van Vincent uitgenodigd om op de opening te komen. Maar dat gebeur de niet en toen ze uiteindelijk toch kwa men, moest de portier hun vertellen dat de tentoonstelling al een week was afgelo- Walter Gropius, directeur van het Bauhaus. werd in 1965 door Paul Citroen in Siberisch krijt geportretteerd pen. Ze hadden totaal geen interesse voor het werk, zie hielden er ook niet van”. De overgang van het Bauhaus naar Des sau heeft Citroen niet meegemaakt. Wel werd hij langzamerhand meer schilder. i I I Het eerste contact met de moderne kunst had Citroen in Berlijn waar hij bij Georg Muche een expressionistisch- cubistisch doek zag hangen. „Dat maakte een enorme indruk op me, dat ging volle dig in tegen alle toen heersende principes. Je had in die tijd een kunsthandel, Der Sturm, die de enige was die de moderne kunst bracht. De moderne kunstenaars werden weggehoond, maar nadat ik het werk van mensen als Klee, Kandinsky, Kokoschka had gezien, wilde ik ook in die stijl werken. Ik slaagde er niet in, hield er mee op omdat ik de ontwikkeling niet wilde ophouden. Ik ben toen in een boek handel gaan werken, een heel goede leer school, maar de moderne kunst bleef trekken. Herwarth Walden van Der Sturm liep toen met het idee rond om een boekhandel met moderne kunstboeken op te richten Ik heb dat voor hem opgezet, de Sturm- buchhandlung. Daar en in Nederland heb ik propaganda voor de moderne kunst gemaakt”. Bij Nijhoff, de bekende Haagse uitgeverij en boekhandel, bood Citroen het tijdschrift van Der Sturm aan en er volgde een correspondentie met geestver wanten als Mondriaan en Theo van Does burg. „De Stijl” nu beroemd, had destijds nog geen honderd abonnees, dat zegt wel iets over hoe moderne kunst toen werd de jonge Citroen geleerd had- „Ik geaccepteerd. Ook het Bauhaus (waar Citroen een der weinige Nederlanders is geweest-red.) bestond uit een kleine kring van leerlingen, al zijn er sommigen later wereldberoemd geworden als Josef Albers en Breuer”. stipt slechts bij enkele figuren aan in hoeverre hij een gedeelte van hun eigenschappen in zijn cyclus heeft gebruikt (achteraf eigenlijk logisch, daar te veel vroegtijdige onthullingen de verdere belangstelling zouden ver minderen). En mogen onze neusvleu gels onder het lezen een enkele maal als die van een jachthond beginnen te trillen, als we menen een spoor te heb ben gevonden, dan blijkt dit spoedig maar zeer oppervlakkig te zijn. Het vrijwel definitieve einde van de vriend schap tussen Jenkins en Charles Stringham, verteld in „A question of upbringing”, het eerste deel van de cyclus, is gebaseerd op een overeen komstige gebeurtenis in de werkelijk heid, als Anthony’s studiegenoot Hubert Duggan een afgesproken eten tje afzegt. Powell haast zich echter Stringham een andere plaats te zeggen dat Stingham de notoire dronkaard, zeker niet naar Alfred Duggan, de schrijver en oudere broer van Hubert (hij dronk whisky als water) is gecreëerd. Powell heeft in Oxford drie jaar geschiedenis gestudeerd en heeft daar aan mogelijk een hobby voor genealo gie overgehouden. Die liefhebberij heeft hem ertoe verleid de eerste twee hoofdstukken aan de afkomst van zijn familie te wijden, hij weet zelfs tot de twaalfde eeuw terug te gaan. Deze hoofdstukken zijn niet door te komen. Ik heb het moedig (vind ik) gepro beerd, voordat Martin Koomen in VN de goede raad gaf ze liever over te slaan. Vreselijk Ik kan u niets ervan navertellen zonder te spieken, maar dat maakt ook weinig uit want geen enkele voorvader springt er door bij zondere daden uit. Natuurlijk mogen we de auteur er niet te hard om vallen. Hij had zich tot taak gesteld voor een maal en altijd alles over de familiege schiedenis vast te leggen, dus zal de lezer moet hij hebben gedacht enkele saaie stukken maar öp de koop toe moeten nemen. Ik twijfel er trouwens niet aan of ei zal nog veel echt belangwekkends volgen. Niet voor mets is „Infants of the spring nog maar een aanloop, ofschoon ik me wel af vraag of hij, inmiddels eenenze- Over die jeugd in Berlijn: „Het was een verdomd leuke tijd. Met vriendjes hebben we heel wat afgelachen”. Citroens vader was op jonge leeftijd als een van de 13 kinderen van een Amsterdams gezin door een oom met een bontwerkbedrijf overge haald naar Berlijn gekomen. Daar trouw de hij in de jaren 1890 met een Berlijnse vrouw van wie vier kinderen zouden komen. Paul Citroen was de tweede, na een meisje en voor nog een meisje en een jongen. De twee zusters zijn inmiddels overleden, maar de jongste broer leeft nog”. Hij is negen jaar jonger en nog altijd noem ik hem mijn broertje”, zegt Citroen bijna schaterend. De jongere Citroen leeft nu onder de aangenomen naam Cidor in de staat Israel, het land waarvoor hij zes jaar als ambassadeur in Den Haag heeft gewerkt. Citroen: „Een fantastisch mens. Ter afsluiting van de Vorkurs konden de leer lingen op een tentoonstelling hun vorde ringen laten zien. Toen ik daarmee bezig was liet ik aan Klee een collage zien. Nu moet u weten dat in die tijd collages geheel onbekend waren. Klee vroeg dus aan me van „wat is dat” want voor dat soort dingen bestond nog geen naam. Toch hing hij het op. Klee had een nuchte re, klare kijk op het gebeuren, maar hij ging ook van de leerling uit en niet van zichzelf”. Paul Citroen- „Collages, dat vind ik knutselen (foto Jan Stegem ben afhankelijk van de natuur; lanl schappen en portretten, daar houd ik vaj Mijn ondergrond is de mens als versch ning. De mens is belangrijker danj kunst, zonder de mens was er geen kun Wij zijn natuurprodukten. De groot Dummheit ja maken mensen die deii dat we ons zelf gemaakt hebben. De h risch materialisten, die vinden dat' geheimen van de natuur door de w< schap kunnen worden verklaard. Dï toch waanzin. Hoe verder we in de nati gaan, hoe groter de geheimen won waarvoor we komen te staan”. „Ja, in een vrouwengezicht komt iets esthetisch, hè. Ik ben wel herkenbaar maar je kunt bij mij niet van een bepaalde stijl spreken’ In die zin dat ik wil uitgaan van degene die ik uitbeeld. Het is allemaal ongewild”. Nadat hij voordien al regelmatig m Nederland kwam in de Eerste Wereld oorlog moest hij als soldaat opkomen - vestigde Paul Citroen zich in 1927 defin tief in ons land. Eerst in Amsterdam, acht jaar later in Wassenaar, het dorp waarvan hij een der meest prominente inwoners zou worden. „Ik ben hier naar toegegaan omdat ik me in Duitsland met prettig voelde. Nederland is voor rnij het land van de schilderkunst, hier ben ik thuis. Ik ga nog wel eens naar Duitsland o® landschappen te schilderen, maar W ben ik een tevreden mens. Je kan hia zeggen „dat vind ik mooi” en een andei vindt het bijvoorbeeld lelijk, dan kanj< toch rustig je mening blijven zeggen, z® der dat net oorlog wordt. Nederlander zijn van binnen vee) vrijer dan Duitsers terwijl Duitsers denken dat ze persoon hjkneden zijn. Ze zijn ook eerzuchtig® willen hogei hmaut De behoefte om iet ot iemand te bewonderen is er veel grote Hier is alles veel gematigder het oorde relativerender Ja, ik ben blij hier i wonen, het is fantastisch hier” MM Mijn ondergrond is de mens als verschijning* I 1 l l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1976 | | pagina 18