James Ensor: te vroeg
uitgesproken schilder
De kunst-in-kleur-sene
Tekeningen van Rembrandt gekozen door Bob Haak
Schilderingen beschermen trucks in Afghanistan tegen de boze geesten
bd I te*
ME By a
S
Psychologische interpretatie van Theodor Kiefer
Nogmaals Rembrandt
Faqade
Hein Steehouwer
over kunstboeken
w
REMBRANDT maakte zelden een teke
ning voor de verkoop, hoewel hij een tijdlang
een prentenhandel had, zij het dan voorna
melijk gedreven door zijn Hendrickje Stof
fels, waarmee zij het huishoudgeld moest
aanvullen. Niet dat Rembrandt arm behoef
de te zijn. Toch werd hij „insolvent” ver
klaard, meer een gevolg van de staat die hij
had gevoerd dan van een weleens beweerd
gebrek aan opdrachten. Ondanks sommige
teleurstellingen de door de gemeente
Amsterdam destijds geweigerde Claudius
Civilis was hij in vele perioden van zijn
leven een gezochte schilder.
Op de tentoonstelling „Het Symbolisme in Europa' vorige winter in het
Museum Boymans - Van Beuningen hing natuurlijk werk van de grote Belg
James Ensor (1860-1949). Was het een expositie geweest van vroege expressi*
onisten, hij zou er werken hebben gehad. Een museaal overzicht van karikaturale
kunst had het zonder hem niet kunnen stellen, van religieuze kunst evenmin. En
dan kun je hem ook nog inscharen bij de voorlopers van het surrealisme
evengoed als bij de navolgers van Rubens omdat hij zich enige malen opzettelijk
Rubensiaans schilderde in zelfportretten, zij het omringd van carnavalsmaskers.
W
go
RB
l
i1
I
I
I
I
Rembrandts zelfportret uit 1658
i Ze tellen ook mee als reizende auto-grote affiches.
De fraai versierde achterkant van een vrachtauto in Afghanistan
Maar niet alles is heilig aan deze versieringen
Amerikaanse musea. En dan is ook dat allemaal
over.
Ook Bob Haak, gerenommeerd Rembrandt kenner en
schrijver van de in 1969 verschenen grote monografie
„Rembrandt zijn leven, zijn werk, zijn tijd” maakte er
Een bijzonder aardige paperback van Lands
hoff in Amsterdam is „Afghan trucks”, waarmee
vrachtauto’s in Afghanistan worden bedoeld.
Nu zijn veel vrachtauto’s van top tot teen volge
schilderd. Natuurlijk kom je op de foto’s het
„alziende oog” tegen, een machtig beschermings
middel, bezwerende teksten, het gevleugelde
paard van de Profeet, scènes uit heiligenlevens.
Op de foto’s kom je dan ook sneeuwlandschap
pen tegen, vergezichten in Indonesië en Japan,
klaarblijkelijk nageschilderd van prentbriefkaar
ten of kleurenfoto’s'. Tanks en gevechtsvliegtui
gen zijn ook geliefd, maar nog veel meer bloemen,
dieren en wat niet al. De auto’s zijn rijdende
musea geworden.
Mooie auto’s trekken méér ladende klanten dan
minder mooie. Bovendien stellen die klanten zich
ook graag onder de magische bescherming en
zelfs als de bedoeling heel anders is trekt het tóch.
Het leukste van alles is, dat hier werkelijk kan
worden gesproken van naive schilderkunst, niet
bestemd voor museum of galerie, maar om de
chauffeur en de passanten te plezieren. De hele
stijl ademt die amateuristische tendens. En denk
dan niet, dat er slecht wordt geschilderd op die
auto’s. Er zijn kennelijk soms heel knappe naïve
schilders bezig geweest, die in Europese galeries
onmiddellijk furore zouden maken, al is het maar
omdat het er allemaal gelukkig zo weinig officieel
uitziet
weer opnieuw een dankbaar gebruik van voor zijn
„Rembrandttekeningen”, bij uitgeverij LSndshoffin
Amsterdam verschenen, bevattende gen keuze van 95
tekeningen, waarvan enkele in kleur.
niets van de reeks toen ontstane macabere
werken, waarin geraamten, maskers en
schrikaanjagende fantasieën vrij spel
hadden. In 1888 ontstond zijn beroemde
„Intocht van Christus in Brussel”, een
carnavalsoptocht met Christus op zijn
ezeltje in het midden, nog niet zo schok
kend echter als een eerder geschilderd
doek met de verzoekingen van Sint Anto-
nius, scènes met de stervende Christus en
tal van andere verschrikkingen. Binnen
het kader van zijn zeer variabele stijl,
vanaf realistisch tot zeer fauvistisch, leek
ieder van die onderwerpen eigen uitdruk
kingsmogelijkheden en stijlmiddelen te
vragen.
Dat alles was bij Ensor ruim voorhan
den en dat bleef ook zo in het tiental jaren
daarna, waarin hij bovendien ook stille
vens schilderde, landschappen, strandge
zichten, maar eveneens felle sociale pro
testen in bijtende satires. Zijn tijdgenoten
waren er niet dankbaar voor, maar gelei
delijk aan kreeg hij bekendheid. Toch
bleef hij voorlopig arm, ook al omdat hij
ondanks het verzoek van zijn moeder (zijn
vader was inmiddels vrij jong gestorven)
geen werk voor de verkoop wilde maken.
Het tragische in dit leven is dat James
Ensor zijn tijd ver vooruit was, dat hij
inderdaad „tegen de mensen van morgen
sprak”, maar tevens dat hij vanaf 1900
vrijwel uitgesproken was. Hij is nog bijna
een halve eeuw blijven schilderen zonder
het peil van zijn beroemde jeugdwerken
te halen. Toch steeg later zijn roem als
maar, hij werd in de adelstand verheven
en bespotte in sommige werken zichzelf
omdat hij wist dat zijn werkelijk creatieve
tijd voorbij was. Hij bleef geïsoleerd
leven, nu als een vereerde zonderling en
stierf op 89-jarige leeftijd na slechts kort
ziek te zijn geweest.
De achtergronden van dit alles? Naar
goed gebruik kan veel door de psycholo
gie worden verklaard. En'het is dan de
verdienste dat Theodor Kiefer dat heel
Zij die het grote Haak-boek, of dat van dr. Horst
Gerson al bezitten zullen in het nieuwe boek niet zo gek
veel van hun gading vinden andere publikaties daar
gelaten-*-.
Fritz Novotny (vertaald door H. Mar
tens) tracht zoiets als „De Italiaanse
Renaissance” samen te persen in nog
geen twaalf pagina’s in een grote letter.
Het lukt hem niet en het zal ook nooit
iemand lukken. Je hebt er twaalf dikke
delen voor nodig en dan heb je er nog
maar aan genipt.
Het blijft dus bij anekdotische bij
zonderheden, waarvan ik er toch een
letterlijk overneem:
Het is wel leuk natuurlijk, zo’n anek
dote en het illustreert hoe hemel en hel
existeerden binnen dezelfde palazzo-
wanden, maar kunsthistorisch kun je
er maar weinig mee uitrichten, even
min als met de mededeling van deze
schrijver dat Leonardo zijn leven lang
vrijgezel bleef en niettemin de Mona
Lisa zo hemels-mysterieus-mooi schil
derde. Maar voegt hij er aan toe,
sommige kunsthistorici menen dat het
beroemde model een travestiet was,
een verklede man alzo.
In hetzelfde vierkant-formaat heeft Landshoff
nog zo’n paperback doen uitkomen, „Facade”
geheten en ook voor 15.50. Het bevat 100 pagi
na’s kleurenfoto’s van gevels van Britse en Ameri
kaanse commerciële architectuur uit de laatste
halve eeuw. De foto’s zijn genomen door Peter
Mackertich en de (onvertaalde) introductie van
enkele pagina’s is van Bevis Hillier
Het gaat niet alleen om complete gevels, maar ook
om veel van dichtbij gefotografeerde details,
meestal ornamentiek in alle stijlvormen die deze
eeuw heeft gekend. Het meeste is in de representa
tieve ferme-jongens-stoere-knapen-stijl, die moet
demonstreren hoe degelijk de firma wel is, die
achter de gevel schuilgaat.
Uit de reprodukties in het boek (wél
48 in kleur) blijkt dan dat Botticelli nog
half in de middeleeuwen stond, met
een „Bewening van Christus” die mij
Rogier van der Weij den in de herinne
ring brengt, maar ook Maria’s schil
dert met de inmiddels ongeloofwaardi
ge sereniteit, die de vol-renaissance-
schilders wisten op te brengen, of
waarmee ze hun modellen kozen als
het om godinnen of vrouwelijke heili
gen ging.
Overigens: 48 kleurillustraties van
Leonardo breng je ook niet zo gemak
kelijk bijeen, want als het er op aan
komt, heeft hij weinig olieverven nage
laten. Veel werk is alleen uit kopieën
bekend. De beloofde 48 illustraties zijn
dan ook niet alle in kleur, sommige
behelzen een weergave van Leonardo’s
tekeningen. Overigens geen bezwaar,
want ook die tekeningen zijn geniaal.
Ze staren langs je heen of ze niets
met je te maken hebben en suggereren
niettemin van alles. Een soort portret
kunst dus, die eerder verstandelijk dan
emotioneel is, terwijl er toch een wee
moedige glans over de gezichten ligt,
althans bij Botticelli. Maar daarenbo
ven is er bij hem nog veel meer te
vinden en wie zoeken wil kan in dit
boek terecht, geschreven door Lionello
Venturi en door H. Martens vertaald.
Post scriptum: Op de flaptekst van
„De Italiaanse Renaissance” staat Har
ry Zeise als schrijver vermeld, op de
titelpagina Fritz Novotny. Wie werke
lijk de auteur is kan ik u niet onthullen.
I
Staande blijf ik houden dat de teksten
weinig verder gaan dan wat algemene
encyclopedieën te bieden hebben. De
boeken zijn echter uitstekend uitge
voerd met in het algemeen heel goede
kleur-reprodukties. Dat is dus een
reden om ze voor de lage prijs te
kopen. Nu liggen voor me de boeken
met als titels „De Italiaanse Renais
sance”, „Botticelli” en „Leonardo da
Vinei”.
Binnenkort zullen de Afghaanse vervoerbedrij
ven hun oude auto’s vermoedelijk niet naar de
schroothoop verwijzen, maar ze verkopen aan
„Wanneer Ludovico Moro, tiran van
Milaan, aan Leonardo da Vinei
opdraagt een bordeel te ontwerpen
dat zodanig gebouwd is dat de tiran
ongemerkt alles kan gadeslaan wat
er zich afspeelt, zet Leonardo zich
vol enthousiasme aan zijn taak.
Deze morbide opdracht fascineerde
hem minstens evenzeer als zijn werk
aan het „Laatste Avondmaal”. Hij
vond inderdaad een oplossing voor
het technische probleem, maar met
de bouw van het bordeel werd nooit
aangevangen, omdat de Franse troe
pen Milaan kwamen binnenvallen”.
aannemelijk doet. Hij vindt in Ensors
afkomst en jeugd, in het benauwende
milieu voldoende aanleidingen om zowel
de angsten als de protesthouding van
Ensor naar voren te laten komen. Natuur
lijk doet hij ook aan psychologische
inlegkunde, want er is geen terrein zo
glibberig als juist het verklaren van
kunstwerken vanuit de psyche van de
kunstenaar. Maar in ieder geval doet deze
auteur dat weloverwogen en zonder dat
men er een nare bijsmaak van krijgt,
zoals bij psychologische kunstinterpreta-
ties nogal eens voorkomt. Een door
wrocht boek dus voor 79,55.
Wil je iets meer over Leonardo te
weten komen, dan ligt daar de tekst
van Walter Pater, weer vertaald door
H. Martens. Ook hier het scandaleus-
anekdotische voorop maar geschre
ven in een sordino-stijl alsof het boek
voor een middelbare meisjesschool
bestemd is en daarnaast opmerkin
gen die hout snijden. Niettemin, het
genie van Leonardo vang je ook niet in
twaalf pagina’s.
Wel, als we op die manier en-
geschakeerd naar hun eventuele
homofiliteit of wat dan ook op erotisch
gebied kunstschilders moeten gaan
„sorteren”, dan weet ik er ook nog wel
een paar. Alleen, het heeft met kunst
historie natuurlijk geen bal te maken.
Niettemin, de getoonde meesterwer-
tijds uitsluitend tooiend in de traditionele
dracht van de Chinezen, inclusief de
befaamde lange vlecht. Ik vermeld dit
schijnbaar onnozel anekdotische gegeven
erbij, omdat het de grondslag vormt voor
sommige werken van James Ensor, vaak
met zeer satirische inslag als een doek dat
een geraamte in leunstoel toont, verdiept
in Chinese kunst. Behalve dat schilderij
schoot er voor de familie ook nog een half
Chinees kleindochtertje op over, nadat de
dochter Mitche in de steek was gelaten.
Als model voor veel schilderijen van haar
broer is ze overigens aan de vergetelheid
onttrokken, onder meer vereeuwigd in
„Meisje m^t Chinese waaier”.
Een merkwaardig milieu dus, half bur
gerlijk, half ongeordend, dat echter aan
de jonge James alle bescherming bood.
Hij was daar dankbaar voor, maar een en
ander voorkwam niet dat hij vol angsten
zat, die in zijn jeugdtekeningen al een rol
■gingen spelen. Toch waren die zo goed dat
hij naar de Brusselse academie mocht. Hij
voerde een soort eenmansrevolutie met
protesten tegen sommige leraren en in
satirisch tekenwerk, later ook schilderij
en, waarmee hij snel ging afwijken van de
toenmaals algemene Belgische norm.
Weer thuis van de academie, na slechts
enkele jaren, heeft hij zich verder opgeslo
ten in het Oostendèse milieu. Hij verkocht
ken in kleur blijven me bovenmate
boeien, los van elke tekst die ze bege
leidt. Masaccio. Fra Fillipo Lippi, Fra
Angelico, Mantegna, Titiaan, Veronese
en nog twee dozijn andere getoonden
zijn gelukkig toch door geen tekst
kapot te krijgen.
Het is gewijd aan de beschilderingen, die deze
auto’s sieren. Het is een onvertaalde uitgave met
één pagina tekst van Jean-Charles Blanc. Veel
meer tekst behoeft ook niet, want het gaat om
een groof aantal kleurenfoto’s. Blanc werd
getroffen door de bont-versierde trucks en hij
blijkt enorm veel voor het oog van zijn camera te
hebben gekregen.
Toch voorziet dit van DuMont Schauberg in Keulen
overgenomen boek in een behoefte voor de echte lief
hebber van tekeningen. Ik bedoel de man die tekeningen
liefst op de hand beziet en xp mogelijk met een vergroot
glas. Dat is vaak ook de liefhebber van het intieme, van
het meest persoonlijke, dat een lijnvoering of hand
schrift van een groot kunstenaar te bieden heeft. En
voor hem is dit boek 19,50 in feite bestemd. Dit soort
liefhebbers kan zijn ervaringen toetsen aan eerdere,
wellicht opgedaan in Teylers Museum, dat enige van de
mooiste exemplaren van Rembrandst tekeningen
bewaart, welke ook in het boek zijn afgebeeld.
Opnieuw kunnen ze dan vaststellen dat een groot deel
van de bekoring in het tekenwerk ligt in het studieuze
karakter. Het ging bijna altijd om schetsen, die Rem
brandt daarna uitwerkte in schilderijen of die hij voor
later gebruik in portefeuille hield. Ze vormden als het
ware eén deel van zijn picturale geheugen. Het daarin
meeleven brengt ons soms dichter bij de mens Rem
brandt dan vele van zijn gerenommeerde grote doeken
die in opdracht ontstonden.
KORT GELEDEN schreef ik over de
serie „Kunst in Kleur” van Elsevier in
Amsterdam 14.90). Drie aangekon-
digde nieuwe delen zijn inmiddels uit
gekomen, elk weer met 48 full-page
illustraties, meestal in kleur, op één
uitzondering na, waarover straks.
Enfin, er is zoveel werkelijks over Rembrandts leven
bekend, naast de romantische legendevorming, dat ik er
hier niet verder op behoef in te gaan. Blijvend is echter
de mijmering dat ook Rembrandt niet kon voorzien, dat
zijn tekeningen die als studies waren bedoeld en .niet als
zelfstandige kunstwerken (in tegenstelling tot zijn schil
derijen en etsen), nu de enorme kapitalen opbrengen die
hem eertijds hadden kunnen behoeden voor een faillis
sement en openbare verkoop van zijn vele kunstschat
ten. En daaronder bevonden zich dan grote hoeveelhe
den tekeningen van beroemde kunstenaars, die hij ver
zamelde voor zichzelf en voor de verkoop, en van eigen
hand. Voor de kunsthistorici is die gedwongen verkoop
een bof geweest, want ze leverde inventarislijsten op en
daarvan moeten kunstbeschrijvers het bij uitstek
hebben.
Kameeldrijvers in Afghanistan versierden
vroeger hun lastdieren met magische tekens, talis
mans, fetischen en andere symbolen uit angst
tegen de dzjinnies (geesten) in de woestijn. Ze
stelden zich ermee onder de bescherming van
Allah. De kamelen zijn voor lange reizen door
woestijn en wildernis bijna verdwenen. Grote
vrachtauto’s hebben hen vervangen, maar de
angst voor geesten is wél gebleven.
Bij Landshoff is ook verschenen „Rembrandt” van
Bob Haak, niet speciaal gewijd aan de tekeningen, maar
aan de mens en schilder. Het is een pocket in de Horizon-
kunstpocketreeks, overgenomen van DuMbnt Schau
berg in Keulen. De tekst van Bob Haak is uiteraard een
uittreksel uit wat hij schreef in zijn grote Rembrandt-
boek, waarmee hij terecht veel waardering oogstte. Deze
pocket met weinig tekst en veel- goede illustraties zie ik
vooral dienstig aan hen, die zich snel willen oriënteren.
12,50).
Binnen de golf der nostalgie - om het
onprettig te zeggen in het oog van sommi
gen - maar ook binnen de golf van de
herontdekking van grote kunstenaars van
voor de Tweede Wereldoorlog, verschij
nen boeken over James Ensor. Een ervan
is „J. Ensor” van Theodor Kiefer, met als
ondertitel ,,.,.zu den Menschen vón Mor
gen sprechen”, een van Ensors eigen ver
klaringen over de aard van zijn werk. Het
is een zeer goed verzorgde uitgave van
Aurel Bongers in Recklinghausen, in ons
land geïmporteerd door F. Hauser in
Heemstede. Zowel de kleurenplaten als de
zwartwit-reprodukties zijn heel goed, de
tekst is dat ook, met de nadruk méér op de
psychologische verklaring van de inhoud
van de belangrijkste werken van Ensor,
dan op kunsthistorische of anekdotische
gegevens. Toch ontbreken die uiteraard
evenmin, want het één kan niet zonder het
ander.
James Ensor was een spruit uit twee
oude eerbiedwaardige families. Zijn
vader was een Engelsman van deftige
komaf, bestudeerd, een liefhebber van de
kunsten, maar als carrièremaker vol
strekt mislukt. Hii leefde van de inkom*
sten van een souvenirwinkeltje in Oost
ende, gedreven door zijn vrouw, een
afstammelinge uit een oud Vlaams
geslacht, maar even verarmd als familie
leden die hetzelfde soort winkeltjes dre
ven in een Oostende dat als badplaats al
enige roem begon te krijgen.
Behalve James brachten ze nog een
dochter voort, die verliefd werd op een
Chinees, zich in het Vlaanderen van des-
Bbtticelli: Wie kent hem niet van zijn
„Geboorte van Venus” (waarop de
amper zeventienjarige Florentijnse
schoonheid kuis komt aandrijven,
staande op een schelp) en de „Prima
Vera” (waarbij „Een nieuwe lente en
een nieuw geluid” van Gorter pleegt te
verbleken).
In vogelvlucht passeert hier een hele periode
bouwkunst vanaf late Jugendstil, voornamelijk af
te lezen van de ornamentiek, tot aan het moderne
bouwen toe, vooral via de Art Deco-periode, die
het sterkst zijn stempel blijkt te hebben gezet op
kantoorgebouwen, banken, hotels en wat niet al.
Drie fragmenten van werken van James Ensor, waaruit zijn
voorkeur voor het macabere blijkt. Links een detail van het
schilderij „Skeletten die zich willen verwarmen óf vandaag
geen vuur"uit 1889. Midden: „De wraak van Hop Frogeen ets,
maar daarna als schilderij uitgevoerd, n.a.v. een griezelverhaal
van Edgar Allan Poe, waarin Hop Frog zijn tegenstanders in een
luchter levend verbrandt. Eén van de toeschouwers is op de
voorgrond Ensor zelf Rechts „De verzoekingen van Sint Antoni -
us'een olieverf uit 1887, waarvan hier het linkerdeel, de heilige
omringd dor demonische vrouwen, is afgebeeld
■i