'Jl
Kabinet doorstond vloedgolf van bedreigingen
ONENIGHEID GRONDPOLITIEK WERD DE
CRISISBEHEERSER DEN UYL TE VEEL
si
Boersma
Lubbers
De Gaay Fortman
Van der Stee
Westerterp
Van Agt
99
99
95
k
1.95
50
9.-
jels
Aandacht
IS
Vechtend
Economisch
DE VERKLARING VAN PREMIER DEN UYL:
2 3
15
MAART
BINNENLAND
19 7 7
M.
i of
(Van onze parlementsredactie)
DEN HAAG. Het is dan toch mogelijk gebleken. Het kabinet-Den
Uyl - geboren onder het gesternte van verdeeldheid en vanaf de
olieboycot van de Arabische landen en de daarop volgende economi
sche crisis bijna wekelijks in de voegen krakend - heeft een doorlopen
de vloedgolf van crisisdreigingen overleefd. Maar uiteindelijk kon
dan toch een crisis dit kabinet beentje lichten. Zelfs de premier zelf,
die in drie en een half jaar tijd een enorme reputatie opbouwde als
crisisbeheerser, heeft geen taktiek en geen wapen kunnen vinden om
tijdig een einde te maken aan de onenigheid rond de grondpolitiek
WOENSDAG
30 cm
■HP
De ministers die ontslag
namen
mtr
Katholieke Vereniging van Werkgevers in
de metaal, en voorts bestuurslid van het
Nederlands Christelijk Werkgeversver
bond NCW.
Mr. Van der Stee heeft grote belangstel
ling voor internationale aangelegenheden.
Vorig jaar liet hij blijken, dat hij graag het
Nederlands lid van de Europese Commis-
Van de vertrekkende ministers is de 48-
jarige mr. Alphonus Petrus Mathildus
Maria van der Stee, de bewindsman met
het kleinste aantal „ambtsjaren". Hij
kwam namelijk eerst na het optreden van
het kabinet-Den Uyl in de ministersploeg,
omdat wegens, gezondheidsredenen T.
Brouwer het ministerschap van Land
bouw en Visserij had neergelegd.
Mr. De Gaay Fortman was tevens belast
met de coördinatie van de betrekkingen
met Suriname (tot aan de onafhankelijk
heid van dat land) en met de Nederlandse
Antillen.
Drs. Jaap Boersma heeft een lange staat
van dienst bij de christelijke vakbewe
ging. Na zijn doctoraal examen economie
aan de Vrije Universiteit in Amsterdam
werd hij economisch medewerker van het
CNV in 1953. In 1961 werd hij er hoofd van
de economische dienst tot 1969. Tot 1971,
toen hij minister van Sociale Zaken werd
in het kabinet-Biesheuvel, bleef hij in con
tact met het CNV als economisch advi
seur
huis-
ne
Dat de laatste groep crisissen zich niet
alleen in het binnenland afspeelde, maar
soms ook banden had met de buitenland
se politiek bleek het duidelijkst bij de
grootste crisis waarmee het kabinet een
half jaar na zijn vorming werd geconfron-
Mr. Van Agt heeft de laatste weken in
het middelpunt van de belangstelling
gestaan, omdat hij de man was bij wie de
moeilijkheden rond de grondpolitiek zich
concentreerden.
In het begin van zijn ministerschap viel
mr.’Van Agt op door de uitlading, dat hij
geen argumenten kon vinden om de drie,
in Breda gevangen zittende Duitse oor
logsmisdadigers niet vrij te laten.
In de loop van vorig jaar kwam mr. Van
Agt in een gewetensconflict door de abor
tusproblematiek en de voorgenomen slui
ting van de abortuskliniek Bloemenhove
te Heemstede.
Eind vorig jaar en begin dit jaar moest
Van Agt een stroom van kritiek over zich
laten gaan voor wat betreft het optreden
rond de mislukte aanhouding van de van
oorlogsmisdaden verdachte Blaricummer
Pieter Menten.
Kon het bij het optreden in mei 1973 nog
de verkiezingsbelofte herhalen dat het
aantal werklozen tot onder de 100.000 zou
worden teruggedrongen, al spoedig werd
duidelijk dat de nationale economie zou
worden meegesleurd in de internationale
Dat vanaf dat ogenblik de bestrijding
van de werkloosheid de grootste aandacht
zou moeten krijgen, is een stelling geweest
die niet onderhevig was aan politieke ver
deeldheid in het kabinet. Ook de miljar
den guldens die in de economie werden
gepompt kregen algemene instemming in
het kabinet. Moeilijker lag het vraagstuk
hoe er moest worden bezuinigd. Jaren
lang heeft de onenigheid gesluimerd over
de vraag in hoeverre daarbij de sociale
voorzieningen zouden mogen worden aan
getast en hoe de verhouding tussen over
heid en bedrijfsleven zou moeten zijn.
malaise en het aantal werklozen tot een
recordhoogte van 230.000 zou stijgen.
Eensgezind was het kabinet ook in de
aanpak van de Lockheed-affaire, die in
augustus 1976 uitmondde in de schrobbe
ring van prins Bernhard, uitgesproken
door de premier in de Tweede Kamer. In
al deze gevallen waren zelfs de politieke
vijanden van dit kabinet vol lof over de
wijze waarop de regering was opgetreden.
Als minister heeft drs. Westerterp een
belangrijke bijdrage moeten leveren aan
allerlei bezuinigingsplannen. Onlangs, tij
dens de behandeling van zijn begroting in
de Eerste Kamer, liet hij doorschemeren
dat hij na de verkiezingen het minister
schap niet zou willen voortzetten, als er
nog verder aan de voor het departement
van Verkeer en Waterstaat beschikbare
gelden zou worden geknabbeld.
De 46-jarige Westerterp die zijn carrière
begon als dagbladcorrespondent, heeft
steeds veel belangstelling getoond voor
Europese zaken. Geruime tijd was hij
vice-voorzitter van het Europese Parle
ment. In 1970 diende hij als Tweede-
Kamerlid een initiatief-wetsontwerp in
om directe verkiezingen van de Neder
landse leden van het Europese Parlement
mogelijk te maken. Dat initiatief is inmid
dels achterhaald, omdat er thans een offi
cieel verdrag is voor deze directe verkie
zingen in alle landen van de EEG.
en Lubbers. Van Agt deed in de tweede
helft van het afgelopen jaar het kabinet
langdurig wankelen door zijn beleid inza
ke de abortus en vooral het optreden
tegen de Bloemenhovekliniek. Op het
hoogtepunt van dit probleem kwam daar
bij nog eens een geheel andere zaak: de
order voor Zuid-Afrika voor onderdelen
voor een kernenergiecentrale. Het was
niet alleen de behendigheid van Den Uyl
die het kabinet door dit dal voerde; ook
een dosis geluk. De termijn voor de order
verstreek onopgemerkt, waardoor een
beslissing kon uitblijven en in de Bloe
menhovekliniek was het laatste woord
niet aan Van Agt, maar aan de rechter.
Een aparte rol op de zwarte bladzijden
van het kabinet was weggelegd voor de
PPR. De radicalen hebben een paar maal
op nogal ongebruikelijke wijze gedreigd
uit het kabinet weg te lopen, waarbij tel
kens een voornaam aandeel was wegge
legd voor de achterban, die onder andere
in de kwesties van de kernorder aan Zuid-
Afrika, bij het besluit over de toekomst
van de Oosterschelde en bij vraagstukken
over atoombewapening, op het punt stond
ministers terug te roepen. En de laatste
maanden had met name de PPR het kabi
net op het randje van de afgrond geplaatst
in de zaak van de uitbreiding van het
ultracentrifugeproject in Almelo; een
zaak waarvoor men uiteindelijk ook de
achterban van de PvdA kon meekrijgen
r.
Maar het kabinet zal ook de parlemen
taire geschiedenis ingaan als de ploeg
waarvan de ministers „vechtend over
straat rolden”, zoals CPN-fractieleider
Marcus Bakker het ooit typeerde. Talloze
malen moest weer gemeld worden dat er
in het Catshuis met deuren was geslagen
en dat bewindslieden weer eens hoogno
dig een luchtje hadden moeten scheppen.
Dat waren de moeilijkheden waarbij het
verschil in politieke en maatschappelijke
opvattingen tussen (meestal) de progres-
sieven en de christen-democraten zich
voordeden. Zeer opmerkelijk daarbij is
dat de uiteindelijke spaak in het wiel van
het kabinet - de grondpolitiek - niet in dit
rijtje staat. Daarover zijn - tot drie weken
geleden - geen ruzies in het kabinetsbe
raad geweest.
De crisisdreigingen op een rijtje zet
tend, valt het op dat het meestal heeft
gedraaid om de KVP-ministers Van Agt
Het verzet van Lubbers concentreerde
zich voornamelijk op de economische
onderwerpen, waarbij het bedrijfsleven
in het geding was. Het meest heeft hij zijn
oppositie opgevoerd toen het kabinet het
eens moest worden over het wetsontwerp
vermogensaanwasdeling.
Drs. Theodorus Engelbertus Westerterp
voor zijn vrienden Tjerk heeft veer
tien jaar lang het parlementaire gebeuren
rond het Haagse Binnenhof van nabij
gevolgd. Hij kwam in 1963 in de Tweede
Kamer, als vertegenwoordiger van de
KVP en stapte in 1971 het kabinet-
Biesheuvel binnen als staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken. Zijn minister
schap, met de portefeuille van Verkeer en
Waterstaat, nam in 1973 een aanvang bij
het optreden van het kabinet-Den Uyl.
eige
I
1
litlaat
De scheidende bewindsman kent het
politieke leven door en door. Vóór zijn
ministerschap was hij dertien jaar lid van
de Eerste Kamer voor de ARP. In 1961
was hij informateur nadat het kabinet-De
Quay zijn ontslag had aangeboden na
aanvaarding in de Tweede Kamer van een
motie inzake de woningbouw. Op grond
van het verslag van informateur De Gaay
Fortman trok het kabinet zijn ontslag in.
De PvdA tenslotte manifesteerde zich in
de benauwde uurtjes meestal als tegen
stander van het christen-democratische
standpunt. De socialisten veroorzaakten,
samen met de PPR, eind vorig jaar enor
me stofwolken door een ontwerpresolutie
voor een regeerakkoord, dat voor de
CDA-partijen vrijwel onverteerbaar was
(Den Uyl moest premier blijven en ook de
meerderheid van de progressieven bij de
verkiezingen was een voorwaarde). In de
Kamer botste de PvdA-staatssecretaris
Marcel van Dam tweemaal (in december
1974 en december 1976) met het CDA toen
de hoogte van de huurstijgingen moest
worden vastgesteld.
Het ministerschap van mr. Andreas
Antonius Maria van Agt (op 2 februari
jongstleden 46 jaar geworden) heeft bijna
zes jaar geduurd. Hij trad in 1971 toe tot
het kabinet-Biesheuvel en kreeg de porte
feuille van Justitie. Hij continueerde zijn
ministerschap in het kabinet-Den Uyl,
waarvan hij tevens vice-premier werd.
De scheidende bewindsman is actief
geweest in het bestuur van de KVP. Hij
was van 1965 tot 1968 van deze partij
penningmeester en daarna, tot aan zijn
staatssecretariaat, voorzitter.
democraten dat lid hadden mogen leve
ren. Het Nederlands lid werd evenwel de
socialist ir. H. Vredeling.
Het kabinet-Den Uyl was de eerste rege
ringsploeg die te maken kreeg met inter
nationaal en nationaal terrorisme. Tot op
het hoogste niveau hebben de ministers
zich intensief beziggehouden met de
dagenlang durende gijzelingen in de
Franse ambassade (september ’74), in de
Scheveningse gevangenis (oktober van
dat jaar) en in Beilen en Amsterdam (bei
de december’75). In interviews onder
streepten de direct betrokken ministers
(Den Uyl, Van Agt en De Gaay Fortman)
dat juist deze afschuwelijke gebeurtenis
sen de onderlinge verstandhouding in het
kabinet verstevigden.
Mr. Van der Stee was tevoren enkele
jaren staatssecretaris van Financiën
geweest, speciaal belast met belastingza
ken, eerst in het kabinet-Biesheuvel en na
de kabinetsformatie in 1973 een aantal
maanden in het kabinet-Den Uyl. Vóór
1971 was Van der Stee werkzaam als
belastingadviseur.
Van Agt was ook betrokken bij het
prompte ontslag van zijn staatssecretaris
Glastra van Loon, die openlijk kritiek had
geuit op ambtenaren op het departement
van Justitie. En uiteraard draaide het ook
in de zaak-Menten weer om dezelfde
minister: Van Agt. Deze affaire heeft in
het kabinet trouwens veel minder moei
lijkheden opgeleverd dan in de Kamer. En
het was ook minister Van Agt die in
opspraak kwam toen het kabinet zich
moest uitspreken over een wetsontwerp
op de ondernemingsraden. Van Agt
kwam daarbij vooral in botsing met de
ministers Den Uyl en Boersma (Sociale
Zaken).
Als volkomen nieuweling stapte drs.
Rudolphus Franciscus Maria Lubbers op
11 mei 1973 de landelijke politiek binnen.
Hij kreeg tevens de zware portefeuille van
Economische Zaken te beheren. Dat
beheer moet hem in de afgelopen vier
jaren niet licht gevallen zijn. De oliecrisis
met haar vérstrekkende gevolgen voor de
werkgelegenheid, het prijsbeleid en het
investeringsklimaat hebben de gehele
periode van het ministerschap van Lub
bers, die op 7 mei aanstaande 38 jaar oud
wordt een zwaar accent aan het beleid
gegeven.
teerd: de Arabische olieboycot en dedaar
op volgende economische recessie. Den
Uyl heeft deze moeilijkheden ervaren als
de meest moeilijke uit zijn loopbaan van
minister-president - tot aan het afgelopen
weekeinde toe. „Het wordt niet meer zoals
het was”, sprak de premier begin decem
ber 1973, toen de oliecrisis - voortvloeiend
uit een oorlog in het Midden-Oosten - zich
in volle hevigheid had ontwikkeld. Dat
klopte en het kabinet heeft het geweten.
Als minister van Binnenlandse Zaken
heeft mr. Wilhelm Friedrich de Gaay
Fortman in de afgelopen jaren aan twee
zaken veel aandacht gegeven. In de eerste
plaats was dat de reorganisatie van het
binnenlands bestuur en zijn bemoeienis
sen op dit terrein leidden tot de indiening
van voorstellen tot vorming van 24
provincies-nieuwe stijl. In de tweede
plaats wist mr. De Gaay Fortman, thans
65 jaar oud, een aanzienlijk deel van de
voorgenomen wijzigingen van de grond
wet in de vorm van wetsontwerpen te
gieten en hij smaakte het genoegen dat de
Tweede Kamer de voorstellen inzake de
klassieke en sociale grondrechten op
enkele punten na goedkeurde.
Na zijn economiestudie aan de Neder
landse Economische Hogeschool, de
tegenwoordige Erasmusuniversiteit, te
Rotterdam, had Lubbers carrière willen
maken in de wetenschap. Door familie
omstandigheden gedwongen kwam hij
terecht in de leiding van Lubbers’ con-
structiewerkplaats en machinefabriek
Hollandia. Als werkgever kwam drs. Lub
bers in aanraking met werkgeversorgani
saties. Hij was voorzitter van de christelij
ke Jonge Werkgeversvereniging en van de
sie had willen worden, als de christen- 1
Vanaf 1964 zat de 47-jarige Boersma
voor de ARP in de Tweede Kamer. Van
’67 tot ’71 was hij ook lid van het Europees
Parlement. Hoezeer de belangstelling van
Boersma uitgaat naar de sociale politieke
problematiek mag ook blijken uit de ver
dere functies die hij bekleedde: lid loon-
commissie Stichting van de Arbeid,
plaatsvervangend lid in de Sociaal-
Economische Raad, docent economie aan
de Sociale Academie CICSA, lid van de
Centrale Plancommissie, lid van de Cen
trale Commissie voor de Statistiek,
bestuurslid van het Nationaal Ziekenhuis
instituut, lid van de raad van beheer van
het Economisch Instituut voor Midden- en
Kleinbedrijf, voorzitter van het Consu
menten Contact orgaan en voorzitter van
de Stichting Vergelijkend Warenonder
zoek.
I tiek de volgende bepaling opgenomen. Ik citeer:
Speculatie tegengaan door een voorkeursrecht te geven aan de overheid, met name
aan de gemeenten, en door bij de onteigening van grond in beginsel de gebruikswaarde
daarvan te vergoeden. Correcties voor onbillijkheden, bijvoorbeeld welke bij noodzake
lijke vervanging kunnen optreden. Overeenkomstig die programgrondslag heeft het
kabinet in december 1975 bij de Kamer wetsontwerpen ingediend tot wijziging van de
Onteigeningswet en tot het scheppen van een voorkeursrecht voor gemeenten bij de
verkoop van grond. Een en ander maal heeft het kabinet de Kamer doen weten aan de
aanvaarding van beide wetsontwerpen grote waarde te hechten. Zij hebben onder
andere onderwerpen uitgemaakt van de bespreking die in januari door de vice-
minister-president en mij is gevoerd met voorzitters van de fracties in de Kamer waarop
het kabinet is aangewezen om tot een gerede afhandeling van ook deze wetsontwerpen
door de Kamer te komen.
In dat overleg hebben wij beiden namens het gehele kabinet nogmaals het belang van
deze wetsontwerpen benadrukt. In die bespreking lieten zich de nadien gebleken
moeilijkheden niet vermoeden. Midden februari heeft de minister van Justitie de
ministerraad doen weten dat hij tot de conclusie was gekomen dat aanvaarding van het
wetsontwerp inzake wijziging van de Onteigeningswet in de vorm waarin het was
ingediend en schriftelijk voorbereid door de Kamer niet zou worden aanvaard. Daarom
heeft hij aan de ministerraad voorgesteld in een nota van wijzigingen een regeling ter
Vóór zijn ministerschap was Van Agt
werkzaam bij de departementen van
Landbouw en Justitie, wetenschappelijk
hoofdambtenaar aan de Katholieke Uni
versiteit van Nijmegen en hoogleraar aan
deze universiteit met’ als leeropdracht
strafrecht en strafprocesrecht.
Ik citeer: Het kabinet heeft besloten nota’s van wijzigingen in te dienen op de
ontwerpen Onteigeningswet en het ontwerp voorkeursrecht gemeenten. De wijzigingen
naar aanleiding van de Onteigeningswet betreffen de inlas in de wet van een beperkte
bepaling met betrekking tot de inkomstenschade, een bepaling die eerst overeen aantal
jaren in werking zou treden. De aanvaarding van een dergelijke bepaling zou gepaard
dienen te gaan met een Kameruitspraak betreffende een wettelijke regeling van
ontwikkelingsschade waarbij ook het op termijn gestelde in te voegen artikel in de
Onteigeningswet wordt betrokken. Voorts met intrekking dan wel verwerping van het
amendement-De Bekker en het koppelen van de uitoefening van het voorkeursrecht
aan de nieuwe bepalingen van de Onteigeningswet.
Het desbetreffende communiqué van de Rijksvoorlichtingsdienst heeft er ook mel
ding van gemaakt dat dit besluit van het kabinet ernstige bezwaren ontmoette in de
boezem van het kabinet. Ik citeer: De ministers van Justitie en van Landbouw en
Visserij hebben als ondertekenaars van het desbetreffende wetsontwerp van hun
ernstige bezwaren tegen het ministerraadsbesluit doen blijken en beraden zich op de
politieke implicaties van dit besluit. Ook de overige christen-democratische ministers
hebben blijk gegeven op dit beraad prijs te stellen.
Meneer de voorzitter, hedenmorgen hebben de ministers van Justitie en van Land
bouw en Visserij aan de raad van ministers doen weten de verdediging van het
wetsontwerp aangevuld volgens het besluit van de ministerraad van gisteravond niet
voor haar rekening te willen nemen en uit dien hoofde ontslag uit hun functie te zullen
vragen. De overige ministers van KVP en AR hebben daarin aanleiding gevonden tot
een dienovereenkomstig besluit. Zoals in de aanvang gesteld hebben de ministers van
de progressieve partijen op hun beurt daarop besloten hun portefeuilles en functies ter
beschikking te stellen.
Meneer de voorzitter, het zij mij veroorloofd aan dit zakelijk relaas een enkele
opmerking van meer persoonlijke aard toe te voegen. Ik betreur het ten zeerste dat de
wijze van besluitvorming in het kabinet zoveel tijd heeft gevraagd en zich zo heeft
voltrokken dat toezeggingen aan uw Kamer om te antwoorden op beschouwingen in
eerste termijn geleverd niet zijn nagekomen. De uitspraken daarover in dit huis
gevallen acht ik begrijpelijk en hebben mij pijn gedaan. Ik acht de handelwijze van het
kabinet alleen te motiveren vanuit de wil die is betoond en de plicht die het kabinet had
om ondanks het gerezen conflict te komen tot de verdediging en afhandeling van deze
wetsontwerpen in deze Kamer. Het kabinet was het aan zijn uitgangspunt en zijn
optreden verplicht tot het uiterste te gaan om dat te bereiken.
Daarbij aansluitend heb ik er behoefte aan op te merken dat mij op dit ogenblik
vreemd te moede is. Ik heb moeten constateren dat het na bijna vier jaar van dit kabinet
en twee maanden voor de verkiezingen niet mogelijk is gebleken voor dit kabinet om
een aantal van zijn meest wezenlijke programpunten te verwerkelijken. Het is niet aan
mij en zeker niet op dit ogenblik en op deze plaats om uit te maken en uit te meten wie
daaraan schuld heeft en waar de verantwoordelijkheid ligt voor dit feit. Ik kan alleen
maar zeggen dat het voor mij als eerst-verantwoordelijke voor het functioneren van dit
kabinet de bitterste ervaring betekent in het werk dat ik als een opdracht zag en zie.”
De crisissen kunnen in twee categorieën
worden opgedeeld: de interne verdeeld
heid binnen het kabinet, die meestal werd
veroorzaakt door de vreemde partijpoli
tieke opbouw van het kabinet-Den Uyl (de
parlementaire binding van de progressie
ven tegenover de extra-parlementaire
„gedogende” positie van KVP en ARP) en
de crisissen waarin het kabinet eensge
zind was, maar waarbij men moest opbok
sen tegen maatschappelijke stromingen.
Niet voor niets kwam onder dit kabinet de
term „burgerlijke ongehoorzaamheid” in
zwang
Minister-president Den Uyl: „Meneer de voorzitter! Ik héb de Kamer mee te delen dat
hedenmiddag de zes ministers van KVP en ARP hun ontslag hebben aangeboden aan
de koningin. De ministers van PvdA, PPR en D’66 hebben in dit feit aanleiding
gevonden hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen. Het is gewoonte,
mijnheer de voorzitter, dat een dergelijke mededeling u schriftelijk bereikt. Ik hecht er
aan ditmaal deze mededeling persoonlijk te doen en haar toe te lichten. De Kamer heeft
de afgelopen 14 dagen herhaaldelijk moeten wachten op de standpuntbepaling van het
kabinet terzake van de grondpolitiek.
Ik acht het thans juist ook als demissionair minister president de Kamer in te lichten
omtrent ontwikkelingen die hebben geleid tot de besluiten die ik zoëven heb meege
deeld. De aanleiding tot deze besluiten is gelegen in ernstig verschil van inzicht binnen
het kabinet omtrent de te volgen gedragslijn inzake de wetsontwerpen betrekking
hebbend op de grondpolitiek. In de conclusies van preconstituerend beraad die ten
grondslag liggen aan het optreden van het kabinet is met betrekking tot de grondpoli-
zake van de vergoeding wegens inkomstenschade aan het wetsontwerp toe te voegen.
Het kabinet heeft daarin bewilligd. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat het
moeizaam verkregen compromis neergelegd in het ingediende wetsontwerp niet van de
zijde van het kabinet diende te worden doorbroken. De minister van Justitie was niet
bereid het wetsontwerp zonder de door hem voorgestelde toevoeging in de Kamer te
verdedigen.
l De afgelopen weken heeft het kabinet zich ingespannen om voor het gerezen geschil
een oplossing te vinden. Het heeft daarbij tweemaal de weg gevolgd van beraad met
I woordvoerders en voorzitters van fracties waarop het in de Kamer is aangewezen. Ik
heb op donderdag 10 maart in deze Kamer verklaard, dat naar het oordeel van het
'Mfcw...,
Minister-president Den Uyl tijdens het voorlezen van de regeringsverklaring in de
Tweede Kamer.
kabinet een dergelijk beraad hoe dan ook diende uit te monden in opening van zaken
aan de Kamer en waar gewenst in de daartoe fungerende Kamercommissie.
In het beraad zijn verschillende mogelijkheden aan de orde geweest om voor het
gerezen geschil een uitweg te vinden. Gedacht is onder andere aan het ongewijzigd laten
van het wetsontwerp, maar het aangaan van de verplichting om een algemene
wettelijke regeling inzake ontwikkelingsschade voor te bereiden. Het onderwerp zou in
deze opvatting te zeer omvattend zijn dan dat het in het beperkte kader van het
wetsontwerp, dat alleen op onteigening betrekking heeft, geregeld zou kunnen worden
Eveneens is onder ogen gezien de mogelijkheid van het opnemen van een bepaling
inzake een aanspraak op vergoeding wegens vermogens- en inkomstenschade met
herziening van in het wetsontwerp voorgestelde correcties voor onbillijkheden bij de
waardebepaling van het tegoed bij onteigening die op grond van de conclusies van het
preconstituerend beraad in het wetsontwerp zijn opgenomen. Over geen van de hier
gemelde mogelijkheden bleek overeenstemming te bereiken.
Tenslotte heeft het kabinet gisteravond een besluit genomen dat naar het oordeel van
het kabinet de mogelijkheid opende tot een bevredigende behandeling in de Kamer.
Omtrent dit besluit is gisteravond in een communiqué van de Rijksvoorlichtingsdienst
het volgende meegedeeld.
Bitterste ervaring in werk dat ik als opdracht zag
k