'Jl Kabinet doorstond vloedgolf van bedreigingen ONENIGHEID GRONDPOLITIEK WERD DE CRISISBEHEERSER DEN UYL TE VEEL si Boersma Lubbers De Gaay Fortman Van der Stee Westerterp Van Agt 99 99 95 k 1.95 50 9.- jels Aandacht IS Vechtend Economisch DE VERKLARING VAN PREMIER DEN UYL: 2 3 15 MAART BINNENLAND 19 7 7 M. i of (Van onze parlementsredactie) DEN HAAG. Het is dan toch mogelijk gebleken. Het kabinet-Den Uyl - geboren onder het gesternte van verdeeldheid en vanaf de olieboycot van de Arabische landen en de daarop volgende economi sche crisis bijna wekelijks in de voegen krakend - heeft een doorlopen de vloedgolf van crisisdreigingen overleefd. Maar uiteindelijk kon dan toch een crisis dit kabinet beentje lichten. Zelfs de premier zelf, die in drie en een half jaar tijd een enorme reputatie opbouwde als crisisbeheerser, heeft geen taktiek en geen wapen kunnen vinden om tijdig een einde te maken aan de onenigheid rond de grondpolitiek WOENSDAG 30 cm ■HP De ministers die ontslag namen mtr Katholieke Vereniging van Werkgevers in de metaal, en voorts bestuurslid van het Nederlands Christelijk Werkgeversver bond NCW. Mr. Van der Stee heeft grote belangstel ling voor internationale aangelegenheden. Vorig jaar liet hij blijken, dat hij graag het Nederlands lid van de Europese Commis- Van de vertrekkende ministers is de 48- jarige mr. Alphonus Petrus Mathildus Maria van der Stee, de bewindsman met het kleinste aantal „ambtsjaren". Hij kwam namelijk eerst na het optreden van het kabinet-Den Uyl in de ministersploeg, omdat wegens, gezondheidsredenen T. Brouwer het ministerschap van Land bouw en Visserij had neergelegd. Mr. De Gaay Fortman was tevens belast met de coördinatie van de betrekkingen met Suriname (tot aan de onafhankelijk heid van dat land) en met de Nederlandse Antillen. Drs. Jaap Boersma heeft een lange staat van dienst bij de christelijke vakbewe ging. Na zijn doctoraal examen economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam werd hij economisch medewerker van het CNV in 1953. In 1961 werd hij er hoofd van de economische dienst tot 1969. Tot 1971, toen hij minister van Sociale Zaken werd in het kabinet-Biesheuvel, bleef hij in con tact met het CNV als economisch advi seur huis- ne Dat de laatste groep crisissen zich niet alleen in het binnenland afspeelde, maar soms ook banden had met de buitenland se politiek bleek het duidelijkst bij de grootste crisis waarmee het kabinet een half jaar na zijn vorming werd geconfron- Mr. Van Agt heeft de laatste weken in het middelpunt van de belangstelling gestaan, omdat hij de man was bij wie de moeilijkheden rond de grondpolitiek zich concentreerden. In het begin van zijn ministerschap viel mr.’Van Agt op door de uitlading, dat hij geen argumenten kon vinden om de drie, in Breda gevangen zittende Duitse oor logsmisdadigers niet vrij te laten. In de loop van vorig jaar kwam mr. Van Agt in een gewetensconflict door de abor tusproblematiek en de voorgenomen slui ting van de abortuskliniek Bloemenhove te Heemstede. Eind vorig jaar en begin dit jaar moest Van Agt een stroom van kritiek over zich laten gaan voor wat betreft het optreden rond de mislukte aanhouding van de van oorlogsmisdaden verdachte Blaricummer Pieter Menten. Kon het bij het optreden in mei 1973 nog de verkiezingsbelofte herhalen dat het aantal werklozen tot onder de 100.000 zou worden teruggedrongen, al spoedig werd duidelijk dat de nationale economie zou worden meegesleurd in de internationale Dat vanaf dat ogenblik de bestrijding van de werkloosheid de grootste aandacht zou moeten krijgen, is een stelling geweest die niet onderhevig was aan politieke ver deeldheid in het kabinet. Ook de miljar den guldens die in de economie werden gepompt kregen algemene instemming in het kabinet. Moeilijker lag het vraagstuk hoe er moest worden bezuinigd. Jaren lang heeft de onenigheid gesluimerd over de vraag in hoeverre daarbij de sociale voorzieningen zouden mogen worden aan getast en hoe de verhouding tussen over heid en bedrijfsleven zou moeten zijn. malaise en het aantal werklozen tot een recordhoogte van 230.000 zou stijgen. Eensgezind was het kabinet ook in de aanpak van de Lockheed-affaire, die in augustus 1976 uitmondde in de schrobbe ring van prins Bernhard, uitgesproken door de premier in de Tweede Kamer. In al deze gevallen waren zelfs de politieke vijanden van dit kabinet vol lof over de wijze waarop de regering was opgetreden. Als minister heeft drs. Westerterp een belangrijke bijdrage moeten leveren aan allerlei bezuinigingsplannen. Onlangs, tij dens de behandeling van zijn begroting in de Eerste Kamer, liet hij doorschemeren dat hij na de verkiezingen het minister schap niet zou willen voortzetten, als er nog verder aan de voor het departement van Verkeer en Waterstaat beschikbare gelden zou worden geknabbeld. De 46-jarige Westerterp die zijn carrière begon als dagbladcorrespondent, heeft steeds veel belangstelling getoond voor Europese zaken. Geruime tijd was hij vice-voorzitter van het Europese Parle ment. In 1970 diende hij als Tweede- Kamerlid een initiatief-wetsontwerp in om directe verkiezingen van de Neder landse leden van het Europese Parlement mogelijk te maken. Dat initiatief is inmid dels achterhaald, omdat er thans een offi cieel verdrag is voor deze directe verkie zingen in alle landen van de EEG. en Lubbers. Van Agt deed in de tweede helft van het afgelopen jaar het kabinet langdurig wankelen door zijn beleid inza ke de abortus en vooral het optreden tegen de Bloemenhovekliniek. Op het hoogtepunt van dit probleem kwam daar bij nog eens een geheel andere zaak: de order voor Zuid-Afrika voor onderdelen voor een kernenergiecentrale. Het was niet alleen de behendigheid van Den Uyl die het kabinet door dit dal voerde; ook een dosis geluk. De termijn voor de order verstreek onopgemerkt, waardoor een beslissing kon uitblijven en in de Bloe menhovekliniek was het laatste woord niet aan Van Agt, maar aan de rechter. Een aparte rol op de zwarte bladzijden van het kabinet was weggelegd voor de PPR. De radicalen hebben een paar maal op nogal ongebruikelijke wijze gedreigd uit het kabinet weg te lopen, waarbij tel kens een voornaam aandeel was wegge legd voor de achterban, die onder andere in de kwesties van de kernorder aan Zuid- Afrika, bij het besluit over de toekomst van de Oosterschelde en bij vraagstukken over atoombewapening, op het punt stond ministers terug te roepen. En de laatste maanden had met name de PPR het kabi net op het randje van de afgrond geplaatst in de zaak van de uitbreiding van het ultracentrifugeproject in Almelo; een zaak waarvoor men uiteindelijk ook de achterban van de PvdA kon meekrijgen r. Maar het kabinet zal ook de parlemen taire geschiedenis ingaan als de ploeg waarvan de ministers „vechtend over straat rolden”, zoals CPN-fractieleider Marcus Bakker het ooit typeerde. Talloze malen moest weer gemeld worden dat er in het Catshuis met deuren was geslagen en dat bewindslieden weer eens hoogno dig een luchtje hadden moeten scheppen. Dat waren de moeilijkheden waarbij het verschil in politieke en maatschappelijke opvattingen tussen (meestal) de progres- sieven en de christen-democraten zich voordeden. Zeer opmerkelijk daarbij is dat de uiteindelijke spaak in het wiel van het kabinet - de grondpolitiek - niet in dit rijtje staat. Daarover zijn - tot drie weken geleden - geen ruzies in het kabinetsbe raad geweest. De crisisdreigingen op een rijtje zet tend, valt het op dat het meestal heeft gedraaid om de KVP-ministers Van Agt Het verzet van Lubbers concentreerde zich voornamelijk op de economische onderwerpen, waarbij het bedrijfsleven in het geding was. Het meest heeft hij zijn oppositie opgevoerd toen het kabinet het eens moest worden over het wetsontwerp vermogensaanwasdeling. Drs. Theodorus Engelbertus Westerterp voor zijn vrienden Tjerk heeft veer tien jaar lang het parlementaire gebeuren rond het Haagse Binnenhof van nabij gevolgd. Hij kwam in 1963 in de Tweede Kamer, als vertegenwoordiger van de KVP en stapte in 1971 het kabinet- Biesheuvel binnen als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Zijn minister schap, met de portefeuille van Verkeer en Waterstaat, nam in 1973 een aanvang bij het optreden van het kabinet-Den Uyl. eige I 1 litlaat De scheidende bewindsman kent het politieke leven door en door. Vóór zijn ministerschap was hij dertien jaar lid van de Eerste Kamer voor de ARP. In 1961 was hij informateur nadat het kabinet-De Quay zijn ontslag had aangeboden na aanvaarding in de Tweede Kamer van een motie inzake de woningbouw. Op grond van het verslag van informateur De Gaay Fortman trok het kabinet zijn ontslag in. De PvdA tenslotte manifesteerde zich in de benauwde uurtjes meestal als tegen stander van het christen-democratische standpunt. De socialisten veroorzaakten, samen met de PPR, eind vorig jaar enor me stofwolken door een ontwerpresolutie voor een regeerakkoord, dat voor de CDA-partijen vrijwel onverteerbaar was (Den Uyl moest premier blijven en ook de meerderheid van de progressieven bij de verkiezingen was een voorwaarde). In de Kamer botste de PvdA-staatssecretaris Marcel van Dam tweemaal (in december 1974 en december 1976) met het CDA toen de hoogte van de huurstijgingen moest worden vastgesteld. Het ministerschap van mr. Andreas Antonius Maria van Agt (op 2 februari jongstleden 46 jaar geworden) heeft bijna zes jaar geduurd. Hij trad in 1971 toe tot het kabinet-Biesheuvel en kreeg de porte feuille van Justitie. Hij continueerde zijn ministerschap in het kabinet-Den Uyl, waarvan hij tevens vice-premier werd. De scheidende bewindsman is actief geweest in het bestuur van de KVP. Hij was van 1965 tot 1968 van deze partij penningmeester en daarna, tot aan zijn staatssecretariaat, voorzitter. democraten dat lid hadden mogen leve ren. Het Nederlands lid werd evenwel de socialist ir. H. Vredeling. Het kabinet-Den Uyl was de eerste rege ringsploeg die te maken kreeg met inter nationaal en nationaal terrorisme. Tot op het hoogste niveau hebben de ministers zich intensief beziggehouden met de dagenlang durende gijzelingen in de Franse ambassade (september ’74), in de Scheveningse gevangenis (oktober van dat jaar) en in Beilen en Amsterdam (bei de december’75). In interviews onder streepten de direct betrokken ministers (Den Uyl, Van Agt en De Gaay Fortman) dat juist deze afschuwelijke gebeurtenis sen de onderlinge verstandhouding in het kabinet verstevigden. Mr. Van der Stee was tevoren enkele jaren staatssecretaris van Financiën geweest, speciaal belast met belastingza ken, eerst in het kabinet-Biesheuvel en na de kabinetsformatie in 1973 een aantal maanden in het kabinet-Den Uyl. Vóór 1971 was Van der Stee werkzaam als belastingadviseur. Van Agt was ook betrokken bij het prompte ontslag van zijn staatssecretaris Glastra van Loon, die openlijk kritiek had geuit op ambtenaren op het departement van Justitie. En uiteraard draaide het ook in de zaak-Menten weer om dezelfde minister: Van Agt. Deze affaire heeft in het kabinet trouwens veel minder moei lijkheden opgeleverd dan in de Kamer. En het was ook minister Van Agt die in opspraak kwam toen het kabinet zich moest uitspreken over een wetsontwerp op de ondernemingsraden. Van Agt kwam daarbij vooral in botsing met de ministers Den Uyl en Boersma (Sociale Zaken). Als volkomen nieuweling stapte drs. Rudolphus Franciscus Maria Lubbers op 11 mei 1973 de landelijke politiek binnen. Hij kreeg tevens de zware portefeuille van Economische Zaken te beheren. Dat beheer moet hem in de afgelopen vier jaren niet licht gevallen zijn. De oliecrisis met haar vérstrekkende gevolgen voor de werkgelegenheid, het prijsbeleid en het investeringsklimaat hebben de gehele periode van het ministerschap van Lub bers, die op 7 mei aanstaande 38 jaar oud wordt een zwaar accent aan het beleid gegeven. teerd: de Arabische olieboycot en dedaar op volgende economische recessie. Den Uyl heeft deze moeilijkheden ervaren als de meest moeilijke uit zijn loopbaan van minister-president - tot aan het afgelopen weekeinde toe. „Het wordt niet meer zoals het was”, sprak de premier begin decem ber 1973, toen de oliecrisis - voortvloeiend uit een oorlog in het Midden-Oosten - zich in volle hevigheid had ontwikkeld. Dat klopte en het kabinet heeft het geweten. Als minister van Binnenlandse Zaken heeft mr. Wilhelm Friedrich de Gaay Fortman in de afgelopen jaren aan twee zaken veel aandacht gegeven. In de eerste plaats was dat de reorganisatie van het binnenlands bestuur en zijn bemoeienis sen op dit terrein leidden tot de indiening van voorstellen tot vorming van 24 provincies-nieuwe stijl. In de tweede plaats wist mr. De Gaay Fortman, thans 65 jaar oud, een aanzienlijk deel van de voorgenomen wijzigingen van de grond wet in de vorm van wetsontwerpen te gieten en hij smaakte het genoegen dat de Tweede Kamer de voorstellen inzake de klassieke en sociale grondrechten op enkele punten na goedkeurde. Na zijn economiestudie aan de Neder landse Economische Hogeschool, de tegenwoordige Erasmusuniversiteit, te Rotterdam, had Lubbers carrière willen maken in de wetenschap. Door familie omstandigheden gedwongen kwam hij terecht in de leiding van Lubbers’ con- structiewerkplaats en machinefabriek Hollandia. Als werkgever kwam drs. Lub bers in aanraking met werkgeversorgani saties. Hij was voorzitter van de christelij ke Jonge Werkgeversvereniging en van de sie had willen worden, als de christen- 1 Vanaf 1964 zat de 47-jarige Boersma voor de ARP in de Tweede Kamer. Van ’67 tot ’71 was hij ook lid van het Europees Parlement. Hoezeer de belangstelling van Boersma uitgaat naar de sociale politieke problematiek mag ook blijken uit de ver dere functies die hij bekleedde: lid loon- commissie Stichting van de Arbeid, plaatsvervangend lid in de Sociaal- Economische Raad, docent economie aan de Sociale Academie CICSA, lid van de Centrale Plancommissie, lid van de Cen trale Commissie voor de Statistiek, bestuurslid van het Nationaal Ziekenhuis instituut, lid van de raad van beheer van het Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf, voorzitter van het Consu menten Contact orgaan en voorzitter van de Stichting Vergelijkend Warenonder zoek. I tiek de volgende bepaling opgenomen. Ik citeer: Speculatie tegengaan door een voorkeursrecht te geven aan de overheid, met name aan de gemeenten, en door bij de onteigening van grond in beginsel de gebruikswaarde daarvan te vergoeden. Correcties voor onbillijkheden, bijvoorbeeld welke bij noodzake lijke vervanging kunnen optreden. Overeenkomstig die programgrondslag heeft het kabinet in december 1975 bij de Kamer wetsontwerpen ingediend tot wijziging van de Onteigeningswet en tot het scheppen van een voorkeursrecht voor gemeenten bij de verkoop van grond. Een en ander maal heeft het kabinet de Kamer doen weten aan de aanvaarding van beide wetsontwerpen grote waarde te hechten. Zij hebben onder andere onderwerpen uitgemaakt van de bespreking die in januari door de vice- minister-president en mij is gevoerd met voorzitters van de fracties in de Kamer waarop het kabinet is aangewezen om tot een gerede afhandeling van ook deze wetsontwerpen door de Kamer te komen. In dat overleg hebben wij beiden namens het gehele kabinet nogmaals het belang van deze wetsontwerpen benadrukt. In die bespreking lieten zich de nadien gebleken moeilijkheden niet vermoeden. Midden februari heeft de minister van Justitie de ministerraad doen weten dat hij tot de conclusie was gekomen dat aanvaarding van het wetsontwerp inzake wijziging van de Onteigeningswet in de vorm waarin het was ingediend en schriftelijk voorbereid door de Kamer niet zou worden aanvaard. Daarom heeft hij aan de ministerraad voorgesteld in een nota van wijzigingen een regeling ter Vóór zijn ministerschap was Van Agt werkzaam bij de departementen van Landbouw en Justitie, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan de Katholieke Uni versiteit van Nijmegen en hoogleraar aan deze universiteit met’ als leeropdracht strafrecht en strafprocesrecht. Ik citeer: Het kabinet heeft besloten nota’s van wijzigingen in te dienen op de ontwerpen Onteigeningswet en het ontwerp voorkeursrecht gemeenten. De wijzigingen naar aanleiding van de Onteigeningswet betreffen de inlas in de wet van een beperkte bepaling met betrekking tot de inkomstenschade, een bepaling die eerst overeen aantal jaren in werking zou treden. De aanvaarding van een dergelijke bepaling zou gepaard dienen te gaan met een Kameruitspraak betreffende een wettelijke regeling van ontwikkelingsschade waarbij ook het op termijn gestelde in te voegen artikel in de Onteigeningswet wordt betrokken. Voorts met intrekking dan wel verwerping van het amendement-De Bekker en het koppelen van de uitoefening van het voorkeursrecht aan de nieuwe bepalingen van de Onteigeningswet. Het desbetreffende communiqué van de Rijksvoorlichtingsdienst heeft er ook mel ding van gemaakt dat dit besluit van het kabinet ernstige bezwaren ontmoette in de boezem van het kabinet. Ik citeer: De ministers van Justitie en van Landbouw en Visserij hebben als ondertekenaars van het desbetreffende wetsontwerp van hun ernstige bezwaren tegen het ministerraadsbesluit doen blijken en beraden zich op de politieke implicaties van dit besluit. Ook de overige christen-democratische ministers hebben blijk gegeven op dit beraad prijs te stellen. Meneer de voorzitter, hedenmorgen hebben de ministers van Justitie en van Land bouw en Visserij aan de raad van ministers doen weten de verdediging van het wetsontwerp aangevuld volgens het besluit van de ministerraad van gisteravond niet voor haar rekening te willen nemen en uit dien hoofde ontslag uit hun functie te zullen vragen. De overige ministers van KVP en AR hebben daarin aanleiding gevonden tot een dienovereenkomstig besluit. Zoals in de aanvang gesteld hebben de ministers van de progressieve partijen op hun beurt daarop besloten hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen. Meneer de voorzitter, het zij mij veroorloofd aan dit zakelijk relaas een enkele opmerking van meer persoonlijke aard toe te voegen. Ik betreur het ten zeerste dat de wijze van besluitvorming in het kabinet zoveel tijd heeft gevraagd en zich zo heeft voltrokken dat toezeggingen aan uw Kamer om te antwoorden op beschouwingen in eerste termijn geleverd niet zijn nagekomen. De uitspraken daarover in dit huis gevallen acht ik begrijpelijk en hebben mij pijn gedaan. Ik acht de handelwijze van het kabinet alleen te motiveren vanuit de wil die is betoond en de plicht die het kabinet had om ondanks het gerezen conflict te komen tot de verdediging en afhandeling van deze wetsontwerpen in deze Kamer. Het kabinet was het aan zijn uitgangspunt en zijn optreden verplicht tot het uiterste te gaan om dat te bereiken. Daarbij aansluitend heb ik er behoefte aan op te merken dat mij op dit ogenblik vreemd te moede is. Ik heb moeten constateren dat het na bijna vier jaar van dit kabinet en twee maanden voor de verkiezingen niet mogelijk is gebleken voor dit kabinet om een aantal van zijn meest wezenlijke programpunten te verwerkelijken. Het is niet aan mij en zeker niet op dit ogenblik en op deze plaats om uit te maken en uit te meten wie daaraan schuld heeft en waar de verantwoordelijkheid ligt voor dit feit. Ik kan alleen maar zeggen dat het voor mij als eerst-verantwoordelijke voor het functioneren van dit kabinet de bitterste ervaring betekent in het werk dat ik als een opdracht zag en zie.” De crisissen kunnen in twee categorieën worden opgedeeld: de interne verdeeld heid binnen het kabinet, die meestal werd veroorzaakt door de vreemde partijpoli tieke opbouw van het kabinet-Den Uyl (de parlementaire binding van de progressie ven tegenover de extra-parlementaire „gedogende” positie van KVP en ARP) en de crisissen waarin het kabinet eensge zind was, maar waarbij men moest opbok sen tegen maatschappelijke stromingen. Niet voor niets kwam onder dit kabinet de term „burgerlijke ongehoorzaamheid” in zwang Minister-president Den Uyl: „Meneer de voorzitter! Ik héb de Kamer mee te delen dat hedenmiddag de zes ministers van KVP en ARP hun ontslag hebben aangeboden aan de koningin. De ministers van PvdA, PPR en D’66 hebben in dit feit aanleiding gevonden hun portefeuilles en functies ter beschikking te stellen. Het is gewoonte, mijnheer de voorzitter, dat een dergelijke mededeling u schriftelijk bereikt. Ik hecht er aan ditmaal deze mededeling persoonlijk te doen en haar toe te lichten. De Kamer heeft de afgelopen 14 dagen herhaaldelijk moeten wachten op de standpuntbepaling van het kabinet terzake van de grondpolitiek. Ik acht het thans juist ook als demissionair minister president de Kamer in te lichten omtrent ontwikkelingen die hebben geleid tot de besluiten die ik zoëven heb meege deeld. De aanleiding tot deze besluiten is gelegen in ernstig verschil van inzicht binnen het kabinet omtrent de te volgen gedragslijn inzake de wetsontwerpen betrekking hebbend op de grondpolitiek. In de conclusies van preconstituerend beraad die ten grondslag liggen aan het optreden van het kabinet is met betrekking tot de grondpoli- zake van de vergoeding wegens inkomstenschade aan het wetsontwerp toe te voegen. Het kabinet heeft daarin bewilligd. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat het moeizaam verkregen compromis neergelegd in het ingediende wetsontwerp niet van de zijde van het kabinet diende te worden doorbroken. De minister van Justitie was niet bereid het wetsontwerp zonder de door hem voorgestelde toevoeging in de Kamer te verdedigen. l De afgelopen weken heeft het kabinet zich ingespannen om voor het gerezen geschil een oplossing te vinden. Het heeft daarbij tweemaal de weg gevolgd van beraad met I woordvoerders en voorzitters van fracties waarop het in de Kamer is aangewezen. Ik heb op donderdag 10 maart in deze Kamer verklaard, dat naar het oordeel van het 'Mfcw..., Minister-president Den Uyl tijdens het voorlezen van de regeringsverklaring in de Tweede Kamer. kabinet een dergelijk beraad hoe dan ook diende uit te monden in opening van zaken aan de Kamer en waar gewenst in de daartoe fungerende Kamercommissie. In het beraad zijn verschillende mogelijkheden aan de orde geweest om voor het gerezen geschil een uitweg te vinden. Gedacht is onder andere aan het ongewijzigd laten van het wetsontwerp, maar het aangaan van de verplichting om een algemene wettelijke regeling inzake ontwikkelingsschade voor te bereiden. Het onderwerp zou in deze opvatting te zeer omvattend zijn dan dat het in het beperkte kader van het wetsontwerp, dat alleen op onteigening betrekking heeft, geregeld zou kunnen worden Eveneens is onder ogen gezien de mogelijkheid van het opnemen van een bepaling inzake een aanspraak op vergoeding wegens vermogens- en inkomstenschade met herziening van in het wetsontwerp voorgestelde correcties voor onbillijkheden bij de waardebepaling van het tegoed bij onteigening die op grond van de conclusies van het preconstituerend beraad in het wetsontwerp zijn opgenomen. Over geen van de hier gemelde mogelijkheden bleek overeenstemming te bereiken. Tenslotte heeft het kabinet gisteravond een besluit genomen dat naar het oordeel van het kabinet de mogelijkheid opende tot een bevredigende behandeling in de Kamer. Omtrent dit besluit is gisteravond in een communiqué van de Rijksvoorlichtingsdienst het volgende meegedeeld. Bitterste ervaring in werk dat ik als opdracht zag k

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1977 | | pagina 15