Samen werken en wonen
met artistiek ideaal
In buitenland worden
illustrators wel geëerd
|w w
Sfe
Anton Heyboer
en zijn systeem
I 1
HET GAAT BEST MET WERKPLAATS DE BANGE DUIVEL
door Hein Steehouwer
KINDERBOEKEN EN NOSTALGISCHE KUKDRIFT
WERKPLAATS DE BANGE DUIVEL in Leiden is óók
een plaats om te wonen. Er leven dan ook enkele
studenten en vrije kunstenaars in het pand Rijkdijkstraat 4
in Leiden. En dan kun je weer twee kanten op, want de
studenten zijn creatief bezig en de kunstenaars studeren
eigenlijk ook in de zin van zich ontwikkelen. De woon-
werkplaats zou je een commune kunnen noemen, maar
dan geen „vluchtheuvel voor drop-outs”, zoals weleens
het geval is. Een gemeenschaps-atelier is misschien een
beter woord voor de uitmuntende zaak, die hier met hart
en ziel wordt beleden. Dat wordt niet naar binnen gedaan,
bij wijze van gemeenschappelijke ego-trip, integendeel, er
wordt sterk naar buiten gewerkt, zelfs binnen een kring
van medewerkers. Die wonen er niet, ze leven wel sterk
mee
Via Release
De laatste uitgaven
7l|L
$1 M
T v v A
1
s
s
vy c
Lydia Luyten (links) en Pol Jong aan het werk met de etspers in het atelier.
V
HEIN STEEHOUWER
In het pand, een oude bakkerij, maar geheel
ingericht als woon-atelier, vinden we nu Lydia
ER ZIT ZOIETS als een nieuwe len
te in de lucht voor boekillustratie,
althans als ze zich liefst beperken tot
het kinderboek. De meeste volwasse
nen achten zich geloof ik, té volwassen
om zich binnen hun literatuur met
plaatjes bezig te houden. Behalve als
het om een Rembrandt-bijbel gaat, dan
schiet zelfs hun calvinistische gemoed
vol van clair-obscure dramatiek.
The Mad Hatter's Tea Party" uit Alice in
Wonderland, zoals die door John Tenniel
werd getekend
Over Marius kan ik weinig schrijven, hij is er
niet. Wel weet ik uit de boeken, dat hij in een
sobere stijl, met enkele figuratieve lijnen pakken
de bladen maakt, van sociaal medegevoel getui
gend. Dat doet Pol Jong overigens ook, maar dje
hanteert in veel bladen stijlgegevenheden uit de
pop-art door werkelijkheidsfragmenten over en
Frans Montens, tot nu toe dus student, vertelt
dat hij veel over literatuur schrijft en dat wil
blijven doen. Hij reikt een nummer van Forum
der letteren aan. Met Gabriel Hormaechea heeft
hij erin gepubliceerd, een zeer diepgaande studie
„Het geluk of de romans van Frangoise Sagan”,
een poging tot literair-sociologische inhoudsana
lyse. Hij heeft onder meer de romans op treffende
woorden nagevlooid en in tabellen onderge
bracht, uitvoerige woordstatistieken, om tot die
analyse te geraken.
Lydia is afkomstig uit een Hugenotenfamilie,
die ooit naar Indonesië is geëmigreerd en zich
daar heeft „vermengd”. Ze wijt haar nogal versie-
ringsdriftige wandkleden en haar vaardigheid in
tekenen en etsen voor een deel aan die afkomst
Maar er was ook een oom in de familié, „een
Indische jongen” zegt ze, die goed schilderde, zo’n
beetje in de trant van Delacroix. Zelf werkt ze wat
anecdotisch-illustratief in de boeken.
Maar wel is er nog iets over van de oplage van
400 van „Echo in blauw-zwart", bevattende zes
etsen van Ab Steenvoorden, waarvan er één hier
bij is gereproduceerd, bij zes fragmenten uit het
boek „Afdalingen in de ingewanden” door Jac
ques Hamelink (Bezige Bij, 1974). Ik vind het nog
mooier dan het vorige, misschien wel de fraaiste
Bange Duivel-uitgave tot nu toe, omdat ze meer
een gesloten geheel vormt en omdat Ab de sfeer
van de fragmenten uitstekend heeft aangevoeld
en verbeeld, zonder iets tekort te doen aan het
eigene, dat zijn bladen altijd pleegt te kenmer
ken. Het kost f 150, een schijntje, gezien de origi
naliteit. Ongeacht de tekst en verdere uitvoering
is het immers maar f 25 per echte ets.
Luyten met haar twee kinderen Milo en David,
Pol Jong, Frans Montens, en Marius Vroeginde
wey. Een van de vaste medewerkers die er niet
woont is Ab Steenvoorden uit Noordwijk. Het lot
heeft ze op een gelukkige wijze bij elkaar
gebracht en hun woon-werk-experiment doen
slagen.
Over Pol Jong is in het decembernummer van
Maatstaf een geïllustreerd artikel door Frans
Montens te lezen.
Pol Jong, leert dan Maatstaf, werd in de jaren
zestig onderwijzer (met hoofdakte), diende kort
het onderwijs en ging ’s avonds tevens naar de
Vrije Academie in Den Haag. Hij leert het tekenen
daar van Nol Kroes. Daarna anderhalf jaar peda
gogische studiën in Leiden, het onderwijzerschap
daarmee ontlopende, een tijdje educatieve dienst
Er staat weer een nieuw boek op stapel, een
catalogus van het grafisch werk van Jo Bezaan.
Als het uit is zal ik het onmiddellijk melden, want
ik vind het uitstekend wat ze daar in de Bange
Duivel doen. Het houdt stand, het draait econo
misch net aan, met Marius als een knappe (en
zuinige) boekhouder. „We kunnen er van leven”,
zeggen ze, „en meer hebben we niet nodig, want
het werken gaat enorm fijn”.
9
in het Stedelijk Museum De Lakenhal. Het vrije
kunstenaarschap lokt, mede door lessen in
etstechniek van Ab van Steenvoorden.
Maar hij maakt zich, sterk sociaal geëngageerd,
tevens ondergeschikt aan de belangen van men
sen in moeilijkheden. Hij wijdt zich aan Release,
de groep die mensen helpt. En, dan nog ongewe
ten, is dit in feite de eerste stap naar de Bange
Duivel, reden waarom ik iets op Pols verleden
inga. Want bij Release ontmoet hij twee studen
ten. De eerste is Frans Montens zelf, die binnen
kort promoveert tot doctor in de Franse letteren
met Guy de Maupassant als onderwerp. De twee
de is Marius Vroegindewey, die dit jaar in de
psychologie afstudeert. Bij Release komt Lydia
Luyten met haar twee kinders terecht, afkomstig
uit Amsterdam, maar in Leiden een huis zoeken
de. Ze is lerares met een N(aaldvakken)akte, maar
ook liever vrij kunstenares.
We zijn nu al in de vroege jaren zeventig. Ze
praten en praten en besluiten samen een woon-
werkplaats te stichten. Ze kopen een klein huisje
in 1972, later deze bakkerij in 1975, nadat in 1973
de werkplaats min of meer officieel is gesticht.
Lydia had eens een soort bang duiveltje getekend
en samen met Frans en Marius maken ze er het
huidige vignet mee, dat sindsdien hun boeken
siert.
Ik zit nu bij ze in de sobere, maar gezellige
woonkamer. Lydia, Pol en Frans zijn er en als
vaste gast Ab Steenvoorden. Marius is afwezig.
Wat is het doel van de werkplaats?
Lydia praat het gemakkelijkst. Ze is dan ook de
vrouw die meestal de contacten naar buiten legt.
Ze doet dat goed, getuige het feit dat ze acht a tien
exposities per jaar gezamenlijk hebben, de meeste
in ons land, enkele in België en Duitsland.
„Ik maak veertig wandkleden per jaar”, zegt
Lydia, „in allerlei technieken, grote en kleine. En
ik verkoop alles tijdens die exposities, maar ik
ben dan ook niet duur. Etsen doe ik ook, want dat
is mijn bijdrage aan de boeken. Die zijn voor
bibliofiele uitgaven ook niet duur, want we doen
alles zoveel mogelijk zelf. Die boeken verkopen
we meestal ook snel, want we hebben inmiddels
een hele kring mensen om ons heen die ons werk
kennen”.
in elkaar te schuiven tot schijn-collages (want
alles is geëtst), waarvan een vervreemdende wer
king uitgaat. Hij maakt ook prachtige losse bla
den, die meer nog dan-van de anderen hun exposi
ties een sociaal-geëngageerd karakter geven.
Ab Steenvoorden zit erbij en lacht maar als ik
hem bijzonderheden vraag. „Ach, je hebt al vaker
over me geschreven en ik ben hier eigenlijk maar
gast. Ik vind het fijn dat we voor niet te veel geld
mooie dingen kunnen uitgeven, maar ik werk in
„los verband” en exposeer ook apart”.
Dat losse verband wordt kennelijk zeer op prijs
gesteld, want de anderen vragen om toch vooral
van Ab een illustratie aan dit artikel mee te geven.
Ze bewonderen zijn zeer persoonlijke en nog al
eigenzinnig-surrealistische etswerk
s
Een surrealistische ets van Ab van Steenvoorden
bij het fragment „De ekspansie van de kwal” van
Jacques Hamelink, wiens stijl men eveneens als
surrealistisch kan omschrijven.
technici, die voor het drukken van de tekst en het
binden van het boek hebben gezorgd, worden
steeds trouw in uitgaven als deze vermeld. Dat
behoort bij de gemeenschapsidee. Van dit
genoemde boek zijn er 125 genummerd gedrukt.
Het is in enkele maanden bijna uitverkocht.
Al vaker heb ik geschreven over de prachtige
uitgaven van Werkplaats de Bange Duivel. Behal
ve vrije kunst „voor aan de wand” maken ze daar
door mij aanbevolen boeken met echte grafiek in
bibliofiele trant. In 1975 kwam, losbladig in een
doos Een hol kinderhoofd uit; later een boek met
een overzicht in repro’s van de twee grootste
Tsjechische grafici Jan Krejci en Oldrich Kulha
nek, ook bevattende twee originele etsen. Kroniek
I en II volgden en nu liggen er naast me Echo in
Uauw-zwart en Poeder van Maankop. Maar over
lie laatste twee boeken straks meer.
Is er nu behoefte aan nog een Heyboer-
boek? Landshoff in Amsterdam meent van
wel en daarom is er nu „Anton Heyboer”,
eveneens van J. L. Locher, 38.50 in cahier-
formaat). De tekst, zeer royaal in zwart-wit
en ook met wat kleurplaten geïllustreerd, is
geen overdruk uit het eerste Locher-betoog,
dat paste in een bepaald kader. Hij gaat nu
dieper in op achtergronden en leven van
Heyboer, overigens iedereen voldoende
bekend aan wie het duo Anton Heyboer en
Henk van der Meyden uit de krant en vanaf
televisie heeft gevolgd.
Nogmaals vertellen waarom Heyboer zus-
en-zo werkt is voor Haarlemse kunstliefheb
bers overbodig. Ze hebben het proces vroe
ger vaak van nabij gevolgd. Hun kijk zal
soms een andere zijn dan die van Locher, die
overigens volkomen valt te verdedigen. Maar
hij moet een volgende keer wel eens bij
Heyboer navragen of diens vagebondig leven
niet méér voortvloeit uit diens verblijf bij
Henri Boot, in plaats van een Duits concen
tratiekamp. Ook waarom Anton Heyboer te
opvallend zwijgt over de invloed van George
Rober in Haarlem, een kenner van het onbe
wuste, de magie en half-abstracte symboliek
op minimaal-picturale basis. Die twee heb
ben nachten lang gediscussieerd en gezien de
zeer sterke invloed die Rober op zijn omge
ving uitoefende, heeft ook Anton Heyboer
aan deel van zijn expressieve gaven daaraan
te danken. Waarom zwijgt hij daar eigenlijk
over?
EEN PAAR JAAR geleden besprak ik
„Vormgeving en structuur” van J. L. Locher,
kunsthistoricus en conservator aan het
Haagse Gemeentelijk Museum. Vooral aan
zijn uitvoerige beschouwing over Anton
Heyboer (als gewezen Haarlemmer) wijdde
ik toen veel aandacht. Daarna volgde in 1975
„Het systeem van Anton Heyboer”, door
hemzelf geschreven in de loop van vele jaren
als een kunstbelijdenis. Het kwam uit ter
gelegenheid van zijn eerste tentoonstelling
van olieverven in het Amsterdamse Stedelijk
Museum. Ik besprak het uitvoerig.
Maar de laatste jaren begint er een
ommekeer te ontstaan. De Verkade
albumplaatjes zijn enorm populair
geworden, exposities met werk van de
beroemde Beatrice Potter zijn in. Er is
een Rie Cramer-revival en de „officië
le” kunst-kritiek bemoeit zich ineens
met de vele Engelse tekenaars die „Ali
ce in Wonderland” hebben geïllus
treerd omdat het een jubeljaar is in
verband met de sterfdatum van Lewis
Carroll.
Het mag dus weer, zoals het in het
buitenland allang gebruikelijk is om
illustrators te eren, ook als ’t om kin
derboeken gaat. Vooral in Engeland
zijn ze daar sterk in. Gelukkig maar,
want wie herinnert zich niet zijn jeugd
en het zalige genoegen dat hij aan
geïllustreerde boeken beleefde, ook als
je al iets ouder was en Jules Verne las
of de op school verplichte Camera
Obscura. Lees er Trijfel nog maar eens
op na wat er allemaal rond die illustra
ties en Vadertje Beets aan de ïiand is
geweest.
Maar nu de aanleiding tot dit nostal
Uit de colofons van de uitstekend uitgevoerde
■boeken, blijkt dat hier veel gezamenlijk wordt
gedaan. Het eigenlijke etswerk doen de grafici
natuurlijk ieder voor zich, maar gezamenlijk
slaan ze de platen af, ze drukken ze voor elkaar,
naar het zo uitkomt. Soms werkt ook een ander in
die zin mee, want ik vind ook een ets van Pim de
Vroomen in „Poeder van maankop”, bevattende
zes zorgvuldig gekozen gedichten van de in in 1967
overleden bekende Maastrichtse dichter Pierre
Kemp, met een literair nawoord van Harry G. M.
Prick. Pol, Lydia, Ab en Marius maakten ieder
ook een ets en twee foto’s van Hein de Bouter en
Leo van Maris completeren deze bundel voor
fijnproevers, die als totaliteit door Pim is samen
gesteld. Lay-out en typografie zijn dan weer door
Frans bepaald. Maar ook de namen van alle
gante stukje. Bij Landshoff is versche
nen „Toen we jong waren”, met ais
ondertitel „Twee eeuwen buitenlandse
kinderboekillustraties”. Die zijn opge
zocht in zeer ruime mate (ook
gekleurd) door William Feaver. Zijn
inleiding is kort en op Engels publiek
afgestemd, dat uit grote liefde tot zijn
illustrators uitstekend op de hoogte is
en zelfs figuren als de mystieke schil
der William Blake inschaart bij de kin-
derboekillustrators, daarnaast Tho
mas Bewick en Walter Crane en
natuurlijk niet te vergeten John Ten
niel, de „oer-illustrator” van Aliesje in
het wonderland. Maar de belangstel
ling van de schrijver gaat verder met
figuren als Gustave Doré, Moritz von
Schwind, maar ook de modernen als
Edward Burra, die Huckleberry Finn
illustreerde, en Maurice Sendak, Kurt
Schwitters, zelfs een Nederlander als
Theo van Doesburg.
Van die typische „kunstenaars voor
volwassenen” zou men dat niet
gedacht hebben, maar in het buiten
land worden illustrators nu eenmaal
ook tot de grote kunstenaars gerekend,
in tegenstelling tot in ons land. Daarom
durven ze daar wel. Maar wie weet,
misschien breekt zulk minder gepolari
seerd licht ook nog eens hier door.
Dit typische kijkboek op cahierfor-
maat met een slappe kaft is vertaald
door Diedje van Leeuwen en Erik
Kweksilber.
v.i
'Afllü
H.S.
5
in
HEIN
St
DBF
V F
■j<\\ E1