Het misverstand als zekerheid
J
I
J/ J
1
Tl
"Jl
door Cees Straus
De Toulouse Lautrec
Uitstekend debuut van Léon de Winter
Honderdjarige
geschiedenis
belicht aan hand
van modellen en
beeldende kunst
7/ 1
is-
I
F W
De fiets bestond nog niet zo
lang toen de dichter Paul van
Ostayen de volgende regels tot
zijn fietstochtvrienden richtte:
O, m’n fiets gij zijt/Bron van al
m’n blijheid. O, m’n fiets gij zijt-
/Leven in der eeuwigheid.
Mijn fiets, zo dichtte Van Os
tayen, dat is het kettingruisen
Dat is het vlieden van de roden
huizen. En dan om hem heen: dat
is de landweg, gans verlaten. In
z’n witte maagdgewaden. Van
Ostayen is een van de weinige
schrijvers die zijn voorkeur zo
onomwonden heeft uitgesproken
(hij deed het trouwens ook in de
beroemde eerste regel van
„Mare groet s morgens de din
gen": Dag ventje met de fiets op
de vaas met de bloem, ploem,
ploem). De muze van de letteren
heeft de fiets een tikje stiefmoe
derlijk bedeeld. Sommige schrij
vers laten hun personages er bij
voorbeeld wel oprijden, zoals Ne-
scio hier en daar heeft gedaan
met zijn artiesten. In de heden
daagse literatuur vind je in Bob
den Uyl een enthousiast wielren
ner en Jan Kal dichtte zelfs over
de Mont Ventoux, de bij veel Tour
de France-renners zo beruchte
steile klim. Jan Wolkers beschrijft
in een van zijn mooiste verhalen
een fietstochtje naar Katwijk,
maar de totale opbrengst is naar
verhouding klein. De fiets is voor
schrijvers kennelijk zo’n alle
daags gegeven dat ze geen in
spiratie verschaft.
K
F
F
4
'fe
r
V--.
Fotorpalismp bij (Ip Belli Manne de Clercq. Collectie kunstenaar.
De fiets is leven
m der eeuwigheid
1
I
I
bijna onwerkelijke sfeer
t
1
5
1
1
WIM VOGEL
t.'
■r‘-
3n-
im
n
n
Voor de beeldende kunstenaars
ligt dat iets anders. Hoewel er wei
nig specifieke „fietsschilders” zijn,
komt ze als thema regelmatig voor.
Zo vaak zelfs dat het museum Boy-
mans-van Beuningen in Rotterdam
er een hele tentoonstelling aan heeft
kunnen wijden. Zalen vol schilderij
en in uiteenlopende stijlen, met plas
tieken, affiches en andere toegepas
te kunst. Vanaf haar prille begin
duikt de fiets in de moderne kunst
op. Elke stijl is hier vertegenwoor
digd: van het impressionisme en Ju
gendstil, van het expressionisme,
surrealisme en magisch-realisme tot
de Cobra van Appel en Lucebert, de
Pop Art, foto-realisme en nieuwe
figuratie. Men zou bijna kunnen zeg
gen dat de ontwikkeling van de mo-
In 1945 maakte Femand Léger
zijn later beroemd geworden La
grande Julie tijdens een verblijf in
de Verenigde Staten. Voor Léger
had de tegenstelling in dat land
tussen machine en natuur een haast
anti-melodische kracht. De slechte
smaak van de Amerikanen bracht
hem tot een reeks schilderijen met
fietsers waarin hij de zeggings
kracht van de aangetroffen lelijk
heid als het ware parafraseert. Col
lectie Museum of Modem Art in
New York.
Salvador Dali, René Magritte, Max
Ernst en van eigen bodem Joop
Moesman (de beroemde, door Fred
dy Heineken aangekochte naakte
dame met viool op de fiets, „Het
gerucht”). Om in ons land te blijven:
een echte fietsenschilder als Fredi-
nand Erfmann ontbreekt. Wel Jan
Sluyters, Bart van der Leek, Wenc
kebach, Herman Berserik, Constant
en Co Westerik.
De populariteit van het vervoer
middel is niet evenredig aan de mate
waarin het wordt uitgebeeld. Kun
stenaars mogen hun tijd dan een
spiegel voorzetten, ze hoeven daarin
geen objectiviteit te betrachten. Wie
op de hoeveelheid geportretteerde
knappe dames uit de 17e en 18e
eeuw zou afgaan en zeggen zou dat
deze eeuwen een en als wellust wa
ren, die zit er even goed naast.
Bij de tot nu toe genoemde schil
ders is de fiets eigenlijk alleen anec-
dotisch aanwezig. De fiets als fiets,
niet als vervoermiddel, wordt zelden
getoond. Ze is een middel, om er
hard mee te kunnen rijden, om er
tegen te leunen, om haar in te pak
ken (zoals de Bulgaar Christo deed),
om haar tegen een lantarenpaal te
zetten. Als object met een eigen
identiteit wordt ze pas in onze tijd
ontdekt door de fotografen en in
hun voetspoor de foto-of hyperrea-
listen. Vooral de Belgen laten in
deze stijl een verrassende schoon
heid zien: Maurice de Clercq, Jo
seph Willaert (die een authentieke
fiets tegen een geschilderde gevel
plaatst).
89
nt
Is-
de
er-
'g,
en
s
I-
(IclUC I'
dig
rse
m.
>er
>e-
de
is-
en
>e-
De impressionisteri hadden weinig
op met de fiets. Er is uit deze periode
een overigens uiterst elegant schil
derij dat Monet van de kleine Jean
op zijn driewielertje maakte. Wel
zijn er verschillende werken van
Henri de Toulouse Lautrec, maar
die mag al niet meer tot het impres
sionisme worden gerekend. Van
hem is een fraaie affiche met Aristi
de Bruant te zien en een andere voor
de kettingfabriek van Simpson die
een filiaal aan de Boulevard Haus
mann had.
Onder de kubisten is het Léger
met zijn sympathie voor de gewone
redacteuren, Jos Knipscheer, heeft met
zijn broer een klein jaar geleden een
nieuwe literaire uitgeverij gesticht. De
naam In de Knipscheer spreekt voor
zich. De uitgeverij is gevestigd aan het
Korte Spaarne in Haarlem. Uitgaande
nu van haar eerste drie publikaties is
de uitgeverij even ambitieus en grenze
loos als het tijdschrift. Bij In de Knip
scheer verschenen namelijk de ook in
deze krant goed gerecenseerde dicht
bundel Zo goed als nieuw van Peter H.
van Lieshout, een verhalenbundel van
de Amerikaanse schrijver Craig Strete
(een werelddebuut), en een Nederlands
debuut: Over de leegte in de wereld,
prozateksten van Léon de Winter. En
over deze laatste bundel moet het hier
eigenlijk gaan.
Het boek past precies binnen het stre
ven van Mandala om aan te tonen dat
de Nederlandse literatuur nog iets an
ders te bieden heeft dan „spruitenaro-
Literaire tijdschriften lijden door
gaans een kwijnend bestaan. Het aan
tal abonnees komt maar zelden boven
de tweeduizend met als gevolg dat de
bestaanszekerheid nogal wankel is. Al
leen De Gids weet het al sinds de dagen
van Potgieter c.s. vol te houden voor
het overige zijn ze een paar jaar tot een
paar maanden oud.
Mandala is zo’n jong tijdschrift en
nog wel grenzeloos literair, zo als de
ondertitel van het blad vermeldt. Ik
vind Mandala een goed en gelukkig
initiatief van Harry Hoogstraten, Jos
Knipscheer en Peter H. van Lieshout.
Het trio koppelt durf, doorzettingsver
mogen aan creativiteit waardoor hun
lijfblad zich onderscheidt van nogal
wat literaire bladen, en dat lijkt me een
eerste vereiste van een nieuw perio
diek.
Mandala besteedt erg veel aandacht
aan onbekende schrijvers uit binnen-
én buitenland. In aflevering zes bij
voorbeeld komen een Surinamer, een
Chileen, een Fin en drie Amerikanen
aan het woord maar ook Jules Deelder,
Peter Nijmeijer en Hans van Weely.
Heel duidelijk blijkt uit deze aflevering
het streven van het blad om ver
nieuwingen te signaleren. Eén van de
Na honderd jaar is dat rijkelijk
laat. Maar misschien is de fiets zo
gewoon, zo alledaags dat ze banaal
is geworden. En banaliteit ligt nu
eenmaal ver weg van hetgeen de
allermeeste kunstenaars zoeken.
ma en het rinkelend bekken van son
netten”. Léon de Winter (1954) komt uit
Den Bosch. In 1973 ontving hij voor de
novelle Revolutie de ontmoetingsprijs
van de Stichting Literaire Dagen. Mo
menteel studeert hij aan de Filmakade-
mie in Amsterdam. In de zestien proza
teksten die hij thans bijeengebracht
heeft overheerst als thema het misver
stand. Een misverstand dat veroor
zaakt wordt door een buitenwereld die
zich als een gevaarlijke collectiviteit
aandient en waarvan altijd een enke
ling, het individu het slachtoffer is.
Voor dat individu doet de wereld zich
raadselachtig en vol onbegrijpelijke j.
veranderingen voor. Dit thema wordt
over het algemeen in vrij identieke situ
aties uitgewerkt: de hoofdfiguur is op
reis een marskramer, een handelsrei-
ziger, een chauffeur) of hij wacht als
gevangene op zijn uiteindelijke veroor
deling. Het reizen, het wachten wordt
ook hier niet aanwezig, al heeft Kees
van Bohemen een periode gehad dat
hij zich in deze richting ontwikkel
de. Pol Mara, die meer bekendheid
kreeg door zijn sensuele en mo
dieuze vrouwen, is vertegenwoor
digd, naast Kammerichs, Richard
Lindner, Dunoyer de Segonzac (een
late Frans impressionist die in ons
land niet of nauwelijks bekend is).
Maar de meeste ontroering wekt een
Hommage a Eddy Merckx los van de
Brusselse zondagschilderes Berthe
Coulon. Ze droeg deze olieverf op
aan de renner toen hij in 1972 het
werelduurrecord open baan met
staande start op zijn naam had ge
bracht Merckx vertelde er over: „Ik
herken mijzelf niet in deze silhouet
maar het enthousiasme van het pu
bliek was werkelijk zo”.
mens die in zijn krachtige vormen
taal de fiets een bijna monumentale
glans meegeeft. Als machine die on
derzocht moet worden, desnoods af
gebroken en als „cadavre exquis”
beschouwd mag worden, zien de da
daïsten deze schepping. Marcel Du
champ en zijn volgelingen maken
wonderbaarlijke constructies waar
de beweging tot een fantastische
grap is omgevormd.
Eerst werkelijke belangstelling
uiterst bekwaam en beeldend beschre
ven maar van een uiteindelijke aan
komst, van een verlossend oordeel, van
een zingeving is nooit sprake. Dit alles
doet ongetwijfeld aan Kafka denken:
„het onbekende dat op een vreemd
dreigende manier voortdurend aanwe
zig is”, zo als Antoon Koolhaas (direc
teur van de genoemde academie) op de
achterflap terecht opmerkt.
Raadsels, vragen en verwarring, zo
heet de tweede serie verhalen in de
bundel; een titel die typerend voor het
geheel is. Heel duidelijk komt dat tot
uiting in het uitstekende verhaal Frag
menten van een verlangen Een ik-fi-
guur beschrijft daarin nauwgezet hoe
hij allengs verloren raakt in een omge
ving die heel sterk aan Praag doet
denken. Een oorlog is losgebroken, ge
deeltes van de stad worden gebombar
deerd. Nooit krijg je als lezer antwoord
op de vraag waar die oorlog eigenlijk
Een
spreekt uit dit diptiek van Walter
Philips die heel koel observerend
een paar in de sneeuw laat fietsen.
Het museum Mr. Simon van Gijn
stond dit speelgoedpaardje af dat
dateert uit 1870.
De tentoonstelling die de beneden
zalen en een groot deel van de bo
venruimten van de nieuwe afdeling
van het museum beslaat, duurt
voort tot en met 12 juni. Een voor
treffelijke catalogus met veel tekst
en illustraties gaat ter begeleiding.
om gaat, altijd weet je evenveel als de
ik figuur en dat is vaak bijzonder wei
nig. Binnen die chaotische omgeving
plaatst De Winter dan de emotionele
chaos' van zijn hoofdfiguur: zijn hope
loze verliefdheid. Uiteindelijk valt de
vreemde, de vervreemdende buitenwe
reld samen met de werkelijkheid van
de ik. Wat hem resteert is eigenlijk het
niets, is de leegte. Het is alsof er door
geheimzinnige machten doelbewust
een spel met een veroordeelde, met een
mens gespeeld wordt.
Heel bizar is ook het verhaal De
wachtende rij. De eerste zin daarvan
luidt: „Vanmorgen heb ik me bij de rij
wachtenden aangesloten.” Deze zin im
pliceert een doelbewuste keuze voor
iets bekends. De rij bestaat uit niet
minder dan 106.431 man, maar onbe
kend blijft waarop gewacht wordt, en
voor wie, of voor wat. Het wachten is
doel geworden.
hebben de surrealisten en aan hen
verwant, de magisch-realisten. Deze
stijlen, ingezet rond de Eerste
Wereld- oorlog, zijn nog nooit
afgesloten.
Een apart hoofdstuk is te maken
van de wielrensport. Hier vindt de
schilder een combinatie van tech
niek, beweging (en daarmee dyna
miek) en psychologie die tot heel
aantrekkelijke resultaten kan lei
den. Niet voor niets zijn dit vaak de
meest geslaagde werken geworden.
Echte „wielersportschilders” zijn
IJK.
•rrw
s
Voordat hij rotsformaties en hele landschappen met lakens zou
inpakken was ook voor de Bulgaar Christo het begin klein getuige
deze verpakte fiets.
Over de leegte in de wereld is een
boek dat je gelukkig niet in één avond
leest, daar zijn de verhalen té compact
en té veelbetekenend voor Het bevat
wel spannende teksten die uitstekend
geschreven zijn. Een debuut dat veel
aandacht verdient
(Soft) Porno en de fiets gaan nau
welijks samen in de beeldende
kunst. Dit fietsende meisje van Man
Ray is een uitzondering. Het
fietszadel, hoewel niet aanwezig,
wordt een erotische metafoor.
Misschien zult u uit het bovenstaande
opmaken dat Léon de Winter zich be
halve door Kafka ook door Raes, Bec
kett en Handke heeft laten beïnvloe
den. Het zij zo, maar veel doet dat er
eigenlijk niet toe. Wat belangrijk is, is
dat hij ondanks zijn bronnen een zeer
authentiek geluid laat horen in onze
letteren, en dat op drieëntwintigjarige
leeftijd! Duidelijk is dat De Winter in
zijn eerste prozaboek zijn mogelijkhe
den met zijn bronnen uitprobeert, dui
delijk is ook dat hij dat doet ten aanzien
van zijn materiaal, de taal. Omdat zijn
hoofdfiguren bijna allemaal slachtof
fers ergens van zijn en van dat feit
verslag doen, hanteren zij noodge
dwongen een taalgebruik dat zo zuiver
mogelijk hun desintegratie kan weerge
ven. Vandaar hun voortdurende zelf
correcties, hun mededelingen over hun
stijl. De schrijver gunt je als het ware
een kijkje in zijn keuken.
sedert 1870 zich volle
weerspiegelt in deze lange
optocht
Het museum heeft de beeldende
kunst niet los willen maken van de
gehele evolutie die de fiets een eeuw
lang heeft door gemaakt. Wat door
de kunstenaar werd uitgebeeld, is
vaak ook reëel aanwezig, compleet
met alle toebehoren. Aan de hand
van enkele tientallen modellen kan
de geschiedenis gevolgd worden,
waarbij het heel opvallend is dat
men met name het hoofdstuk van de
aandrijving in de eerste halve eeuw
zo verscheiden is geweest. De
ketting-
aandrijving zoals we die nu kennen,
had tussen de beide wereldoorlogen
nog verschillende tegenhangers
waar onder de cardanaandrijving.
Er is voor de totstandkoming eni
ge samenwerking op commerciële
basis getroffen. Zo stalt een beken
de fabriek racemodellen uit en
krijgt ze de gelegenheid folders te
verspreiden. Het gebeurt op een wei
nig hinderlijke manier en vormt ei
genlijk wel een logisch vervolg op
hetgeen tentoon wordt gesteld.
Sierlijkheid en gratie kenmerken
deze porseleinen pop op haar
driewielertje. Gemaakt aan het ein
de van de 19e eeuw. Collectie H.
Schaapman. Den Haag
■I
jk.