Steeds meer
rechtse terreur
Een dubbeltje
op zijn kant
op straat
1
I
I
fes
1
AFGEZETTE CHEFS BLEKEN FASCISTEN TE ZIJN
door Hein ten Kortenaar
IN EEN
OMZIEN
Staatsgeheim
Onthulling
Buiten het boekje
II
3®
Ip
v
Maar het Is langzamerhand wel duidelijk
dat de lange serie aanslagen, geweldple
gingen en omwentellngspoglngen van de
afgelopen jaren grotendeels uit de fas
cistische koker komen en dat het alleen zo
lang heeft geduurd voor men hiervan overt
uigd raakte omdat de geheime diensten de
daders de hand boven het hoofd hebben
gehouden en in veel, al te veel, Individuele
gevallen medeplichtig zijn geweest. Geen
Hoe geheim de Italiaanse geheime
diensten ook mogen zijn, ze zijn nu al jaren
in opspraak. En dat is maar goed ook. Hun
opdracht is te waken over de veiligheid van
de de democratische staat en die te verde
digen tegen binnen- en buitenlandse vijan
den. Maar het lijkt maar al te vaak of hun
opvatting van de democratische staat een
heel andere Is dan die van de vooruitstre
vende grondwet van 1948. De rust en orde
die zij denken te moeten handhaven of zo
nodig te moeten vestigen, is van een heel
wat autoritalrer inslag en brengt ze ver
dacht vaak In het uiterst rechtse vaarwater.
Hun medewerkers en spionnen schijnen
ze bij voorkeur te zoeken onder notoire
fascisten en hun doelwit ligt uitsluitend aan
de linkerzijde van het politieke spectrum.
Nu zou daar weinig tegenin te brengen zijn
als de ordeverstoorders alleen van links
kwamen en rechts enkel bestond uit orde
lievende en wetsgetrouwe burgers.
st
•1-
n.
jr
’n
ir
ie
e-
!1-
ie
k-
n
e-
>i-
ig
e,
ig
al
>i-
jr
n,
*n
Ik
P
t,
d
e
■s
T
n
it
;1
t-
e
f-
n
i-
n
rs
Jf
ig
e-
)0
k-
ie
jf
sr
k-
jt
le
rs
wonder dus dat er algemene ongerustheid
heerst over de merkwaardige rol van deze
diensten en dat er steeds meer stemmen
opgaan die een strikte controle eisen op
deze al te onafhankelijke „staat in de
staat”.
ST* WÈ
«MWMM
Italiaanse geheime
diensten in opspraak
Een demonstratie in Milaan tegen activiteiten van het pro-fas istische MSI. ,,Weg met het fascisme”
aan
jl
soonlijke zaken als seksueel gedrag, buitenechte
lijke verhoudingen en zakelijke transacties.
Zij zouden twee van de hoofdverdachten, de
fascisten Guido Giannettini en Marco Pozzan, heb
ben geholpen naar het buitenland te vluchten
hoewel er tegen beiden een arrestatiebevel be
stond. Aan Giannettini zou kapitein La Bruna
persoonlijk iedere maand zijn salaris als infor
mant hebben gebracht. Pozzan zou van de twee
officieren een vals paspoort hebben ontvangen,
waarmee hij zich tot voor kort in Spanje kon
ophouden en daar contacten kon opnemen met de
talrijke uitgeweken Italiaanse fascisten en hun
Spaanse geestverwanten.
Dit zijn maar twee voorbeelden van de wijze
waarop de rechterlijke macht en de gewone politie
in de wielen wordt gereden door de SID, de militai
re inlichtingendienst. Die ressorteert rechtstreeks
onder het ministerie van defensie en wordt door
die instantie bijna altijd gedekt, wanneer zij zich
verdedigt met een beroep op het „staatsgeheim”.
1 Een tweede geheime dienst valt onder recht
streekse verantwoordelijkheid van het ministerie
van binnenlandse zaken. Vroeger heette zij „Bu
reau Buitengewone Zaken”, tegenwoordig wordt
ze de Servizio di Sicurezza (Veiligheidsdienst) ge
noemd. Ze loopt rechter en politie evenzeer voor
de voeten als de SID, maar van samenwerking met
de militaire tegenhanger schijnt weinig sprake te
zijn. Meestal werken ze volkomen langs elkaar
heen en soms schijnt men zelfs van actieve tegen
werking te kunnen spreken.
Het spreekt bijna vanzelf dat ook deze dienst
vertegenwoordigers heeft onder de verdachten
van Catanzaro: zij worden ervan beschuldigd het
eerste onderzoek letterlijk in een verkeerde rich
ting te hebben gestuurd, namelijk naar Pietro
Valpreda en zijn anarchistenclub, die zelf bewij
zen hebben verdonkermaand die duidelijk wezen
Ook zij beroepen zich graag op het staatsgeheim
en daardoor zijn het onderzoek en de rechtszaak
zeer bemoeilijkt. Het ziet er naar uit dat daar nu
een einde aan zal komen: het constitutionele hof
besloot onlangs dat de artikelen in het wetboek
van Strafrecht over staatsgeheimen gedeeltelijk
ongrondwettelijk zijn.
in de richting van de werkelijke fascistische
daders.
Dat hoeft niet meteen te betekenen dat alle
staatsgeheimen nu te grabbel gegooid moeten wor
den, wel dat de leden van de geheime diensten
voortaan minder makkelijk recht kunnen doen
gelden op verschoning, en ook dat er zo gauw
mogelijk een nieuwe regeling getroffen moet wor
den. Premier Andreotti heeft daar al een voorstel
voor ingediend, als onderdeel van het wetsontwerp
op de hervorming van de geheime diensten, dat
deel uitmaakte van zijn regeringsprogramma.
Wat hij aan de kamercommissie voorstelde was
een samenvoeging van SID en SDS tot een gehei
me dienst die afhankelijk moet worden van de
minister-president. Zodoende zou het „staatsge
heim” niet langer worden bedisseld door de amb
tenaren van defensie en binnenlandse zaken, maar
onder controle komen van de politiek-verantwoor-
delijken.
Zover is het allemaal nog niet: zoals altijd wan
neer er wordt getornd aan de competenties van
ministeries, is er dadelijk protest gerezen tegen
deze goede voornemens, en met name binnen de
eigen christen-democratische rijen van Andreotti
is men het niet met zijn oplossing eens. Het wordt
dus nog afwachten wat er van het wetsvoorstel
terecht komt in de loop van de parlementaire
behandeling.
Dat er een eind werd gemaakt aan de geconsta
teerde ontsporingen kan ook moeilijk worden vol
gehouden. Vooral sinds eind 1969, het jaar waarin
de zogenaamde „strategie van de terreur” begon
de golf van geweldplegingen waarmee rechtse
kringen het land probeerden te intimideren was
er praktisch geen aanslag, geen klandestiene fa
scistenorganisatie, geen poging tot staatsgreep of
er was wel iemand van de SID bij betrokken. Soms
tot aan de hoogste top, zoals de gevallen van Miceli
en Maletti opnieuw bewijzen.
Het is duidelijk dat geen enkel democratisch
land zich een geheime dienst kan veroorloven die
op eigen houtje en zonder door iemand te worden
gecontroleerd een politiek bedrijft die met die van
de kiezers geen enkele rekening hoeft te houden.
En dat geldt des te meer voor Italië, dat nu
eenmaal in een wankele politieke situatie verkeert.
opgesteld met de bedoeling direct in te grijpen in
het politieke leven van Italië.
Op 25 juni van dat jaar, enkele uren voor de val
van het centrum-linkse kabinet-Moro, gaf hij de
commandanten van de Carabinieri drie orders: zij
dienden nauw samen te werken met de SIFAR;
zich gereed te houden om over te gaan tot de
arrestatie van „gevaarlijke” politieke persoonlijk
heden, waarvan de lijsten op het beslissende ogen
blik zouden worden doorgegeven, en absolute ge
heimhouding te betrachten over dit plan (dat de
codenaam „Solo” droeg), met name tegenover de
burgerlijke autoriteiten die belast waren met de
handhaving van de openbare orde.
Wie die politici waren is nooit officieel bekend
geworden, en ook niet toen een parlementaire
commissie zich diepgaand bezig hield met de ont
sporingen van de SIFAR en het plan Solo. Wel
werd toen besloten dat de onwettige dossiers
moesten worden vernietigd en dat de SIFAR gron
dig diende te worden gereorganiseerd.
Bij het proces dat De Lorenzo aanspande we
gens laster werd als altijd druk geschermd met het
staatsgeheim, maar het werd maar al te duidelijk
dat het plan Solo wel degelijk had bestaan; dat het
bedoeld was om een eind te maken aan de pas
begonnen samenwerking tussen christen-demo-
craten en socialisten en een buitenparlementair
kabinet tot stand te brengen, en dat het kon
rekenen op de steun van zeer hoge politieke per
soonlijkheden, vermoedelijk zelfs van president
Antonio Segni.
Veel kwam daar overigens niet van terecht. Nog
jaren later bleek de geheime dienst te worstelen
met de „technische problemen” van de vernieti
ging en het is nog steeds onzeker of die intussen
wel zijn overwonnen. De reorganisatie van de
dienst leek weinig meer in te houden dan de
naamsverandering van SIFAR in DID en vervan
gingen aan de top van de organisatie.
Die geur bracht mijn vader na zijn werk mee
naar huis en in mijn herinnering zijn hij en het
eikehout identiek geworden. Als ik in een
leunstoel van Slavonisch eikehout zit, is het
alsof ik als kind rust in de sterke armen van
mijn vader.
Mijn vader was een eenvoudig ambachtsman,
maar hij beoefende een ambacht dat mij met
eerbiedige huiver vervulde en waarvan ik de
produkten ook heden ten dage nog met een
teder respect benader: hij was ciseleur oftewel
houtbeeldhouwer, een vak dat in vroeger dagen
op ateliers in loondienst werd beoefend en niet
hoger in aanzien stond dan dat van een timmer
man of een loodgieter.
Er was een tijd dat het atelier overstroomd
werd door opdrachten. In iedere kerk die ge
bouwd werd moesten preekstoelen, commu
niebanken, altaren en biechtstoelen versierd
zijn met gevleugelde engelenkoppen, wijnran
ken, palmtakken en bloemfiguren, uit duur
zaam hout opgebouwd en gesneden. Een bouw
pastoor die zichzelf en zijn parochianen res
pecteerde, kon zich niet veroorloven zuinig te
zijn met deze voortbrengselen van ambachtelij
ke kunst, die welhaast even onmisbaar bij de
eredienst waren als de dogma’s. Honderden
uren handwerk werden besteed aan het cisele
ren, honderden verschillende beitels en gutsen
werden voor zo’n werkstuk gebruikt, ieder
groefje, figuurtje, patroontje in het reliëf werd
met borduurachtige zorg aangebracht en afge
werkt. Er was een tijd dat het uurloon van mijn
vader en zijn gezellen één kwartje bedroeg. Óp
zeker moment werd gestaakt om een uurloon-
verhoging van twee centen. De stakers moesten
met één cent genoegen nemen, de patroon van
het atelier nam wraak door de oudsten te
ontslaan en de jongsten hun overwerkpremie te
ontnemen. De staking kon dus geen succes
genoemd worden, maar er was ook geen vakver
eniging of stakingskas en de pastoors-klanten
dreigden de stakers de heilige sacramenten te
onthouden, als zij hun actie zouden door
zetten.
Het verhaal van de staking werd in ons gezin
zo vaak verteld en herverteld, dat het de allure
van een spookgeschiedenis kreeg. Wij kinderen
kregen er koude rillingen van, omdat het drei
gende, monsterlijke atmosfeer van ontslag,
geldnood, honger en verpaupering droeg. Mijn
moeder reageerde op de herinnering aan die
staking alsof mijn vader destijds een onver
geeflijke misdaad had begaan en slechts door
de aansporingen van de pastoors en van mijn
moeder op het goede pad was teruggebracht.
Zo schreef hij: „Als in de kerk het belletje
voor de conseratie gaat, zinken de gelovigen op
de knieën".
Onder de storm van kritiek die toen losbarstte
werd de regering gedwongen hem in 1967 af te
zetten. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om
zich kandidaat te stellen voor de monarchistische
partij, die later samenvloeide met de neo-fascisti-
sche MSI van Giorgio Almirante. Op dezelfde
manier uitte generaal Miceli zijn eigenlijke poli
tieke voorkeur na zijn ontslag bij de SID: hij is
sinds de verkiezingen van 1976 kamerlid voor de
MSI.
i-
1-
n
k
>r
n
n
s,
Voor De Lorenzo waren de moeilijkheden daar
mee niet voorbij: op 11 mei 1967 kwam het week
blad l’Espresso met een onthulling die insloeg als
een bom. In 1964 zou de generaal een plan hebben
ig
Een opname van politie met traangasgranaten Neo
fascisten wierpen bommen m een enti-fescistische op
tocht in Reggio Calabria
,d
an
Is
n
g
d
ft
;s
le
k,
:n
We mochten drie minuten denken om de fout
te vinden. Dit keer ontging mij de slimmigheid.
Ik stak weliswaar als eerste mijn vinger op,
maar mijn antwoord was fout en ontlokte de
klas een hoongelach. De onderwijzer was ken
nelijk ontdaan. Ik zei namelijk: „Het moet zijn:
blóte knieën”.
Niet alleen liep ik het uitgeloofde dubbeltje
mis, maar ik ontliep slechts op het nippertje
een geduchte straf wegens het noemen van een
onzedelijk woord.
Ik kwam thuis in opperste verwarring. Ik
meed mijn zedeloze moeder en biechtte op een
geschikt moment bij mijn vader. Hij luisterde
zwijgend. Tenslotte zei hij: „Je moeder treft
geen schuld. Zelfs bij blote knieën denkt zij
alleen maar aan hogere dingen geen hogere
blote dingen, welteverstaan, maar de hemel en
zo. Jammer van dat dubbeltje. Als ik er een
hód, zou je het krijgen".
Later heb ik beseft dat mijn vader een kun
stenaar was, die helaas een te grote beschei
denheid had meegekregen en deswege tevreden
was met de volstrekte miskenning van zijn
kunst. Op het atelier waar hij werkte en waar
hij als kleine jongen een harde leertijd had
doorgemaakt, werd religieuze kunst gemaakt.
De grondstof was Slavonisch eikehout. Als ik
nu aan mijn vader denk, ruik ik nog de typi
sche geur van dat hout. Slavonisch eiken heeft
een geur waardoor men het uit duizend soorten
hout kan herkennen. Het draagt de reuk van
een ver, vreemd bos en hoe het ook verwerkt,
gebeitst of geloogd wordt, het verliest die reuk
nooit en blijft trouw aan zijn karakter.
Met het vaderland hadden deze dingen weinig
van doen. Wel openden zij de deur tot verkapte
chantage, die volgens sommigen aan De Lorenzo
een meer dan gewone macht had bezorgd. Zijn
bliksemcarrière leidde van de SIFAR tot de post
van chef van de generale staf, geen geringe eer
voor een militair die nooit meer dan een regiment
had gecommandeerd.
Andreotti’s voorstel is overigens niet de eerste
poging tot hervorming van de geheime diensten.
Het vraagstuk kwam al aan de orde toen in de
zestiger jaren bekend werd dat de militaire inlich
tingendienst, toen nog SIFAR geheten, ver buiten
zijn boekje was gegaan. Onder leiding van het
toenmalige hoofd, generaal Giovanni de Lorenzo,
waren dossiers aangelegd van alle openbare per
soonlijkheden, van politici uit alle partijen tot
bisschoppen en industriëlen. De veiligheid van de
staat was daarbij maar heel zijdelings in het ge
ding: behalve politieke opinies en contacten ble
ken de geheime agenten een ongezonde
nieuwsgierigheid aan de dag te leggen voor per-
Andreotti maakte in zijn verklaring voor de
kamercommissie voor defensie bovendien een
merkwaardige toespeling op de mogelijkheid van
„infiltraties van buitenlandse geheime diensten in
gevoelige knooppunten van het Italiaanse leven”.
Hij wilde daar geen nadere toelichting op geven,
maar het is een tamelijk onheilspellende echo van
soortgelijke vermoedens die de laatste tijd zijn
geuit, zowel door de christen-democratische partij
leider Zaccagnini als door de communistenleider
Berlinguer. En die herinneren weer sterk aan
Berlinguers waarschuwingen voor de herhaling
van een „Chileense situatie” in Italië.
„Je mag onzelieveheer op je blote knieën
danken dat je toen niet de zak hebt gekregen”,
was de stereotiepe zweepslag waarmee mijn
moeder jaren later nog mijn vader geselde. Ik
kon mij niet voorstellen dat mijn vader ooit
bereid zou zijn onzelieveheer in een zo deemoe
dige houding te danken voor het uiterst weini
ge dat hem voor zijn werk betaald werd, afge
zien nog van het feit dat hij geen korte broek
bezat die zijn knieën onbedekt liet. Het was
trouwens verbazingwekkend dat mijn moeder
het woord „bloot” durfde uitspreken. Dat
wreekte zich dan ook onmiddellijk.
Ik zat destijds in een van de middenklassen
van de lagere school, waar ik bij mijn onderwij
zer een zekere eerbied en bij mijn klasgenoten
een grote afgunst had verworven door mijn
ongewone taalkennis. Dat kwam eenvoudig
doordat ik ontzaglijk veel las. Alle boeken die
ik in handen kon krijgen verslond ik met een
onstilbare leeshonger en ik deed daardoor on
telbare misverstanden en een grote woorden
schat op.
De onderwijzer organiseerde tijdens de taal
les soms wedstrijdjes die men tegenwoordig
„quiz” noemen. Dan schreef hij een zin op het
bord waarin een erg moeilijk woord ontbrak of
verkeerd was geschreven. De prijs was meestal
een dubbeltje, of, als de man slecht bij kas was,
een gloednieuw potlood.
Dat Miceli hier terecht stond is te danken aan
een rapport dat twee van zijn ondergeschikten,
generaal Gianaddio Maletti en kapitein Antonio la
Bruna, in 1974 uitbrachten aan de toenmalige
minister van Defensie Giulio Andreotti. Maar hij
smaakte nu de voldoening dat ditzelfde tweetal
sindsdien eveneens in staat van beschuldiging is
gesteld en zich moet verantwoorden voor de rech
ter van Catanzaro, die zich bezig houdt met de
bomaanslag van 12 december 1969 in een overvolle
bank in Milaan.
De aandacht is onlangs opnieuw op dit probleem
gevestigd door twee rechtszaken, waarin topfigu
ren van de contraspionage tot de verdachten beho
ren. In Rome was er het proces tegen de samen
zweerders die in 1970 een poging tot staatsgreep
ondernamen. Hierbij stond generaal Vito Miceli
terecht, die ervan werd beschuldigd dat hij op de
hoogte zou zijn geweest van het complot, maar die
wetenschap voor zichzelf hield en geen tegenmaat
regelen nam (de coup ging, om nog onopgehelder
de renenen, niet door).
<(JA
Politiemensen en omstanders verlenen eerste hulp
slachtoffers van een bomaanslag in Brescia
Vorig /aar was de bevolking van het Italiaanse eilandje Giglio in rep en roer Twee neo-fascisten werden nl door de
rechtbank veroordeeld tot een gedwongen verblijf op het eilandje De bevolking versperde de haveningang met bootjes
en controleerde de veerboot op de aanwezigheid van het tweetal, dat een bloedige bomaanslag had gepleegd
iW WW»
WW
-■