In nieuw Nederlands proza staat menselijk leed
niet altijd even functioneel centraal
I
I
i
DAVE SWARBRICK ZWIJGZAAM OVER
VROEGERE FAIRPORT-LEDEN
Maurits Mok: beeldrijk
Het „gewone” Amerika
Golüke: zeurderig
1
Sijtsma: niet overtuigend
He
w
wijk
ren
gew
che
mee
neri
ik n
naai
jaar
„2
land
zich
een;
moe
ik c
met
Del
nesi
een:
kun
het
kroi
zou
volj
dui<
j we
dié
wat
lekl
ver
is d
Er
,Aj
boo
blij
9
X
Jr*
1
V
Zo’n twee uur rijden ten noorden van Londen ligt
de middelgrote plaats Banburry, een stad die enige
faam heeft verworven, omdat de modale Engelse
huisvrouw minstens twee keer per week een blik
voedsel opentrekt dat in een immens grote fabriek
in Banburry is volgestampt. Enkele kilometers ver
der in de richting van Birmingham, na een heuvel,
In een amusante en leerzame
serie artikelen over het literaire
uitgeversbedrijf in de Haagse
Post van vorige maand staat inte
ressant cijfermateriaal over boe
ken. Bij de uitgeverijen komen
per dag gemiddeld één roman en
één dichtbundel ongevraagd bin
nen. Uitgever Van Oorschot schat
dat er tussen de tien- en twintig
duizend mensen zijn die romans
en verhalen schrijven. Voor ge
brek aan leesvoer hoeven de re
dacteuren van uitgeverijen dus
niet bang te zijn. Waar ze wel over
klagen is dat de manuscripten al
tijd over menselijk leed gaan.
Martin Ros, redacteur bij De Ar
beiderspers: “In de meeste ma
nuscripten die ik onder ogen
krijg, staat:ik voel me rot. Die zin
heb ik al zeker vijfduizend keer
gelezen. Uitgever Thomas Rap-
:“De meeste romans die ik bin
nenkrijg zijn autobiografische. Ze
gaan over onbegrip, liefdeloos
heid, gestoorde relaties. Door
gaans zijn ze van een zeer grote
treurnis.”
I
alti
dis,
gra
Ind
hui
Lie:
voc
me
Sé
E
koe
vrii
in i
gra
voe
ger
alle
No
jarig
chol(
het i
ma
regis
mem
er d:
„11
grot<
Het
iedei
voor
land
lei
gran
Trot
niet
schu
-
1
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
door Henk Boom
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
„V
recei
Wan
bliek
Culti
vindl
aflev
prog
vier zijstraten en enkele glooiende weilanden ligt
Cropredy, een verzameling rustieke huisjes, enkele
cottages, een haast middeleeuwse kerk omringd
door een begraafplaats en twee pubs. In één van
die sfeerrijke landhuisjes woont Dave Swarbrick,
violist van de befaamde Britse folkgroep Fairport
Convention.
V
The
50-;
je
1
I
I
In welke stemming was je toen je
die twee solo-albums hebt opge
nomen?
voelt, kan een auteur nog zo beeldend
opschrijven, maar waar ’t om gaat is of je
compassie voelt, of je overtuigd wordt,
doordat je de auteur om de een of andere
reden gelooft.
Waarom, vraag je je af, toch die beeldrijk
heid, als de schrijver zo diep getroffen is
door de onvolkomenheid van menselijke
relaties(zoals hij zichzelf op het omslag
afficheert)? Het zijn niet eens de emoties
van de hoofdfiguren, die hij op zo’n bijzon
dere manier wil uitdrukken, ze hóren de
bel niet eens! Ik ben dan erg geneigd, om
Je wordt beschouwd als de grap
penmaker van Fairport Convention.
„Als je me dat een paar jaar gele
den had gevraagd, zou ik daarop
nog geen antwoord hebben geweten.
Maar over die vraag ben ik nu wel
met mezelf in het reine gekomen.
Weet je, als kind werd ik al uit de
groep gepikt. Sindsdien is er niet
zoveel veranderd. Ik heb het even
wel nooit leuk gevonden om me van
binnen mens en van buiten humorist
te voelen. Maar ik heb het geaccep
teerd. Ik kan er niets aan doen dat ik
er dwaas uitzie als ik druk bezig ben
met een jig of een reel op de bühne.
„Of ik werkelijk grappig ben, weet
ik ook niet. Ik heb mezelf nog nooit
zien spelen. En ik ben nou ook weer
niet zo ijdel om voor een spiegel te
staan. Echt, ik kan het niet helpen.
Ik kan mezelf niet verloochenen. Ge
lukkig zijn er ook een paar mensen
die soms de keerzijde van de medail
le zien. Kijk, als de mensen na een
concert gelukkig naar huis gaan, is
dat prima. Maar zo voel ik me nog
lang niet altijd. Being on the stage is
a bloody tragedy. En dat is niet uit te
leggen. Aan niemand. Nou ja, mis
schien aan één persoon. Maar elke
verdere verklaring om dit uit te leg
gen, is zinloos”.
„Je ziet wat je ziet. Ik ook als ik op
Inez van Dullemen
mijn vertrouwen, dat de schrijver meent
wat hij zegt, op te zeggen. Zijn integriteit
verliest voor mij bij al die pogingen tot
mooischrijverij zijn aannemelijkheid.
Van”Oog in oog met negers, Indianen,
blanken, alligators, kardinaalvogels, woes
tijnen, rivieren, mensen achter tralies, San
Francisco, New York, Pittsburgh, smel
tend metaal, sidderende aarde, geisers,
beren, veeboeren, Texas en het Diepe
Zuiden”, kun je evenmin beweren dat het
veel vrolijks bevat. ”Oog in oog” (uitgever
ij Querido) is een selectie uit reportages
die Inez van Dullemen maakte tijdens
haar verblijf in de Verenigde Staten van
1966 totl970. Haar reisverhalen werden
oorspronkelijk gebundeld in Op zoek naar
een olifant en Logeren op een vulkaan.
Alles wat daarin actueel was, is in deze
herdruk weggelaten,het gaat Inez van Dul
lemen dan ook niet om actualiteit, wat ze
wilde, was het ’’gewone” Amerika be
schrijven, en niet, zoals ze in het voor
woord uitdrukkelijk vermeldt het Ameri
ka van corruptie, imperialisme en machts-
simpele reden dat we moeten spelen.
En dat kan een uur duren, maar ook
anderhalf uur”.
Ze beschrijft San Quentin, de Californi-
sche gevangenis; steden als Pittsburgh en
New York, de levenswijze van Indianen,
verslaafden, de Black Muslims, het Ameri
kaanse begrafenissysteem, oliebaronnen
uit Texas, en uit elk van die verhalen rolt
welhaast automatisch de conclusie dat
veel van alle ellende veroorzaakt is door
materialisme, zonder dat Inez van Dulle
men dat nou zo vreselijk graag wil bewij
zen.
wellust. Ze wordt haars ondanks echter
onvermijdelijk met al die problemen ge
confronteerd: al hatr verhalen over wat
’’gewoon” is in Amerika, de mensen, de
landschappen, de steden, zijn steeds terug
te brengen tot factoren als hypocrisie, on
recht, wreedheid, hebzucht, discriminatie,
uitbuiting, onderdrukking, armoede.
je daarvoor niet van het publiek
kreeg. Eigenlijk is dat heel vreemd.
Het publiek dat gedurende het con
cert heel stil is geweest, schreeuwt
na afloop om een toegift. En omge
keerd. Voor een musicus is zoiets
nog steeds onbegrijpelijk”.
fjV i'
Ik ben er morgen niet, roman van Guido
Golüke (uitgeverij Bert Bakker) is een
lang, zeurderig verhaal over iemand die
zijn draai ook al niet vinden kan. De f’ap-
tekst belooft een ”lost-generation”-vefhaai
over een jongen die teleurgesteld is in het
optimisme, de beloofde saamhorigheid
van de jaren zestig. Hij trekt zich a—een
terug in een verlaten bunker en maakt van
daaruit verre reizen. Of hij maakt ze in zijn
verbeelding, dat heb ik niet gesnapt. Hij
zanikt,heel erg, over futiliteiten, en zegt tot
drie keer toe dat sleutels ’’symboliseren”
dat je bezittingen hebt. Hij vindt het heb
ben van bezittingen verwerpelijk, maar
noemt wel heel vaak merken van auto’s,
dranken, fototoestellen en films. Het boek
is nog lamentabeler dan ik uitleggen kan,
een indeling in alinea’s ontbreekt bijvoor
beeld geheel, waardoor zijn gedram er nog
uitzichtlozer uitziet.
5
elkaar een» aan. Vrijwel tegelijker
tijd zeiden we: daar gaat-ie weer. En
zo is het ook. We gaan net zo lang
door tot het niet meer kan”.
„We hebben wel eens momenten
dat we er mee willen stoppen. Zo’n
drie keer per week. Maar aan de
andere kant ben ik ervan overtuigd
dat elke bezetting - uitgezonderd
één, maar die noem ik liever niet om
ruzies te voorkomen - altijd erg goed
heeft gewerkt. Ik heb mezelf wel
eens afgevraagd of ik acht jaar met
dezelfde musici zou willen werken.
Daar geloof ik niet in. Peggy ook
niet. Dat weet ik zeker. Tenslotte is-
ie bijna een broer van mij, zo goed
ken ik hem. Hij woont vier huizen
verder. En wat voor mij geldt, geldt
voor iedereen die ooit in Fairport
Convention heeft gespeeld. Ze kwa
men, ze gingen, ze kwamen terug en
ze gingen weer. Maar ach, wat heeft
het voor zin om daarover nog iets te
zeggen”.
”Ik ben wel eens van plan geweest
om zelf een groep op te zetten. Twee
keer zelfs. Samen met Peggy. Maar
wij hebben geen naam. En trou
wens, wat zou het verschil zijn ge
weest”.
Er volgt wederom een tijd van
stilzwijgen, slechts doorbroken door
de opmerking van Swarb: „Als jij
denkt dat ik m’n mond eerder open
doe dan jij, heb je het mooi mis”.
Stilte. De voorraad jenever begint te
slinken. Swarb denkt na. Nee, hij wil
toch liever maar niets zeggen over al
die verschillende Fairport-bezettin-
gen, over alternatieven, over moei
lijkheden.
Toch nog iets. „Weet je”, zegt
Swarb, „ik zou dat zo gedetaüleerd
moeten vertellen om mezelf duide
lijk te maken. Kijk, Peggy en ik zijn
tot de conclusie gekomen dat een
eigen groep iets is dat je altijd nog
kunt doen. Er is geen haast. We zijn
altijd vrienden, wij spelen altijd sa
men en zo blijft het ook. Maar we
hebben ook besloten dat we met
andere mensen willen spelen. Niet
alleen voor onszelf. Want dan zou
den we onze naam moeten gebrui
ken. Nee, laten we nou maar gewoon
in één groep spelen. En hoe noem je
die groep dan....? Juist ja, Fairport
Convention. Want daar gaat het toch
om. Niet?”
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Laatste akte
Alles wijst erop dat de derde en
definitief laatste aktie van het inter-
Swarb, zoals hij door iedereen
wordt genoemd, wordt algemeen be
schouwd als een kenner bij uitstek
van het rijke traditionele repertoire
dat Engelse folkmusici in de loop
der eeuwen hebben geproduceerd.
Swarb begon zijn muzikale carrière
in de lan Campbell Group, toerde
daarna met Martin Carthy enkele
jaren langs de vele Britse folkclubs
en maakt sinds juni 1969 deel uit van
Fairport Convention.
Vorig jaar was Swarb voor het
laatst in Nederland, toen nog met
Sandy Deny en Trevor Lucas. Die
stapten inmiddels voor de tweede
keer uit de groep. De formatie is
ingrijpend veranderd. Naast Dave
Swarbrick maken Dave Pegg (bas),
Simon Nicol (gitaar, zang) en Bruce
Rowlands er deel van uit. De groep
was onlangs voor een korte toernee
in ons land, maar het grote publiek
kent het nieuwe repertoire nog niet.
De vraag naar het repertoire dat
Fairport ditmaal zal brengen, is dus
gerechtvaardigd, zeker als men weet
dat de groep op Folk ’77 in Rotter
dam (7-11 juni) zal spelen.
Swarb: „Het zal wel hoofdzakelijk
traditioneel repertoire worden. On
getwijfeld zullen we een paar com
posities van Trevor spelen en van
mij. Een ding is zeker: in deze sa
menstelling is het een erg hard spe
lende groep. It rocks like fuck, you
know. Vergeleken met onze laatste
tournee wordt het „Puncher”. D’r zit
meer dynamiek in”. Het is een stap
voorwaarts in de richting van het
geen we altijd al wilden doen. En dat
is samen muziek maken. En er ple
zier aan beleven”.
Als ik en dat geldt, neem ik aan,
voor elke musicus muziek zou
kunnen verklaren in woorden die
iedereen begrijpt, dan hoef ik niet
meer te spelen. Ik zou wat anders
gaan doen. Kijk, het publiek kan
veel makkelijker bepalen welk soort
muziek er wordt gespeeld en welke
richting het uitgaat. Daarom kan ik
ook niet zoveel zeggen over ons re
pertoire. Want dan moet ik in woor
den verklaren wat onze en mijn mu
ziek dan wel is. Daar zijn geen woor
den voor. Als die er wel zouden zijn,
zou ik een dichter zijn”.
Ik ben in de eerste plaats musicus.
En de dichter komt op de tweede
plaats. Als ik er tenminste eentje
ben. Ik geloof dat een dichter men
taal een nog eenzamer leven leidt
Haar knapheid is, dat ze haar oordeel
weet achter te houden, en dat maakt de
stukjes erg sympathiek. Ze zijn verstoken
van alle gelijkhebberij. Vooral de blanken
die ze tegenkomt, bezitten een ideologie, de
grimmige ideologie van geldverdienen,
van ’’vooruitgang", die ze niet onder
schrijft, maar die ze met wezenlijke inte
resse probeert na te voelen, te begrijpen.
Daarom vind ik de herdruk van haar arti
kelen zinvol, ondanks dat ze toch niet
langer actueel zijn.
Hoewel alle verwijzingen naar actuele
gebeurtenissen geschrapt zijn, zijn de
stukken nu toch wel ’’gedateerd”: ze ver
wijzen naar een samenleving die in die
vorm niet langer bestaat. Het maatschap
pelijk optimisme, dat Inez van Dullemen
nog beschrijft, heeft de laatste vijf jaar een
flinke knauw gekregen, wat nu uit de
Verenigde Staten overwaait heeft de toon
van de teleurstelling.
DINY SCHOUTEN
Inclusief toegift?
„Ja. En, om eerlijk te zijn, daarop
verheug ik me altijd. De meeste mu
sici hebben een soort standaard-ant-
woord als hen wordt gevraagd of ze
een toegift leuk vinden. Ik haat een
toegift als de muziek slecht was en
ik vind het prima als de muziek goed
was, zeggen ze dan. Maar dat is
bullshit. In werkelijkheid wil elke
artiest een toegift. Hoe slecht er ook
is gespeeld. En weet je wat er in zo’n
geval vaak gebeurt? Je hebt slecht
gespeeld, je gaat in een rotstemming
het podium af, het publiek
schreeuwt om een toegift en je
denkt: fuck-off. Maar je doet het.
Natuurlijk. En het eerste nummer
van die toegift is plotseling tiendui
zend keer beter dan het hele concert.
Alles klopt ineens. Het vertrouwen
is er plotseling, het vertrouwen dat
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiimiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiimmiiiiiim
dan ik al doe. Teksten zijn er in
eerste instantie om uiting te geven
aan je stemming. Dat zijn ups en
downs, zoals iedereen die heeft.
view kan beginnen. De glazen zijn
opnieuw gevuld. De jenever is al op,
de wijn bijna. Swarb herinnert nog
maals aan het feit dat we hebben
afgesproken na afloop naar de pub
te gaan, alwaar hij een zeer speciaal
drankje heeft aan te bieden. Tegen
de achtergrond van deze alcoholi
sche overpeinzingen komt het ge
sprek nog voor korte tijd op Ashley
’’Tyger” Hutchins, een van de op
richters van Fairport, de oprichter
van Steeley Span, Moris On, The
Albion Country Band, The Etching
ham Steam Band en The Albion
Dance Band. „Ik heb het gevoel”,
zegt Swarb, „dat ik mijn muziek niet
meer zo leuk zal vinden. Maar dat is
natuurlijk een afschuwelijk voor
oordeel. Ik ben tenslotte maar een
simpele violist uit Yorkshire. Niets
meer en niets minder”.
al die mislukte levens die hij beschrijft, je
hebt het onbehagelijke gevoel dat zijn pun
tigheid ten koste van zijn personages gaat.
Niet-overtuigende ellende dus.
Bovendien is de stijl slecht. Een zin als
’’Keurig op tijd stopte de Intercity uit
Leeuwarden langs perron 11b van het
Centraal Station, Amsterdam, en braakte
een lange stroom reizigers uit”, heeft Sijts-
ma vast ergens anders gelezen (ik trou
wens ook, al tientallen keren). Zo’n zin is
tekenend voor slechte stijl. Niet eens om
dat de zin cliché is maar omdat zulke
beschrijvingen zo nutteloos zijn: ze voegen
niets toe, ze functioneren niet in het
verhaal.
Maar er zijn toch nog steeds men
sen die van mening zijn dat alles
wat Dave Swarbrick zegt op z’n
minst in een folk-encyclopedie
moet worden opgetekend?
Swarb: „Jaja, je brengt het aardig.
Ik wist dat het weer zou komen. En
ik ben het er niet mee eens. Het feit
dat ik al zo lang meeloop in de
folkscene wil nog niet zeggen dat ik
gelijk heb. Aan de andere kant voel
ik me natuurlijk gevleid. Maar het is
erg moeilijk om met het image van
de „kenner” te leven. Ik zou het
liever zonder dat image doen. Maar
wat kan ik eraan doen? Niets toch?
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Ups en downs
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii
Daaruit put je de inspiratie om tek
sten te schrijven. Bij mij zit daar
niets tussenin. Of ik ben erg opge
wonden over iets, of ik voel me ont
zettend triest. Als ik schrijf, gaat het
weer over. Als ik erg down ben, kan
een goed boek ook helpen. En als ik
me gelukkig voel, wil ik naar goede
muziek luisteren. Altijd weer dezelf
de platen, die ik al honderd keer heb
gehoord.’ Dylan, The Band en Doe
Watson”.
Treurige bestaantjes ook in de verhalen
van Maurits Mok, Het feest van Hercules
(uitgeverij Nijgh en Van Ditmar). Mok
doet erg z’n best om het allemaal zeer
bijzonder te zeggen:
„Baalman zweeg, een zwijgen dat als
een mes bleef staan in haar bereidheid
om zijn moeilijkheden te begrijpen.”
„Henk en zijn Carla lagen in een welda
dige slaap, toen er gebeld werd. Het was
’n snerpend elektrisch belgeluid, dat als
een kartelmes door de stilte sneed. Tot.
de slapenden drong het echter niet di
rect door. Hun rust was te solide om zich
door een stoot met een kartelmes te
laten vernietigen.”
De mensen die Bernard Sijtsma be
schrijft in zijn derde verhalenbundel: ”In
Amsterdam zijn uitgestrekte parken,” uit
gegeven door Elsevier, voelen zich alle
maal buitengewoon rot. De flaptekst vat ’t
allemaal perfect samen: „In Amsterdam
zijn uitgestrekte parken” bevat een twaalf
tal verhalen, met als hoofdthema de onvol
komenheid in menselijke relaties en daar
uit voortspruitende eenzaamheid en wan
hoop.” Sijtsma beschrijft mensen die zich
vervelen, hun bestaan zinloos vinden, geen
vrienden hebben, die worstelen met homo
seksualiteit en pedofilie, en wat er alle
maal nog meer te bedenken valt aan men
selijke ellende
Erger nog dan die opeenstapeling van
zielige gevallen vond ik dat Sijtsma zelf
geen compassie lijkt te voelen voor zijn
personages. Hij schrijft een verhaal over
’n beetje verlopen zangeres, die zich geheel
ten onrechte illusies maakt over een televi-
sie-auditie. En die schrijver lacht haar uit!
Hij beëindigt het verhaal met haar te laten
huilen omdat ze het op haar veertigste nog
niet verder heeft gebracht dan een juf
frouw die in een derderangstent bij de
gratie Gods nog een paar liedjes mag
kwelen.
Misschien dat die juffrouw werkelijk dat
gevoel had, maar dan lijkt het niet erg
waarschijnlijk dat ze de moeite zou nemen
om haar ongeluk voor zichzelf zo precieus
te formuleren. Ook in de andere verhalen
zit impliciet zulk commentaar: de schrij
ver voelt zich bovenmatig verheven boven
„Oh, erg goed, ook al was ik
triest. Zo’n solo-elpee wilde ik altijd
al maken. Vooral de langzame num
mers, die in en buiten de folkclubs
vrijwel nooit worden geaccepteerd,
omdat ze waarschijnlijk te lang
zaam zijn. En net te triest. Maar ik
wilde ze spelen. Het gaat om herin
neringen uit vele jaren. Trieste her
inneringen. En ik wist precies hoe ik
ze op de plaat wilde zetten: triest,
heel triest. Want je kunt alleen maar
trieste muziek maken als je jezelf
verdomd triest voelt. Ik heb die twee
elpees in vijf dagen opgenomen. In
totaal kwamen er 33 tracks uit de
bus die ik werkelijk goed vond. Dat
was dus geen slechte stemming. Ook
al voelde ik me triest”. „Gottle
O’Geer”, het laatste Fairport-al-
bum..., toen ging het bijzonder rot.
Niemand wist eigenlijk wat er moest
gebeuren. Ach, laten we het daarov
er maar niet hebben, ook al staan er
enkele tracks op die ik toch wel goed
vind”.
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Doorgaan
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Na een lange stilte komt het ge
sprek op de geschiedenis van Fair
port. Hoelang kan zoiets nog door
gaan, vragen velen zich af. Swarb:
„Ik ook. Misschien nog wel erg lang.
Toen Peggy en ik na die problemen
over die naam „Convention” het
kantoor van de platenmaatschappij
verlieten en met een fles whiskey
buiten op straat stonden, keken we
Martin Ros merkt terecht op, dat er erg
goeie boeken zijn geschreven door mensen
die zich rot voelden. Om die reden hoeft
een boek dus niet slecht te zijn; het gaat
erom, zegt hij, hoe een auteur dat gevoel
op een verrassende, originele, beeldende
wijze weet over te brengen. Misschien
hoeft de manier waarop hij dat gevoel
overbrengt niet eens verrassend, origineel
etcetera te zijn, denk ik, en is het overbren
gen het enige dat telt. Dat iemand zich rot
Zie je jezelf ooit nog eens in de
hitparade?
Dave begint onbedaarlijk te la
chen en schudt driftig nee. „Dat zou
een grote grap zijn. Tja, enne, mmm,
ehhh, nou ja, ik zou beroemd wor
den, hè. Bekender in ieder geval. En
het zou tegelijkertijd veel gecompli
ceerder worden. Nee, ik geloof niet
dat ik daar mentaal tegen opgewas
sen ben. Ik heb geen zin om als een
rat in een kooi te zitten, waarin je
alleen maar op een knop hoeft te
drukken om eten te kunnen krijgen.
Er zijn al genoeg mensen die deze
hersenspoeling hebben ondergaan.
Dat zal mij niet overkomen in deze
waanzinnige business”.
raiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliililllliilllllllilillliiiiiiiiiiii?
de bühne sta. Ik observeer. Dat doe
ik graag. Ik kijk wie niet en wie wel
gevangen zit in de kooi. Het is net als
in een dierentuin: wie kijkt naar wie.
Als ik werkelijk een serieus acteur
zou willen zijn, zou ik het publiek
moeten zien. Gelukkig ben ik geen
acteur. Daarom kan ik soms ook
eens met m’n rug naar het publiek
spelen. En ik vervloek al jaren al die
critici en managers die mij dat heb
ben verweten. En ik doe zoiets alleen
maar om mezelf beter via de luid
sprekers te kunnen horen”.
„Er zijn ook mensen die denken
dat ik de gladjanus ben van de
groep, dat ik de show wil stelen.
Pure nonsens. Als je bewust een
show gaat opvoeren, betrek je het
publiek erbij. En voordat je het
weet, is alles een show; niet alleen op
het podium, maar ook daarvoor en
daarna. In de groep, waarin ik nu
speel, is niets van tevoren afgespro
ken. Zelfs de introducties van de
nummers niet. We komen om de
^!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllflllllll!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllfllllllllllllllllllllllllllllllll^
I SEE
„Ik ben een vrij simpele
violist uit Yorkshire”