In nieuw Nederlands proza staat menselijk leed niet altijd even functioneel centraal I I i DAVE SWARBRICK ZWIJGZAAM OVER VROEGERE FAIRPORT-LEDEN Maurits Mok: beeldrijk Het „gewone” Amerika Golüke: zeurderig 1 Sijtsma: niet overtuigend He w wijk ren gew che mee neri ik n naai jaar „2 land zich een; moe ik c met Del nesi een: kun het kroi zou volj dui< j we dié wat lekl ver is d Er ,Aj boo blij 9 X Jr* 1 V Zo’n twee uur rijden ten noorden van Londen ligt de middelgrote plaats Banburry, een stad die enige faam heeft verworven, omdat de modale Engelse huisvrouw minstens twee keer per week een blik voedsel opentrekt dat in een immens grote fabriek in Banburry is volgestampt. Enkele kilometers ver der in de richting van Birmingham, na een heuvel, In een amusante en leerzame serie artikelen over het literaire uitgeversbedrijf in de Haagse Post van vorige maand staat inte ressant cijfermateriaal over boe ken. Bij de uitgeverijen komen per dag gemiddeld één roman en één dichtbundel ongevraagd bin nen. Uitgever Van Oorschot schat dat er tussen de tien- en twintig duizend mensen zijn die romans en verhalen schrijven. Voor ge brek aan leesvoer hoeven de re dacteuren van uitgeverijen dus niet bang te zijn. Waar ze wel over klagen is dat de manuscripten al tijd over menselijk leed gaan. Martin Ros, redacteur bij De Ar beiderspers: “In de meeste ma nuscripten die ik onder ogen krijg, staat:ik voel me rot. Die zin heb ik al zeker vijfduizend keer gelezen. Uitgever Thomas Rap- :“De meeste romans die ik bin nenkrijg zijn autobiografische. Ze gaan over onbegrip, liefdeloos heid, gestoorde relaties. Door gaans zijn ze van een zeer grote treurnis.” I alti dis, gra Ind hui Lie: voc me Sé E koe vrii in i gra voe ger alle No jarig chol( het i ma regis mem er d: „11 grot< Het iedei voor land lei gran Trot niet schu - 1 llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll door Henk Boom iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii „V recei Wan bliek Culti vindl aflev prog vier zijstraten en enkele glooiende weilanden ligt Cropredy, een verzameling rustieke huisjes, enkele cottages, een haast middeleeuwse kerk omringd door een begraafplaats en twee pubs. In één van die sfeerrijke landhuisjes woont Dave Swarbrick, violist van de befaamde Britse folkgroep Fairport Convention. V The 50-; je 1 I I In welke stemming was je toen je die twee solo-albums hebt opge nomen? voelt, kan een auteur nog zo beeldend opschrijven, maar waar ’t om gaat is of je compassie voelt, of je overtuigd wordt, doordat je de auteur om de een of andere reden gelooft. Waarom, vraag je je af, toch die beeldrijk heid, als de schrijver zo diep getroffen is door de onvolkomenheid van menselijke relaties(zoals hij zichzelf op het omslag afficheert)? Het zijn niet eens de emoties van de hoofdfiguren, die hij op zo’n bijzon dere manier wil uitdrukken, ze hóren de bel niet eens! Ik ben dan erg geneigd, om Je wordt beschouwd als de grap penmaker van Fairport Convention. „Als je me dat een paar jaar gele den had gevraagd, zou ik daarop nog geen antwoord hebben geweten. Maar over die vraag ben ik nu wel met mezelf in het reine gekomen. Weet je, als kind werd ik al uit de groep gepikt. Sindsdien is er niet zoveel veranderd. Ik heb het even wel nooit leuk gevonden om me van binnen mens en van buiten humorist te voelen. Maar ik heb het geaccep teerd. Ik kan er niets aan doen dat ik er dwaas uitzie als ik druk bezig ben met een jig of een reel op de bühne. „Of ik werkelijk grappig ben, weet ik ook niet. Ik heb mezelf nog nooit zien spelen. En ik ben nou ook weer niet zo ijdel om voor een spiegel te staan. Echt, ik kan het niet helpen. Ik kan mezelf niet verloochenen. Ge lukkig zijn er ook een paar mensen die soms de keerzijde van de medail le zien. Kijk, als de mensen na een concert gelukkig naar huis gaan, is dat prima. Maar zo voel ik me nog lang niet altijd. Being on the stage is a bloody tragedy. En dat is niet uit te leggen. Aan niemand. Nou ja, mis schien aan één persoon. Maar elke verdere verklaring om dit uit te leg gen, is zinloos”. „Je ziet wat je ziet. Ik ook als ik op Inez van Dullemen mijn vertrouwen, dat de schrijver meent wat hij zegt, op te zeggen. Zijn integriteit verliest voor mij bij al die pogingen tot mooischrijverij zijn aannemelijkheid. Van”Oog in oog met negers, Indianen, blanken, alligators, kardinaalvogels, woes tijnen, rivieren, mensen achter tralies, San Francisco, New York, Pittsburgh, smel tend metaal, sidderende aarde, geisers, beren, veeboeren, Texas en het Diepe Zuiden”, kun je evenmin beweren dat het veel vrolijks bevat. ”Oog in oog” (uitgever ij Querido) is een selectie uit reportages die Inez van Dullemen maakte tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten van 1966 totl970. Haar reisverhalen werden oorspronkelijk gebundeld in Op zoek naar een olifant en Logeren op een vulkaan. Alles wat daarin actueel was, is in deze herdruk weggelaten,het gaat Inez van Dul lemen dan ook niet om actualiteit, wat ze wilde, was het ’’gewone” Amerika be schrijven, en niet, zoals ze in het voor woord uitdrukkelijk vermeldt het Ameri ka van corruptie, imperialisme en machts- simpele reden dat we moeten spelen. En dat kan een uur duren, maar ook anderhalf uur”. Ze beschrijft San Quentin, de Californi- sche gevangenis; steden als Pittsburgh en New York, de levenswijze van Indianen, verslaafden, de Black Muslims, het Ameri kaanse begrafenissysteem, oliebaronnen uit Texas, en uit elk van die verhalen rolt welhaast automatisch de conclusie dat veel van alle ellende veroorzaakt is door materialisme, zonder dat Inez van Dulle men dat nou zo vreselijk graag wil bewij zen. wellust. Ze wordt haars ondanks echter onvermijdelijk met al die problemen ge confronteerd: al hatr verhalen over wat ’’gewoon” is in Amerika, de mensen, de landschappen, de steden, zijn steeds terug te brengen tot factoren als hypocrisie, on recht, wreedheid, hebzucht, discriminatie, uitbuiting, onderdrukking, armoede. je daarvoor niet van het publiek kreeg. Eigenlijk is dat heel vreemd. Het publiek dat gedurende het con cert heel stil is geweest, schreeuwt na afloop om een toegift. En omge keerd. Voor een musicus is zoiets nog steeds onbegrijpelijk”. fjV i' Ik ben er morgen niet, roman van Guido Golüke (uitgeverij Bert Bakker) is een lang, zeurderig verhaal over iemand die zijn draai ook al niet vinden kan. De f’ap- tekst belooft een ”lost-generation”-vefhaai over een jongen die teleurgesteld is in het optimisme, de beloofde saamhorigheid van de jaren zestig. Hij trekt zich a—een terug in een verlaten bunker en maakt van daaruit verre reizen. Of hij maakt ze in zijn verbeelding, dat heb ik niet gesnapt. Hij zanikt,heel erg, over futiliteiten, en zegt tot drie keer toe dat sleutels ’’symboliseren” dat je bezittingen hebt. Hij vindt het heb ben van bezittingen verwerpelijk, maar noemt wel heel vaak merken van auto’s, dranken, fototoestellen en films. Het boek is nog lamentabeler dan ik uitleggen kan, een indeling in alinea’s ontbreekt bijvoor beeld geheel, waardoor zijn gedram er nog uitzichtlozer uitziet. 5 elkaar een» aan. Vrijwel tegelijker tijd zeiden we: daar gaat-ie weer. En zo is het ook. We gaan net zo lang door tot het niet meer kan”. „We hebben wel eens momenten dat we er mee willen stoppen. Zo’n drie keer per week. Maar aan de andere kant ben ik ervan overtuigd dat elke bezetting - uitgezonderd één, maar die noem ik liever niet om ruzies te voorkomen - altijd erg goed heeft gewerkt. Ik heb mezelf wel eens afgevraagd of ik acht jaar met dezelfde musici zou willen werken. Daar geloof ik niet in. Peggy ook niet. Dat weet ik zeker. Tenslotte is- ie bijna een broer van mij, zo goed ken ik hem. Hij woont vier huizen verder. En wat voor mij geldt, geldt voor iedereen die ooit in Fairport Convention heeft gespeeld. Ze kwa men, ze gingen, ze kwamen terug en ze gingen weer. Maar ach, wat heeft het voor zin om daarover nog iets te zeggen”. ”Ik ben wel eens van plan geweest om zelf een groep op te zetten. Twee keer zelfs. Samen met Peggy. Maar wij hebben geen naam. En trou wens, wat zou het verschil zijn ge weest”. Er volgt wederom een tijd van stilzwijgen, slechts doorbroken door de opmerking van Swarb: „Als jij denkt dat ik m’n mond eerder open doe dan jij, heb je het mooi mis”. Stilte. De voorraad jenever begint te slinken. Swarb denkt na. Nee, hij wil toch liever maar niets zeggen over al die verschillende Fairport-bezettin- gen, over alternatieven, over moei lijkheden. Toch nog iets. „Weet je”, zegt Swarb, „ik zou dat zo gedetaüleerd moeten vertellen om mezelf duide lijk te maken. Kijk, Peggy en ik zijn tot de conclusie gekomen dat een eigen groep iets is dat je altijd nog kunt doen. Er is geen haast. We zijn altijd vrienden, wij spelen altijd sa men en zo blijft het ook. Maar we hebben ook besloten dat we met andere mensen willen spelen. Niet alleen voor onszelf. Want dan zou den we onze naam moeten gebrui ken. Nee, laten we nou maar gewoon in één groep spelen. En hoe noem je die groep dan....? Juist ja, Fairport Convention. Want daar gaat het toch om. Niet?” Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Laatste akte Alles wijst erop dat de derde en definitief laatste aktie van het inter- Swarb, zoals hij door iedereen wordt genoemd, wordt algemeen be schouwd als een kenner bij uitstek van het rijke traditionele repertoire dat Engelse folkmusici in de loop der eeuwen hebben geproduceerd. Swarb begon zijn muzikale carrière in de lan Campbell Group, toerde daarna met Martin Carthy enkele jaren langs de vele Britse folkclubs en maakt sinds juni 1969 deel uit van Fairport Convention. Vorig jaar was Swarb voor het laatst in Nederland, toen nog met Sandy Deny en Trevor Lucas. Die stapten inmiddels voor de tweede keer uit de groep. De formatie is ingrijpend veranderd. Naast Dave Swarbrick maken Dave Pegg (bas), Simon Nicol (gitaar, zang) en Bruce Rowlands er deel van uit. De groep was onlangs voor een korte toernee in ons land, maar het grote publiek kent het nieuwe repertoire nog niet. De vraag naar het repertoire dat Fairport ditmaal zal brengen, is dus gerechtvaardigd, zeker als men weet dat de groep op Folk ’77 in Rotter dam (7-11 juni) zal spelen. Swarb: „Het zal wel hoofdzakelijk traditioneel repertoire worden. On getwijfeld zullen we een paar com posities van Trevor spelen en van mij. Een ding is zeker: in deze sa menstelling is het een erg hard spe lende groep. It rocks like fuck, you know. Vergeleken met onze laatste tournee wordt het „Puncher”. D’r zit meer dynamiek in”. Het is een stap voorwaarts in de richting van het geen we altijd al wilden doen. En dat is samen muziek maken. En er ple zier aan beleven”. Als ik en dat geldt, neem ik aan, voor elke musicus muziek zou kunnen verklaren in woorden die iedereen begrijpt, dan hoef ik niet meer te spelen. Ik zou wat anders gaan doen. Kijk, het publiek kan veel makkelijker bepalen welk soort muziek er wordt gespeeld en welke richting het uitgaat. Daarom kan ik ook niet zoveel zeggen over ons re pertoire. Want dan moet ik in woor den verklaren wat onze en mijn mu ziek dan wel is. Daar zijn geen woor den voor. Als die er wel zouden zijn, zou ik een dichter zijn”. Ik ben in de eerste plaats musicus. En de dichter komt op de tweede plaats. Als ik er tenminste eentje ben. Ik geloof dat een dichter men taal een nog eenzamer leven leidt Haar knapheid is, dat ze haar oordeel weet achter te houden, en dat maakt de stukjes erg sympathiek. Ze zijn verstoken van alle gelijkhebberij. Vooral de blanken die ze tegenkomt, bezitten een ideologie, de grimmige ideologie van geldverdienen, van ’’vooruitgang", die ze niet onder schrijft, maar die ze met wezenlijke inte resse probeert na te voelen, te begrijpen. Daarom vind ik de herdruk van haar arti kelen zinvol, ondanks dat ze toch niet langer actueel zijn. Hoewel alle verwijzingen naar actuele gebeurtenissen geschrapt zijn, zijn de stukken nu toch wel ’’gedateerd”: ze ver wijzen naar een samenleving die in die vorm niet langer bestaat. Het maatschap pelijk optimisme, dat Inez van Dullemen nog beschrijft, heeft de laatste vijf jaar een flinke knauw gekregen, wat nu uit de Verenigde Staten overwaait heeft de toon van de teleurstelling. DINY SCHOUTEN Inclusief toegift? „Ja. En, om eerlijk te zijn, daarop verheug ik me altijd. De meeste mu sici hebben een soort standaard-ant- woord als hen wordt gevraagd of ze een toegift leuk vinden. Ik haat een toegift als de muziek slecht was en ik vind het prima als de muziek goed was, zeggen ze dan. Maar dat is bullshit. In werkelijkheid wil elke artiest een toegift. Hoe slecht er ook is gespeeld. En weet je wat er in zo’n geval vaak gebeurt? Je hebt slecht gespeeld, je gaat in een rotstemming het podium af, het publiek schreeuwt om een toegift en je denkt: fuck-off. Maar je doet het. Natuurlijk. En het eerste nummer van die toegift is plotseling tiendui zend keer beter dan het hele concert. Alles klopt ineens. Het vertrouwen is er plotseling, het vertrouwen dat iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiimiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiimmiiiiiim dan ik al doe. Teksten zijn er in eerste instantie om uiting te geven aan je stemming. Dat zijn ups en downs, zoals iedereen die heeft. view kan beginnen. De glazen zijn opnieuw gevuld. De jenever is al op, de wijn bijna. Swarb herinnert nog maals aan het feit dat we hebben afgesproken na afloop naar de pub te gaan, alwaar hij een zeer speciaal drankje heeft aan te bieden. Tegen de achtergrond van deze alcoholi sche overpeinzingen komt het ge sprek nog voor korte tijd op Ashley ’’Tyger” Hutchins, een van de op richters van Fairport, de oprichter van Steeley Span, Moris On, The Albion Country Band, The Etching ham Steam Band en The Albion Dance Band. „Ik heb het gevoel”, zegt Swarb, „dat ik mijn muziek niet meer zo leuk zal vinden. Maar dat is natuurlijk een afschuwelijk voor oordeel. Ik ben tenslotte maar een simpele violist uit Yorkshire. Niets meer en niets minder”. al die mislukte levens die hij beschrijft, je hebt het onbehagelijke gevoel dat zijn pun tigheid ten koste van zijn personages gaat. Niet-overtuigende ellende dus. Bovendien is de stijl slecht. Een zin als ’’Keurig op tijd stopte de Intercity uit Leeuwarden langs perron 11b van het Centraal Station, Amsterdam, en braakte een lange stroom reizigers uit”, heeft Sijts- ma vast ergens anders gelezen (ik trou wens ook, al tientallen keren). Zo’n zin is tekenend voor slechte stijl. Niet eens om dat de zin cliché is maar omdat zulke beschrijvingen zo nutteloos zijn: ze voegen niets toe, ze functioneren niet in het verhaal. Maar er zijn toch nog steeds men sen die van mening zijn dat alles wat Dave Swarbrick zegt op z’n minst in een folk-encyclopedie moet worden opgetekend? Swarb: „Jaja, je brengt het aardig. Ik wist dat het weer zou komen. En ik ben het er niet mee eens. Het feit dat ik al zo lang meeloop in de folkscene wil nog niet zeggen dat ik gelijk heb. Aan de andere kant voel ik me natuurlijk gevleid. Maar het is erg moeilijk om met het image van de „kenner” te leven. Ik zou het liever zonder dat image doen. Maar wat kan ik eraan doen? Niets toch? llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Ups en downs iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii Daaruit put je de inspiratie om tek sten te schrijven. Bij mij zit daar niets tussenin. Of ik ben erg opge wonden over iets, of ik voel me ont zettend triest. Als ik schrijf, gaat het weer over. Als ik erg down ben, kan een goed boek ook helpen. En als ik me gelukkig voel, wil ik naar goede muziek luisteren. Altijd weer dezelf de platen, die ik al honderd keer heb gehoord.’ Dylan, The Band en Doe Watson”. Treurige bestaantjes ook in de verhalen van Maurits Mok, Het feest van Hercules (uitgeverij Nijgh en Van Ditmar). Mok doet erg z’n best om het allemaal zeer bijzonder te zeggen: „Baalman zweeg, een zwijgen dat als een mes bleef staan in haar bereidheid om zijn moeilijkheden te begrijpen.” „Henk en zijn Carla lagen in een welda dige slaap, toen er gebeld werd. Het was ’n snerpend elektrisch belgeluid, dat als een kartelmes door de stilte sneed. Tot. de slapenden drong het echter niet di rect door. Hun rust was te solide om zich door een stoot met een kartelmes te laten vernietigen.” De mensen die Bernard Sijtsma be schrijft in zijn derde verhalenbundel: ”In Amsterdam zijn uitgestrekte parken,” uit gegeven door Elsevier, voelen zich alle maal buitengewoon rot. De flaptekst vat ’t allemaal perfect samen: „In Amsterdam zijn uitgestrekte parken” bevat een twaalf tal verhalen, met als hoofdthema de onvol komenheid in menselijke relaties en daar uit voortspruitende eenzaamheid en wan hoop.” Sijtsma beschrijft mensen die zich vervelen, hun bestaan zinloos vinden, geen vrienden hebben, die worstelen met homo seksualiteit en pedofilie, en wat er alle maal nog meer te bedenken valt aan men selijke ellende Erger nog dan die opeenstapeling van zielige gevallen vond ik dat Sijtsma zelf geen compassie lijkt te voelen voor zijn personages. Hij schrijft een verhaal over ’n beetje verlopen zangeres, die zich geheel ten onrechte illusies maakt over een televi- sie-auditie. En die schrijver lacht haar uit! Hij beëindigt het verhaal met haar te laten huilen omdat ze het op haar veertigste nog niet verder heeft gebracht dan een juf frouw die in een derderangstent bij de gratie Gods nog een paar liedjes mag kwelen. Misschien dat die juffrouw werkelijk dat gevoel had, maar dan lijkt het niet erg waarschijnlijk dat ze de moeite zou nemen om haar ongeluk voor zichzelf zo precieus te formuleren. Ook in de andere verhalen zit impliciet zulk commentaar: de schrij ver voelt zich bovenmatig verheven boven „Oh, erg goed, ook al was ik triest. Zo’n solo-elpee wilde ik altijd al maken. Vooral de langzame num mers, die in en buiten de folkclubs vrijwel nooit worden geaccepteerd, omdat ze waarschijnlijk te lang zaam zijn. En net te triest. Maar ik wilde ze spelen. Het gaat om herin neringen uit vele jaren. Trieste her inneringen. En ik wist precies hoe ik ze op de plaat wilde zetten: triest, heel triest. Want je kunt alleen maar trieste muziek maken als je jezelf verdomd triest voelt. Ik heb die twee elpees in vijf dagen opgenomen. In totaal kwamen er 33 tracks uit de bus die ik werkelijk goed vond. Dat was dus geen slechte stemming. Ook al voelde ik me triest”. „Gottle O’Geer”, het laatste Fairport-al- bum..., toen ging het bijzonder rot. Niemand wist eigenlijk wat er moest gebeuren. Ach, laten we het daarov er maar niet hebben, ook al staan er enkele tracks op die ik toch wel goed vind”. Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Doorgaan iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Na een lange stilte komt het ge sprek op de geschiedenis van Fair port. Hoelang kan zoiets nog door gaan, vragen velen zich af. Swarb: „Ik ook. Misschien nog wel erg lang. Toen Peggy en ik na die problemen over die naam „Convention” het kantoor van de platenmaatschappij verlieten en met een fles whiskey buiten op straat stonden, keken we Martin Ros merkt terecht op, dat er erg goeie boeken zijn geschreven door mensen die zich rot voelden. Om die reden hoeft een boek dus niet slecht te zijn; het gaat erom, zegt hij, hoe een auteur dat gevoel op een verrassende, originele, beeldende wijze weet over te brengen. Misschien hoeft de manier waarop hij dat gevoel overbrengt niet eens verrassend, origineel etcetera te zijn, denk ik, en is het overbren gen het enige dat telt. Dat iemand zich rot Zie je jezelf ooit nog eens in de hitparade? Dave begint onbedaarlijk te la chen en schudt driftig nee. „Dat zou een grote grap zijn. Tja, enne, mmm, ehhh, nou ja, ik zou beroemd wor den, hè. Bekender in ieder geval. En het zou tegelijkertijd veel gecompli ceerder worden. Nee, ik geloof niet dat ik daar mentaal tegen opgewas sen ben. Ik heb geen zin om als een rat in een kooi te zitten, waarin je alleen maar op een knop hoeft te drukken om eten te kunnen krijgen. Er zijn al genoeg mensen die deze hersenspoeling hebben ondergaan. Dat zal mij niet overkomen in deze waanzinnige business”. raiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliililllliilllllllilillliiiiiiiiiiii? de bühne sta. Ik observeer. Dat doe ik graag. Ik kijk wie niet en wie wel gevangen zit in de kooi. Het is net als in een dierentuin: wie kijkt naar wie. Als ik werkelijk een serieus acteur zou willen zijn, zou ik het publiek moeten zien. Gelukkig ben ik geen acteur. Daarom kan ik soms ook eens met m’n rug naar het publiek spelen. En ik vervloek al jaren al die critici en managers die mij dat heb ben verweten. En ik doe zoiets alleen maar om mezelf beter via de luid sprekers te kunnen horen”. „Er zijn ook mensen die denken dat ik de gladjanus ben van de groep, dat ik de show wil stelen. Pure nonsens. Als je bewust een show gaat opvoeren, betrek je het publiek erbij. En voordat je het weet, is alles een show; niet alleen op het podium, maar ook daarvoor en daarna. In de groep, waarin ik nu speel, is niets van tevoren afgespro ken. Zelfs de introducties van de nummers niet. We komen om de ^!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllflllllll!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllfllllllllllllllllllllllllllllllll^ I SEE „Ik ben een vrij simpele violist uit Yorkshire”

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1977 | | pagina 20