I y Ik ben op de begrafenis 1 s A J ■—‘Wol k OP KINDEREN z F M I NA HET ONGELUK HEB IK EEN TIJD NIET NORMAAL KUNNEN RIJDEN” VADER: F O 2 door Pieter van de Vliet ■F I sl La A - I» n antwoordelijk zijn. Vijftig kilometer per uur is in de meeste woonwijken gewoon veel te hard. Want daar zijn kinderen en bejaarden het meest kwetsbaar. Wat er na het ongeluk allemaal kan veran deren, blijkt uit gesprekken die wij hadden met ouders van verkeersslachtoffers en met een automobilist die een bejaarde man dood reed Een kind op de fiets. Jaarlijks worden er in het Nederlandse verkeer ruim honderd ge dood en bijna 4000 zwaargewond, levenslang beschadigd vaak. Een kleine fout wordt ge straft met de.doodstraf. Veilig Verkeer Neder land vraagt de automobilist dan ook met klem: laat ze voorgaan. Want ook al houd je je als automobilist strikt aan de verkeersregels, dan nóg kan dat in bepaalde situaties onver- - De vader hoort op zijn werk dat z’n zoon van negen is gevallen. Op de moeder komt het bericht alarmerender over. Het vriendje met wie hij is gaan fietsen, heeft hem op de weg zien liggen. „Hij ligt bij de flats en ziet zo bleek. Hij lijkt wel dood zegt de jongen. De moeder heeft EHBO gehad. Haar vermoeden dat haar zoon ernstig hersenletsel heeft opgelopen, blijkt juist. Dat uur wachten in het ziekenhuis is vreselijk. De dokter zegt: „Z’n kansen zijn niet gunstig". Als het voorbij is, zegt de dokter: „Het zou nooit meer goed gekomen zijn”. Achteraf zegt de vader: „Het was een levenslustige jongen. Ik had het erg gevonden als hij geestelijk niets meer zou zijn geweest. Dement is erger dan dood”. Ze noemden hem de muzikant, omdat hij trompet speelde. „Bewust probeer je later dingen op te ruimen. Kleren, speelgoed. Dan vind je ook die trompet. Als hij het had overleefd, maar ernstig beschadigd was geweest, had hij ook nooit meer trompet kunnen spelen”, zegt de vader. De herinneringen zijn nu gaaf gebleven. aiHK - SS A 4 S5 IS r»' Veel automobilisten lijden aan zelfoverschatting I A ■;r -■ Z’n broer van 17: „Als hij ongeneeslijk ziek was geweest en je had hem zien lijden, dan had ik dat voor ons allemaal erger gevonden. Het was nu snel voorbij. Hij heeft niet geleden”. De vader: „Maar het schokeffect, het plotselinge. Dat werkt heel lang door. In enkele tellen verandert je leven voorgoed. Het was nog een kind. Het was niet af. Hij heeft geen kans gehad iets te worden. Een kleine fout in het verkeer wordt gestraft met de doodstraf. Door hem hadden we een jong gezin. We zijn met vier volwasse nen overgebleven”. De moeder: „Ik moest voor hem thuis blijven tussen de middag. Plotseling was dat er niet meer”. De moeder: „Mama, ik wil wel eens verder dan alleen in Tuindorp, zei hij. Ik heb dat goed gevonden. Ik vond dat hij eraan toe was. Daar heb ik geen spijt van. Het was erger geweest als hij het stiekem had gedaan, zich daarover nerveus had gemaakt, zich daardoor te veel zou hebben gehaast”. De vader: „We hebben geen schuldge voelens. Van jongs af aan hebben we hem getraind in het verkeer. Toen hij zes was, heeft hij geoefend op de stoep. Later maakten we samen kleine tochtjes. Op kruispunten hield ik hem bij de kraag vast. De tochten werden langer. Hij kreeg steeds meer ervaring. En dan komt er een punt dat je ze moet laten gaan. Ze kunnen niet tot hun vijftiende aan het handje”. En: „Toen heeft een bus hem het uitzicht ontnomen. Het was op het spitsuur. Twee ren die uit school komen en druk zitten te kwekken. Dan denk ik: die weten vast niet dat ik achter hen zit”. En: „Een hoop mensen lijden in het verkeer aan zelfoverschatting. Vooral au tomobilisten. Ze realiseren zich onvol doende wat ze doen. Ze weten niet echt wat het is: opeens een dot gas geven in een drukke straat”. De moeder: „Er wordt zoveel voor auto mobilisten gedaan ten koste van kwetsba re weggebruikers. De automobilist heeft te ken 50 rijden, maar dat moet je natuurlijk nooit doen. Instructeurs die tegen jongelui zeggen: daar spelen kinderen, straks zijn het jouw kinderen. En het moet natuurlijk helemaal niet gaan zoals ik eens meemaak te. Ik zag een lesauto. Je hoorde het niet, maar je merkte dat de instructeur tegen de leerling zei: druk maar even door”. De auto is te veel op snelheid afgestemd, is te veel een instrument, waarmee je agressie kan afreageren. En ook op roepen”. „Ik heb het er ontzettend moeilijk mee gehad. Ik had zelfs de indruk dat de familie van het slachtoffer het er minder moeilijk mee had. Al ben ik me ervan bewust dat je de neiging hebt in zulke situaties in je eigen straatje te praten”. „Om dat maar eens even te doen: wie doet wat aan de psychische nood van iemand, zoals ik. Enige begeleiding heb ik nooit gekregen, hoewel ik het er ontzettend moeilijk mee had. En nog steeds soms”. „Die krant bijvoorbeeld. Een sum mier berichtje. Kennelijk ongeïnspi reerd geschreven. Je naam. je functie. Alles staat erin. Routine voor de jour nalist. Je speelt ’n niet onbelangrijke rol in jouw gemeenschap. En daar staat het dan. Jij zat achter het stuur. En ook al was je dan onschuldig. „Ik heb een heilige angst voor men sen die met een borreltje op achter het stuur gaan zitten. Risicoverhogende dingen doen. Terwijl die auto toch alMaar die auto laten staan? Los je daar wat mee op? Je bent er niet door niet te rijden. Je bent er ook niet door wel te rijden. Je moet alleen nooit op je strepen staan. Rechten? Dat is vaak onzin in het verkeer. Laat ze hun voor rang maar nemen, denk ik dan. Graag zelfs”. veel privileges, de fietser wordt zo gedis crimineerd. Het instellen van speelstraten en woonerven is mooi. Net als het tegen gaan van sluiproutes. Maar vooral de men taliteit moet veranderen. Er moet nog veel meer aan voorlichting worden gedaan”. „Neem de rij-instructie. De meeste rij- instructeurs zijn heel serieuze mensen, die er alles aan doen hun technische en theore tische kennis op de leerlingen over te bren gen. Toch zullen er vermoedelijk weinigen zijn die net iets meer doen. Zo in de trant van: volgens de regels mag je in woonwij- Die dag van het ongeluk is hij naar het ziekenhuis gegaan. Daar ontmoette hij de dochter: „Ze zei alle begrip te heb ben. Vanuit haar diep christelijk gelooi zei ze: het is helemaal niet erg. Vader is in de Heerlijkheid. Maar ik dacht: ik ben óók christelijk, maar ik kan niet hoera roepen als ik weet dat ik dood ga. Dat geloof beleeft ze heel anders dan ik. Ze had het volgens mij veel gemakkelij ker dan ik”. Het contact tussen de dochter en de man, die haar vader doodreed, heeft drie jaar bestaan. De automobilist: „ik kon met de dochter overal over praten. Maar echt diepgaande gesprekken, neeIk heb het wel eens geprobeerd. Net zo goed als ik heb geprobeerd in contact te komen met de moeder. Te gen de dochter heb ik gezegd: als uw moeder het wil, zal ik graag bij haai komen. Ik betreur het dat ze dat niet heeft gewild. Ik had graag geweten hoe zij het heeft beleefd. Schuld. Onschuld. Over dat soort dingen had ik graag met haar gepraat. Ze is gelukkig weer hele maal opgeknapt. Nou ja, helemaal op geknapt. De automobilist bedoelt dat niemand weer helemaal wordt zoals voorheen na zo’n gebeurtenis. De automobilist: „Ik ben ook op de begrafenis geweest. Je moet daarvoor echt iets overwinnen. Niet zomaar iets. Je wordt daar dan ook bekeken. Zo van: daar heb je hem. Ik heb gepro beerd m’n medeleven over te brengen, geprobeerd „De buitenwacht: ze zeggen dat-ie onschuldig is, maar is dat nou zo? Dat doet pijn. Dat moet je echt meegemaakt hebben om je dat te kunnen voorstel len. De mensen willen het zo graag zwart-wit zien. Dat is gemakkelijk, den ken ze”. Hij is zich ook gaan afvragen wat snelheid is. Wie realiseert zich voldoen de dat 35 kilometer per uur fataal kan zijn? Ook in de eeuw dat alles sneller schijnt te moeten. Wie beseft, dat zelfs een fietser een dodelijk ongeluk kan veroorzaken? „Ik reed in alle rust”, benadrukt hij een aantal malen tijdens het gesprek. Ook zegt hij: „Ten opzichte van bejaar den en kinderen rijd ik nu super-, su pervoorzichtig”. De plaats van het ongeluk heeft hij twee jaar lang gemeden. „Elke keer als ik erlangs rij, denk ik ook nu nog: waarom is dat verdomme nou nodig geweest!”. En: „Ik zie het nog elke keer gebeuren. De tijd kan dat niet uit wissen”. Een zondagmorgen. Stralend weer. Vrijwel geen verkeer. Altijd al een heel stille weg. De auto rijdt nog geen 35 kilometer per uur. Onverhoeds stapt het bejaarde echtpaar het zebrapad op. Hij wordt gedood, zij zwaargewond. De automobilist krijgt al enkele uren na het ongeluk van de officier van justitie bericht dat hij vrijuit gaat. Nu, bijna tien jaar na het ongeluk, vraagt hij zich nog steeds af wat schuld is. Waarom moest in enkele tellen een familie in rouw worden gedompeld? Waarom was hij de veroorzaker? Want dat is hij, ook al is hij juridisch onschul dig. Zijn auto reed iemand dood. „Als ik daar nou niet in die auto had gereden? Had er dan misschien een ander gereden? Was hem hetzelfde overkomen? En waarom moesten het nou net oude mensen zijn? Zou een jonge vent het misschien overleefd hebben?” dichte rijen auto’s. Een volwassene is beter op z’n qui vive. Hoewel, enkele maanden later is op dezelfde plaats een volwassene verongelukt. Er is toen een inhaalverbod gekomen. Dat heeft het wel overzichtelij ker gemaakt, al temper je de snelheid er niet mee”. De moeder: „Het zou verschrikkelijk zijn geweest als het ongeluk was veroor zaakt door een dronken, roekeloze auto mobilist. Dan had je altijd met wrok ge zeten”. De vader: „De berichten in de krant lees ik nu met andere ogen. Je weet hoeveel verdriet er achter die paar regels zit. Je zou willen dat anderen die berichten ook anders gaan lezen”. De moeder: „Die berichten verhevigen onze pijn niet. Elke dag is er wel een moment dat ik aan hem denk. Dat is lang niet altijd een verdrietige gedachte. Het is niet zo dat er altijd tranen zijn”. „Door zo’n bericht kan een bepaalde herinnering wel worden verscherpt. Toen een kind van de vorige school van m’n zoon was doodgereden, zei de jongen tegen me: als mij dat zou overkomen, wat zou jij dat erg vinden. Ik zei toen: kijk maar goed uit. Veel mensen zouden dat zeggen, ver moed ik. Kijk maar goed uit, zeg je. Maar je denkt er niet helemaal bij door”. De vader: „Na het ongeluk heb ik een tijd niet normaal kunnen rijden. Op elke hoek zag ik gevaar. Ik zag alle fietsers slingeren. Daar moet je natuurlijk vanaf. Te voorzichtig rijden is ook gevaarlijk. Toch ben ik nóg defensiever gaan rijden dan voorheen. Ik reken er gewoon op dat opeens een kind tussen twee geparkeerde auto’s de straat opholt. Dat bejaarde men sen in gedachten van de stoep stappen. Ik ben me meer bewust van fietsende kinde- LA ili S

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1977 | | pagina 19