0 Felle kritiek van EEG en VS o 1 X3 SONY V iti: de Boeddha van de handel Overschot handelsbalans tien miljard dollar w r door G. A. de Kok r I Solidair Rijen-sluiters 1 Afspraken I B*** |w -• 1 - 'W Si 75 L Shaka ni seppo”, zeggen de Japanners en dat schijnt een spreekwoord lijn: „Preek niet tegen Boeddha, want het is nutteloos”. Menig westers ustrieel heeft neiging om hetzelfde te zeggen over de Japanners en hun rkt: houd maar op met betogen, want je komt er toch niet binnen, nmigen doen dit verschijnsel af met een vage term als „bamboegordijn”, 1 weinig redelijke verklaring evenwel, want onmiddellijk rijst de vraag: aruit bestaat dit gordijn? k geloof dat het samengesteld is uit vier parten, die zo met elkaar zijn weven dat het voor de buitenstaander moeilijk is te onderscheiden met Ik deel hij op zeker ogenblik heeft te maken. Het eerste part betreft de bouw van de na-oorlogse Japanse economie, nummer twee de vriendelij- maar niettemin dwingende inmenging van de overheid en het derde part ikt de eigenaardige structuur van het Japanse bedrijfsleven. Het vierde ik is het ondoorzichtigste deel van het gordijn: een reeks psychologische toren die voor de westerling moeilijk in een achternamiddag zijn te orgronden. Vandaar: shaka ni seppo. De opbouw van Japans economie na de oorlog is een hoofdstuk op ihzelf, een geschiedenis van „de rijen sluiten en zorgen dat we er weer ivenop komen”. Tachtig miljoen Japanners zaten in 1945 met een desolate edel en kregen er nog eens zes miljoen landgenoten bij, die van elders nesten repatriëren. De voedselvoorziening was slecht: een minimaal ikket aan levensmiddelen of zelfs nog minder. Steden en industrie- bieden waren door zware bombardementen vernietigd en het produk- vermogen was tot bijna niets gereduceerd. Er vielen echter enkele lichtpunten te signaleren: de Amerikaanse bezet- ig bleek minder erg dan de Japanners aanvankelijk verwachtten en tvendien toonden de Amerikanen zich bereid om de Japanse economie eer op gang te brengen. as' M il 7 2 f if, s. E peciaal ministerie leidt im- en export van Japan >1 f.5 Volgens deze redenering behoort Japan als bond- In die sfeer toog men met verbazingwek- ende energie aan het werk en met groot ucces: in minder dan tien jaar was het ooroorlogse niveau weer bereikt. Aan het ind van de jaren vijftig begon Japan luitenlandse markten te verkennen en te eroveren en sindsdien is de wereld met Japanse goederen overstroomd. Over het ilgemeen namen de bedrijven genoegen net kleine winstpercentages: voor hen ras een plaats op de internationale markt let belangrijkste. Evenwel, de Japanse regering hield tiet name tijdens de opbouwperiode de renzen gesloten voor buitenlandse goede- en. Voor de eigen industrie betekende dat en niet geringe bescherming: op de thuis- narkt had men geen last van buitenlandse toncurrentie en evenmin van die uit het linnenland. Daarvoor zorgde namelijk de (verheid eveneens, in het bijzonder het nachtige ministerie voor internationale landel en industrie, zowel in als buiten lapan bekend onder de Engelse afkorting ,Miti” (ministry of international trade and ndustry). Dit departement begeleidde de ia-oorlogse industrialisatie met reeksen 'an maatregelen, zodat er voor de binnen- andse markt een evenwichtige situatie (ntstond. Vermeden werd bijvoorbeeld lat bedrijven zich zo ontwikkelden dat ze lp de thuismarkt fel met elkaar gingen concurreren. Aldus werd mede de basis gelegd voor uitwaaiering van Japanse pro- dukten over de hele wereld. Miti vormt het tweede stuk van het bam- boegordijn: de vriendelijke, doch dwin gende inmenging van de overheid in het bedrijfsleven. In Japan is Miti meer dan zo-maar-een-ministerie, het is een begrip, een symbool. Een symbool voor de macht van een bekwame, goed functionerende staatsbureaucratie, die haar vertakkingen heeft in alle onderdelen van het bedrijfsle ven. Vanuit dit departement werden en worden de uitgangspunten geformuleerd voor de Japanse expansie, overigens in zorgvuldig overleg met het bedrijfsleven zelf. „Japan? Dat is de werkplaats van zowat de hele wereld en ze sjouwen er verrekt hard”. Het is de opmerking van een Nederlands industrieel en hij voegt er met een vage bewondering aan toe: „Staken doen ze er op zondag en demonstreren op het trottoir: dan gaan de lopende zaken tenminste normaal door”. Miti bevindt zich in het machtscentrum van dit bedrijfsleven en controleert vanuit dit punt de totale ontwikkeling van de Japanse economie. Zo zorgt het voor ver werving van technologische kennis uit het buitenland en het let erop dat het bedrijfs leven op zo gunstig mogelijke voorwaar den de beschikking krijgt over patenten uit het buitenland. Bij de toewijzing daar van wordt een „verdelende rechtvaardig heid” toegepast, zodat exporterende in dustrieën ieder voor zich en in een redelij ke concurrentie met elkaar een deel van de buitenlandse markt kunnen veroveren. Zo nodig bevordert het fusies van bedrijven als dat met het oog op de marktontwikke ling nodig wordt geacht. Een dergelijke onevenwichtige situatie leidt ze ker bij een teruglopende wereldhandel tot grote spanningen tussen Japan en de overige wereld, mat als gevolg dat her en der wordt geroepen om bescher mende maatregelen. Van al deze reacties is men in Japan danig geschrokken: „We zullen er iets aan moeten doen”. Meer dan vroeger begint dit land te beseffen dat het niet alleen op de wereld is, maar dat het rekening moet houden met de belangen van vele anderen. Men begint in te zien dat economie en (buitenland se) politiek niet gescheiden kunnen worden. Zo lopen de economische eisen die de Verenigde Staten met name aan Japan stelt, min of meer parallel met een verlangen van Amerikaanse kant dat Japan zich bewust wordt van zijn belangrijke politieke plaats in Azië. Alle Japanners die ik over deze kwestie sprak, waren het evenwel over één ding eens: de oplossing ligt niet in een vermindering van de Japanse export, maar in een drastische verhoging van de import. Buitenlanders in Japan halen twijfelend de schou ders op: zij vrezen dat die verhoging heel lang op zich zal laten wachten. „We kennen de Japanners”, zeggen ze. De Nixonshocks: het plotseling bezoek van Nixon aan China, waardoor China ineens een reëel „interna tionaal gevaar” zou kunnen gaan worden; in Azië de rol van Japan overnemen wellicht. Dan een tijdelijke belasting van de VS op (vooral) Japanse importgoede- ren. Voorts een kort embargo door de VS op de sojabonenhandel (i.v.m. Russische aankopen). De VS leveren 92% van dat belangrijk bestanddeel van het Japanse voedselpakket. En tenslotte de oliecrisis, waardoor vooral Japan in het nauw kwam. Dat alles betekent, dat Japan meer oog heeft gekregen en moet hebben voor de internationale verhoudingen. genoot van de VS een gewichtige rol te spelen in de internationale politiek en dient het vanuit die rol initiatieven te ondernemen, zodat Amerika zich min der op Azië hoeft te concentreren. Ondoorzichtigheden waarin het Miti een leidende rol vervult. producenten, grossiershuizen, grote wa renhuizen en detaillisten, waardoor er tus sen producent en consument een vrijwel ononderbroken vertikale lijn bestaat. Een buitenstaander een buitenlands fabri kant bijvoorbeeld ziet maar zelden kans om die lijn naar zich toe te buigen. Handelssecretaris Coops: „Een grossier krijgt een buitenlands product aangebo den, zet dat af onder zijn detaillisten en dat blijkt zo goed te gaan dat het produkt een niet gering deel van zijn omzet gaat uitma ken. Dan beginnen de moeilijkheden: men gaat proberen de man weer in het gareel te krijgen. Het wordt plotseling moeilijk voor hem om bij zijn bank kredieten te verlen gen of te verhogen, bepaalde Japanse le- veringen die hij ook nodig heeft krijgt hij niet of met grote vertraging. Zo zit hij op de een of andere manier toch met de vinger tussen de deur. Gevolg: de man importeert niet langer meer, of veel minder, onder het voorwendsel dat de Japanner het produkt toch niet koopt. Voor de buitenlander is het in zo’n geval moeilijk zo niet onmogelijk om zich te handhaven”. Soms lukt het: Philips bij voorbeeld heeft een redelijk marktaandeel weten te verwerven voor koffiezetmachi nes (en dat in een theedrinkend land als Japan) en voor scheerapparaten, maar het heeft wel tijd gekost en bovendien werd nauw samengewerkt met de Japanse on derneming Matsushita. Wanneer men met figuren uit het Japanse bedrijfs leven en van de overheid spreekt over de huidige handelsmoeilijkheden, valt al spoedig het woord „Nixon-Shocks”. Tijdens het Nixonbewind heeft zich een aantal gebeurtenissen voorgedaan waardoor Ja pan plotseling besefte dat de wereld aan het verande ren is en dat het aan die verandering deel behoort te hebben, of het dat nu plezierig vindt of niet. WW*»-1 Met enkele verdere cijfers kan de juistheid van deze kritiek worden geïllustreerd. In 1976 exporteerde Japan voor ruim 67 miljard dollar, ruim twinitg procent meer dan in 1975, hoewel de wereldhandel over het algemeen terugliep. Inmiddels is uitgerekend dat er over 1977 opnieuw een stijging van de Japanse export valt te registreren van vermoedelijk veertien procent. Een daarmee loopt de uitvoer van Japan op tot bijna tachtig miljard dollar. De stijging van de export naar de Verenigde Staten over 1976 bedroeg ruim veertig procent, naar West-Europa vierendertig procent en naar de EEG zevenentwintig. De stijging van de import uit deze landen in Japan is echter vrijwel te verwaarlozen: de Verenigde Staten leverde nog geen twee procent meer in 1976, West-Europa bijna zes en de EEG nog geen vier procent. De totale Japanse import groeide in 1976 met slechts elf pro cent en ook hiér lag het accent op grondstoffen en halffabrikaten. Het aandeel van buitenlandse pro- dukten is met name op de Japanse consumenten markt te verwaarlozen Het vierde part van het bamboegordijn: de moeilijk meetbare psychologische ele menten. De Japanse consument is duide lijk solidair met de eigen industrie, is bo vendien erg kritisch en stelt vaak speci fieke eisen, die het Westen niet of nauwe lijks kent. De solidariteit met het eigen produkt is vermoedelijk mede te verklaren uit het Japanse volkskarakter en de ge schiedenis van het land: er is sprake van een gevoel van „uniek zijn” in deze wereld en tevens van een opvallende groepssoli- dariteit. Het taalisolement is daarin even eens een factor, zo ook de geografische gesteldheid, het „eilandgevoel”. De Japanse consument kent als lid van zijn volksgemeenschap twee uitdrukkin gen die zijn gedrag medebepalen: „Nip- pon-ichi”, de eerste in Japan, voorts „se- kai-ichi”, de eerste in de wereld. Waarom zou hij een niet-Japans produkt kopen? De tv-commercials en de grote dagbladadver tenties geven hem in dit opzicht nog weer een extra-impuls: het Japanse produkt is het beste. Bovendien: het Japanse be drijfsleven kent wat de Amerikanen noe men „lifetime-employment”: de meeste Ja panners blijven hun hele leven bij één en hetzelfde bedrijf in dienst. Daardoor voelt hij het als een persoonlijk belang om het bedrijfsleven van zijn land zo sterk moge lijk te maken. Zo is globaal aangeduid het bam boegordijn veelzijdig samengesteld: een sterke thuismarkt, waarvoor de eigen in dustrie vrijwel alles maakt en dat boven dien bijzonder goed doet, voorts een diri gerende overheid, die nauw samenwerkt met het bedrijfsleven. En op zijn beurt leidt en bewaakt dit bedrijfsleven het hele distributiesysteem zo zorgvuldig, dat bui tenstaanders er zich geen meester van kunnen maken. Tenslotte is er een reeks van factoren die de Japanner een gevoel geven van „wij staan alleen in de wereld en behoren de rijen gesloten te houden”. Een dergelijk gordijn is moeilijk te verwij deren. Toch begint men in Japan in te zien, dat er heel wat moet veranderen. „Wij kunnen onze verantwoordelijkheid voor de han- delstekorten in deze wereld niet ontken nen”, zei onlangs onderminister Yoshino van buitenlandse zaken. Maar enigszins hulpeloos voegde hij er aan toe: „Ik weet niet hoe we op korte termijn verandering in deze situatie kunnen brengen”. Na zo’n opmerking is er alle aanleiding om het hier eerder aangehaalde Japanse spreekwoord nog eens te citeren: „Preek niet tegen Boeddha, want het is nutteloos”. Shaka ni seppo. Maar Miti, de Boeddha van het Japanse bedrijfsleven, zal toch moeten luisteren. en bedrijfsleven en die nu is in Japan optimaal. Ze betreft alle sectoren van het bedrijfsleven: de banken zijn er bij betrok ken, de handelsbedrijven, de producenten en de distribuanten. Daardoor ontstaat de voor de buitenstaander bizarre situatie dat de Japanse regering naar buiten een breed gebaar kan maken, zeggend: „De Japanse markt staat voor iedereen open”, terwijl de werkelijkheid een vrijwel gesloten markt is, waarin allerlei omzichtige en ondoorzichtige patronen een rol spelen. Enkele voorbeelden. Miti stelt veilig heidsvoorschriften vast voor bijvoorbeeld elektrische apparaten of voor auto’s en doet dat in zorgvuldig overleg met Japanse producenten van deze artikelen. Bij dit overleg zijn echter geen buitenlandse im porteurs betrokken, met als gevolg dat zij plotseling horen dat op korte termijn be langrijke wijzigingen in de veiligheids voorschriften van kracht worden. Op dat moment staan ergens op een kade in Tokio enige scheepsladingen Ame rikaanse wagens, die maar één gebrek hebben, namelijk dat ze niet voldoen aan de nieuwste Japanse voorschriften. Voor de importeur zit er weinig anders op dan terugverscheping naar de VS voor nadere aanpassing. Inmiddels is de Japanse markt enige tijd van de bewuste auto’s verstoken: het „gat” wordt haastig opge vuld door Japanse fabrikanten. Met elek tronische apparatuur zijn dezelfde erva ringen opgedaan. „Japanners zijn geboren rijen-sluiters”, zei mij een Amerikaan, „op zo’n moment kun ja als buitenlander wei nig doen”. Rijen-sluiten komt ook op een andere manier voor: als de Japanners een goed westers produkt zien, willen ze het nama ken en dat lukt ze vrijwel altijd, meestal onder de originele prijs. Een enkele maal is men gevoelig voor import. Handelsse cretaris drs. C. M. Coops van de Neder landse ambassade: „Soms vinden de Ja panners dat het niet de moeite loont om een produkt zelf te maken, soms zijn er patenten in het geding die ze niet kunnen verwerven, soms ook heeft een produkt een bepaalde „snob”-waarde: het is voor de Japanner aantrekkelijk om dit of dat uit het Westen te hebben”. Miti houdt voorts toezicht op afspraken die met buitenlandse handelspartners worden gemaakt, bijvoorbeeld als onder druk van dreigende protectiemaatregelen vrijwillige quota (zoals bij auto’s en elec tronica) voor bepaalde landen worden vastgesteld. Bij economische zaken in Den Haag zei men mij: „De controle kan men rustig aan Miti overlaten: ze doen het pijn lijk nauwkeurig en wellicht beter dan wij het kunnen. Je kunt volledig op die men sen vertrouwen”. Voor deze overheidsinmenging bestaat in Japan een speciale naam: „gyosei shi- do”, oftewel „administratieve begelei ding”. Op de westerse toeschouwer maakt dit systeem een wat fragiele indruk, omdat het niet op enige wettelijke maatregel stoelt, maar slechts op wederzijds vertrou wen tussen overheid en bedrijfsleven. In de praktijk echter is het allesbehalve fra giel: de Miti-begeleiding werkt als ging het om preciese maatregelen in een nauwkeu rig en wettelijk bepaald kader. Ruim tien jaar geleden kwam dit stelsel evenwel in opspraak door wat in Japan als de „Sumitomo-zaak” bekend is geworden. Het ging om een staalcrisis: de markt was bijzonder slecht, waarop Miti aan onge veer vijfentachtig producenten beperken de maatregelen voorstelde om de crisis het hoofd te kunnen bieden. Eén bedrijf ech ter Sumitomo ging niet akkoord met de aanwijzingen van Miti, waarop dit mi nisterie de steenkooltoewijzingen aan deze fabriek introk. De kranten stonden er in die dagen vol van: voor het eerst in de economische geschiedenis van Japan haal de de „gyosei shido” de voorpagina’s. Overigens kwamen Miti en het bedrijf na enige tijd zoals in Japan gebruikelijk keurig tot overeenstemming. Een stelsel als deze „begeleiding” kan alleen maar goed werken als er sprake is van nauwe samenwerking tussen overheid Ik kreeg de indruk dat Zwitserse horlo ges duidelijk onder dit „snob-appeal” val len: de Japanners maken zelf voortreffelij ke uurwerken, maar in de betere zaken wordt aan het Zwitserse horloge alle aan dacht gegeven. Een in dit verband opval lende reactie van een Japnner met wie ik een groot warenhuis bezocht: „Als je hier een man aantreft meteen Japans digitaal- horloge, is het vermoedelijk een buitenlan der, een man met een Zwitsers horloge is daarentegen vast en zeker een Japanner”. De verwevenheid van de overheid met alle sectoren van het Japanse bedrijfsle ven is in feite onderdeel van het derde part van het bamboegordijn: de structuur van dit bedrijfsleven. Er is sprake van inten sief en voortdurend contact tussen de top van de gouvernementsbureaucratie en de leiding van bedrijven en banken. Dat wordt nog weer bevorderd door het be staan van grote handelsassociaties: nauwe bindingen (onder meer tot uiting komend in een gemeenschappelijke naam) tussen De werkplaatsvergelijking klopt in ieder geval met de cijfers: rond tachtig procent van de goederen die Japan invoert, bestaan uit grondstoffen en halffabri katen, terwijl ruim zesennegentig procent van de export een gereed produkt is. Om het wat simpel te zeggen: Japan koopt over de hele wereld ruw materi aal, maakt er vervolgens mooie dingen van en ver koopt die weer. En daar leeft het land van. Voor 1977 wordt er een overschot op de Japanse handelsbalans verwacht van rond tien miljard dollar. Een aardig bedrag, waar de rest van de wereld nogal grimmig tegen aan zit te kijken. Vooral uit de Verenigde Staten en uit de EEG is er felle kritiek: Japan overstroomt de wereld met pro- Jukten, maar doet omgekeerd weinig of niets om de eigen Japanse markt open te stellen voor goederen uit het buitenland. Je hoeft maar rond te kijken - bijvoorbeeld op een parkeerplaats van motoren, zoals hier bij de RAI - en je ziet volop Japanse produkten staan. En dat geldt voor veel terreinen zoals geluidsweergave, radio, scheepvaart, auto’s, fo tografie en optiek. r i a®

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1977 | | pagina 19