Het Heilige Leven
ft
re
Miljoen schadevergoeding schijntje
5* U
OUD-CHEF-ARTS MELLEMA:
n
i
11
ïfp,
ft
röi
ia
te
B
29
„HET WAS ’N PRACHTBOOT”
0
r
4
De pest
door Nic van Loopik
Zwaaien
Louis
HEf KlEUWOftMCS ÉrfrtEmrt
EÉk&Y M T’frClfie
vgWAcrtf
po oh
PtWKhFffeE TofrtoofcMlté
Japans geleerd
7
IN EEN
OMZIEN
iiiniiiiii
X
f5
1
7"
7
/l
i
o 5
s
t
Ondanks vele onaangename ervaringen kan de 76-jarige oud-chef-
arts A. W. Mellema van het door de Jappen gestolen hospitaalschip Op
ten Noort nu nog boeiend vertellen van zijn vreemde contacten met de
Japanners. „Die schadevergoeding is niks, het is nog geen miljoen
gulden, een schijntje. Het was zo’n prachtschip. We hadden 200 bedden
en zo’n mooie operatiekamer met twee operatietafels”.
„We voeren op 28 februari 1942 uit. Ik stond naast de kapitein op de
brug, ik had goeie ogen en ik zag rondom ons heen toppen van wel
tachtig masten. Ineens hét sein: gij moet stoppen, gij moogt uw radio niet
gebruiken Direct daarna werden de batterijen van een kruiser en twee
destroyers op ons gericht. Alle draden werden stukgesneden, de
radiolampen kapotgeslagen”.
Hij verontschuldigt zich dat hij' geen foto „van zijn mooie schip” heeft.
„Alles is ons afgenomen, we hadden niks bij ons toen we terugkeerden
na de bevrijding. Ach, bij ons viel het eigenlijk wel mee. Ze hebben me
nooit geslagen. We hebben wel ernstige zieker» gehad, maar we waren
met zeven medici en vijftien verpleegsters”.
„Het tartende was dat je met z’n allen in één ruimte, een soort
Amerikaanse missieschool, moest verblijven. Binnen een week hadden
we allemaal schurft. Voor die verpleegsters hebben ze later een heel
mooie ruimte bijgebouwd. Dat vonden ze zelf zeker ook te gek”.
i
1
HospitaalschipOp ten Noort
Een van de nieuwsbulletins van Mellema tijdens zijn gevangenschap in Japan
n
Bommen missen Hr Ms Java
’oor
aan
een
laar
Zant
die
iwe-
3ZUS
■aak
op
van
den
1 en
n d(
hun
i di
jdei
lllllllll
d zes ’s morgens. We zagen al gauw, een
ivert
esco'
n vai
arv;
71 schreven. Dat hebben ze gedaan,
„maar in het Japans. Wie weet wat erin
dat het beetje Nederlanders en het
Nederlands oorlogsmaterieel in we
zen niets meer betekende. De Op
ten Noort kon daardoor zonder ra
diocontact heel argeloos te midden
van een sterke Japanse oorlogs
vloot in de Javazee gaan varen. Dat
de Japanners niet heel zeker van
hun zaak waren, was al bekend. Bij
de capitulatie hebben ze het Neder
landse schip laten zinken in een
poging hun wandaad onbekend te
laten.
De gegevens over de lotgevallen
van het schip in het archief van de
marine zijn sober. Fel zijn de
brieven die de scheepsleiding naar
diverse adressen heeft geschreven
om te protesteren tegen die onge
bruikelijke diefstal en de ontvoe
ring.
Het 8000 ton metende schip werd
op 12 februari 1942 in dienst ge
steld. Zestien dagen later pikten de
Japanners het in. De buit werd ja-
ren later door de Japanners op een
gemakkelijke manier uit het ge
zicht gebracht. Dat gebeurde op 17
Onze verslaggever sprak met oud-
chef-arts A. W. Mellema van het
hospitaalschip.
arts Sjoerd Wiemans kreeg stoksla
gen omdat hij zo’n vent van zijn spul
len wegduwde”.
Mellema was de enige die aan wal
„Op een keer, op de binnenplaats
van de apotheek, zag ik daar van die
grote bierflessen staan. Op het etiket
stond „spiritus Bolsianum”. Nou, je
begrijpt wat het was. Ik heb ’t die
Jappen aan boord laten dragen en we
hebben het fijn voor een goed doel
gebruikt. Moet je je voorstellen, jene
ver in bierflessen in de apotheek. Dat
komt, die apotheker was ook beheer
der van de sociëteit. Hij heeft het voor
de Japanners willen verstoppen”.
„Ik ging de hele dag Japanse tekens
bestuderen”, zegt de nog vitale oud-
arts. „Ja, nou kan ik het lezen. Als ik
in Den Haag kom en ik zie op zo’n
restaurant staan Wong Tsjoe Wong,
dan denk ik: Baas boven Baas”. In het
kamp gebruikte hij het Japans om als
berichtenbron te fungeren. De Neder
landers hebben daardoor de ontwik
keling van de oorlog kunnen volgen.
Ze wisten zelfs dat de atoombom zou
worden gegooid.
Op Mellema’s verjaardag, 4 decem
ber, verloren de Nederlanders hun
schip. „Het sneeuwde in Yokohama,
wij hadden alleen maar lichte tropen-
kleding. Zo gek, alles moest je inleve
ren, zelfs speelkaarten, maar ze heb
ben niets gestolen. Later hebben we
alles teruggekregen. De dag dat wij
vertrokken, kwam een officier mijn
sabel terugbrengen. Die moest ik ge
durende de reis omgorden. In treinen
zijn we op 19 december naar het bin
nenland gegaan. De gordijnen moes
ten dicht, maar bij de heilige berg
Fudjijama gingen ze open. Als toeris
ten mochten we kijken naar dat won
der in het maanlicht”.
De kapitein-arts, die als Utrechts
student in Hamdorf in Laren pianist
was in een jazzorkest „Daar heb ik
grotendeels mijn studie mee betaald”
verwierf zich in het kamp, dat toen
volgde, de waardering van zijn mede
gevangenen. Hij vond een manier om
het moreel hoog te houden.
De heiligenlevens waren ongemeen interessant, al
eindigden zij zonder uitzondering met een vaak bloe
derige marteldood. Ik kwam tot de ontdekking dat
heiligen meestal een zeer avontuurlijk en afwisselend
bestaan voerden. Geen van hen zat dag in dag uit tot
zijn 65e jaar op een kantoor, in de eerste plaats omdat
er in de bloeitijd van het heiligenwezen nog geen
kantoren bestonden, maar bovendien omdat zij lak
hadden aan alles wat gewone, onheilige mensen als
dagelijkse plicht beschouwden. Daardoor werd ook
geen van hen ooit rijk, behalve héél even tengevolge
van een wonder, maar dan gaven zij onmiddellijk alles
weg. Sommigen, zoals de heilige Gerardus Majella,
hadden door onverdroten training de kunst verworven
zich enige decimeters boven de begane grond te verhef
fen en zich in die toestand door hun, meestal zeer kale,
woonvertrek te bewegen. Het vreemde woord dat deze
vaardigheid aanduidde was „elevatie”, een danwinst
voor mijn vocabulaire waarmee ik op school de onder
wijzer kon verrassen. Een andere, vrouwelijke heilige
wier naam mij is ontschoten, verstond uitstekend de
kunst van goochelen. Zij gebruikte dat talent echter
alleen in dwangsituaties, als haar heiligheid in de knel
dreigde te raken. Wat nogal eens het geval was, aange
zien zij een echtgenoot had.
Een mijner oudtantes van moederszijde was een
echte kwezel. Zij was ongetrouwd, zoals dat bij kwe
zels de gewoonte is en zat om de haverklap in de kerk,
in een biechtstoel of ergens waar wierookgeur hing. Zij
rook zélf naar wierook, zei mijn vader eens zeer verbol
gen, toen zij voor de zoveelste maal mijn moeder had
omgepraat voor een abonnement op een eindeloze
serie wekelijkse afleveringen over „Heiligenlevens”.
Die leeshonger bleef mijn oudtante niet verborgen,
aangezien mijn vader het abonnenment iedere week
opzei en mijn moeder het om mijnentwille telkens weer
verlengde. De kwezel kreeg daardoor een omvangrijke
administratie te verwerken, die zij lankmoedig aan
vaardde als een verdienste voor haar toekomstige
leven in de hemel. Zij zit daar nu al jarenlang van te
profiteren.
In mijn kinderlijke herinnering bleef die serie gedu
rende mijn gehele jeugd binnenregenen, merkwaardig/
genoeg met het effect dat ik al die fraai geïllustreerde
katernen in één adem uitlas, zodra ik de kunst daartoe
machtig was.
Wat mij als kind natuurlijk niet opviel was, dat in de
wekelijkse boekwerkjes de volle nadruk werd gelegd
op de heiligheid, maar met zeer vage termen werd
gesproken over de aard van de zondige bedreigingen.
Later is mij duidelijk geworden, dat in het merendeel
van de gevallen de kuisheid van de aspirant-heiligen
werd belaagd, zodat omwille van de kuisheid des lezers
daaromtrent niet in details werd getreden.
Zo, was ik echter al op zeer jeugdige leeftijd
overtuigd van het feit, dat heilig worden om den
drommel niet meeviel. Ik veronderstel dat het mens
dom in moderne tijden daarom de pogingen daartoe
volledig heeft opgegeven. De gewichtloosheid van te
genwoordige ruimtevaarders heeft uiteraard niets met
de heilige „elevatie" te maken. Fred Kaps, die een op
eigen houtje spelende viool te voorschijn goochelt uit
een zakdoekje bezigt daartoe geen heiligheid, doch
ordinaire trucs. Wat een echte heilige in onze dagen
zou moeten presteren om als zodanig op te vallen, is
mij een raadsel. De waarheid is waarschijnlijk, dat het
moderne heiligworden slechts bestaat in het verborge
ne en dat juist niet-opvallen een voorwaarde van
heiligheid is geworden. Waarmee tegelijk een einde is
gekomen aan de winstgevende uitgaven van wekelijk
se series en aan de activiteiten van kwezels. Althans in
ds vorm zoals mijn oudtante die beoefende.
De intense hekel die mijn vader aan kwezels had,
was mij op zeer jeugdige leeftijd wel duidelijk maar
minder begrijpelijk. Ook mijn moeder, van nature zeer
rechtschapen en zedig, had er enige moeite mee. Later
heeft hij het mij in niet mis te verstane bewoordingen
uitgelegd.
Op zekere dag bracht zij een omvangrijk stuk speel
goed voor mij mee, dat ik met brandende nieuwsgierig
heid uitpakte. Het was een miniatuur altaar met minia
tuur heilige vaten en een kasuifel op kindermaat. Er
was zelfs een allerliefst klein wijwaterkwastje bij.
Toen ik tenslotte met afnemende blijdschap een doosje
uitpakte waarin mini-hostietjes van ouwel zaten, was
bij mijn vader de maat al bijna vol. Maar toen mijn
oudtante met gevouwen handen uitriep: „Onze Louis
wordt later pastoor!” barstte hij los.
Dit alles beseffende, kwam ik tot de enigszins be
angstigende conclusie dat ik nauwelijks aan de klau
wen van het kwezelwezen was ontsnapt. Niet door zo
hongerig heiligenlevens te lezen, maar door mijn oud
tante de indruk te geven dat ik zeer ontvankelijk voor
haar lagen en listen was. Gelukkig viel zij door over
matige kwezelijver bijtijds door de mand.
Een kwezel is een schijnheilige. Maar dat is niet
alles. Een kwezel probeert anderen tot kwezels te
maken en koestert een af keer van allen die zich daarte
gen verzetten. Nooit zal een kwezel zich een aantal
decimeters boven de grond kunnen verheffen buiten
een ruimtevaartproject. Nooit zal een kwezel de mar
teldood sterven, want zij zijn daarvóór al overleden
aan afgunst en nijd.
jed
en
ise-
en-
op-
tof-
it nif
t niet
ijdei
ver ji
word
leven
een
ime
tot
met
het
'en-
:aat
wij
ren
oor
ten
is.”
dat
eid,
I
tb
n
M
Zeer beheerst, maar paars van ingehouden toom,
stak hij mijn oudtante nagenoeg dood met zijn blik, en
hij zei ijzig en zeer luid: „Onze Louis wordt alles,
behalve pastoor en als onze Louis pastoor wordt, word
ik Paus!” Mijn moeder begon zacht te jammeren, waar
schijnlijk omdat zij besefte dat dit pausworden eerst
een huwelijksontbinding noodzakelijk zou maken, en
mijn oudtante mompelde iets dat op „godslastering”
leek en verdween met haar mini-kerkinventaris -voor
goed. Waarschijnlijk naar het leefmilieu van een ander
neefje, dat door zijn omgeving minder in zijn heilige
roeping werd geremd. Van mijn vader kreeg ik enkele
dagen nadien een prachtig boek van Hendrik Conc-
sience, die zijn lievelingsschrijver was. „Baas Gansen-
donck” heette het. En dat was géén heilige.
centi
enaar
Mam -
Dromi
„Les
jwief
naaki
veldia
angel]
de ml
bijd
Amen
uiteel
te vil
in d
•ouwa
ze hel
maka
Fii
aac J
'ekavf
aze in
Ier. Z
leden
lan m
„We hebben een Engelse dictionaire
van de wacht gegapt. Ze hebben zich
rotgezocht. Toen moesten we aan Ja
panse kranten komen. Dat deden
twee vrouwen: ’s nachts in donkere
jassen gehuld langs de huizen stuk
ken krant uit vuilnisbakken of zelfs
uit de keuken pikken. Die politiebe
waking dacht toch dat we niet weg
konden. Het was heel gevaarlijk, er
stond de doodstraf op. Ik probeerde
die stukken krant te vertalen, en het
ging steeds beter. Op den duur had ik
een hele berichtendienst en dat meld
de ik de groep dan elke avond om
kwart voor acht”. Met ironie zegt hij:
„Ja, ik was toen ook journalist”.
mocht om inkopen te doen met geld
dat de Jappen niet van de gevangenen
hadden afgepikt. „Ik kocht medicij
nen, maar op den duur raakten ze
op”.
■rda
enig
m.
n h
:e
sta;
l. 2
:e b
r et
it di
ven
mai
uwe
eldd
uwe
ts i
jers
zee
mor
vai
eei
:run
r he
vai
;rot
.He
rich
tg i
n ht
on
s e
iak«
lp e
jtre
oor
Idel ment dat wij de oorlogvoering hebben
„Ach, ik draag de Japanners geen
kwaad hart toe hoor, maar het argu-
„Bemanning en verplegend perso
neel (43 mannen en vrouwen) bleven
tot 16 oktober in diepe rustWe deden
niets anders dan haaien vangen.
Opeens kwam er een complete Japan
se bemanning, de radio werd weer
geïnstalleerd en op 22 november ’44
zijn wè vertrokken, ’s Nachts voeren
wij met volle lichten, om te latpn zien
dat het een hospitaalschip was, dat
niet mocht worden aangevallen”.
oeilij [strijdmacht”. Hij
nmei t----
naar Australië te vluchten. „We
hielden om negen uur scheepsraad.
Dat waren de kapitein, de ehef-machi
nist, de purser en ik. Over de Oost
zouden we varen. Om twee uur slopen
we weg, maar al spoedig kwam er een
Japanse bommenwerper vlak boven
ons. Die piloot zwaaide en wij zwaai
den vrolijk terug, niks kwaads ver
moedend. Maar toen begon-ie bom
men te gooien. Een arts, een laborant
en een verpleegster zijn gesneuveld.
Dertien gewonden”.
„Dat vonden we niet zo lollig. We
gingen snel terug. Een mijnenveger
maakte aan ons vast. Daar was een
arts aan boord: Sibatini Youshiharua.
Die sprak verdraaid goed Duits. Aar
dige, jonge vent, later gesneuveld. Die
Japanners hadden een prima marine.
Ze vonden het zelf ook beroerd dat ze
ons gevangen moesten nemen. Het
zijn orders uit Tokio, zeiden ze.
„Daarna hebben we duizend dren
kelingen uit zee opgevist. Ze moesten
allemaal het ruim in, we hadden geen
contact rneer met ze; onzinnig. Ik heb
gezegd: we gaan er toch naar toe. We
hebben de gewonden geholpen. De
meesten waren spiernaakt. Ik heb de
commandant nog een van mijn pyja
ma’s gegeven”.
„Die twee chirurgen hebben daarna
schitterend werk geleverd. Er werd
geopereerd, scherven verwijderd,
darmen gehecht. Dat was op 2 maart
1942. Daarna druppelden nog meer
drenkelingen naar de operatietafels.
Ze waren door de Jappen opgepikt,
terwijl het eigenlijk onze taak was”.
„We voeren aldoor maar achter die
Japanner aan. Op 10 maart moesten
alle drenkelingen aan de wal, maar de
gewonden mochten we houden. Een
maand lagen we niks te doen en op 12
april kwamen er ineens trucks met
staande zieken erin. Twee zijn er
overleden. Het waren voornamelijk
dysenteriepatiënten. Tot 16 oktober
hebben wij daar hospitaal gespeeld
bij Makassar. De bedden hebben al
tijd vol gelegen”.
„Die Japanners waren zo achter
dochtig. Ze kwamen kijken of er echt
wel een blindedarm werd weggeno
men. Nou ja, soms hebben we wel
eens een blindedarm weggehaald om
zwaar gehavende Amerikaanse krui
ser aankomen”.
Een „typisch staaltje van Japans
optreden”, waarbij hij nog kan nala
chen, noemt hij: „De vijand kwam
aan( boord, direct rukte zo’n Japanner
arvai pet van k°P van de kapitein en
j sym „zette hem zelf op. Ja, en dan bij zo’n
'„belangrijke man. Later kreeg-ie ’m
terug hoor. Een officier met zwaar
voor an-
iemand voor mishandeling te be
schermen. Het waren vooral de bewa
kers in de lage rangen die voortdu
rend strubbelingen maakten. Tand-
Een al bijna vergeten stukje oor-
logsdrama is dezer dagen aan de
vergetelheid ontrukt: Japan ver
goedt Nederland bijna een miljoen
gulden vanwege de kaping in 1942
en vernieling in 1945 van hospitaal
schip Op ten Noort. „Meer een ge
baar dan een reële schadevergoe
ding”, wordt in Den Haag gezegd
over de afloop van deze slepende
affaire.
Met cynisme hebben de Japan
ners bij de Slag in de Javazee in
1942 het hospitaalschip Op ten
Noort gekaapt. Volgens het Ver
drag van Genève van 1907 is dat een
schending. Hospitaalschepen en
hun bemanning mogen niet als oor
logvoerenden worden beschouwd.
Japan meende meer dan dertig
jaar lang dat dit schip wèl mocht
worden aangehouden, omdat het
„de strijdende Japanners” vrijwel
letterlijk voor de voeten had
gelopen.
Bij de aanval op het toenmalige
Nederlands Oost-Indië hadden de
Japanners zo gedegen toegeslagen,
augustus 1945, toen het in de baai
van Maizuru tot zinken werd ge
bracht. Een Haagse marineman:
„Ja, er is nog overwogen om het
schip te lichten, maar het ligt veel
te diep.
De Op ten Noort was lang voor de
Japanners een drijvend ziekenhuis
voor het krijgsgevangenenkamp bij
die plaats.
In de papieren staat: „Arts Sjoerd
J. Wiemans kreeg vijf stokslagen,
omdat-ie een Japanner had belet
met zijn vieze vingers in de steriele
instrumentenkast te zitten. Ieder
een moest daarbij toekijken. Er wa
ren vele moeilijkheden. De inlandse
bemanning ging in staking”. En:
„We hebben 31 augustus zonder
Oranje gevierd”. Somber wordt
vermeld: „Bewaakt door honderd
mariniers was ontsnappen onmoge
lijk."
Lichtpuntje: „Havenmeester Ku-
kuchi was altijd correct”.
Op 21 november 1944 werd het
schip naar Japan gedirigeerd. Alle
patiënten moesten van boord. De
Mijmerend: „Ja zo’n duizend opera
ties hebben we gedaan aan boord.
Een paar zijn er overleden. We kregen
ze van alle nationaliteiten. Op een
gegeven moment moesten alle pa
tiënten weg. Die Jappen telden alles.
We hadden stiekem onze sterkte opge
voerd. Onderduikers, zoals je ze in
Nederland ook had. Zo hadden we bij
zestien man vermeld dat ze pest had
den, en daar waren die heren als de
dood voor. Maar wij konden geen
zestien man te veel hebben toen we
hoorden dat we naar Japan gingen.
We hebben een truc bedacht. Op die
vrachtwagens doken telkens twee of
drie man door de knieën en dan tel
den de bewakers verkeerd. Dat duur
de twee uur en toen werden ze zo
giftig Ik heb ze gezegd: jullie*zijn
niet beschaafd, jullie hebben geen
goede school gehad, jullie kunnen niet
tellen. Ach ja, ik kon nog vrij veel
doen”.
J „Over de radio hoorden wij dat het
jare piet zo goed was gegaan met onze
...I wij vertelt dat de
scheepsleiding daarom besloten had
omen
tuige
nmer
t doo
ork i.
gehinderd, is flauwekul. Ja, we zaten
ineens midden in de Japanse vloot.
Een paar dagen eerder had de com
mandant van de geallieerde vloot, vi-
ce-admiraal Helrich, me nog gezegd:
er ligt een vette hap in Bandjermasin,
daarmee te kennen gevend dat de
schepen van de Australiërs, Nieuw-
zeelanders, Engelsen, Amerikanen en
Nederlanders samen sterk genoeg
waren om de vloedgolf van het in die
jaren „gele gevaar” te weerstaan”.
„Maar toch: ze kregen direct een
dreun, die machtige kruisers waren
gezonken of zwaar beschadigd. Er
was ge^n schip om naar ons te seinen
wat we te verwachten hadden. Toen
we moesten uitvaren van Soerabaja,
hadden we zelfs geen matrassen aan
boord. Onder dreiging met een pistool
heb ik daarvoor een loods kunnen
laten openmaken. Een ordonnans was
gekomen met een briefje van Hel
frich: u moet u begeven naar het
terrein van de slag. Dat was om half
midden in Japanse vloot
staf van de Nederlandse bemanning
gromde. Vergeefs werden protest
brieven gestuurd naar de Japanse
minister-president, naar de Zwit
serse gezant in Tokio, naar ander
instanties.
In het verslag dat na de capitula
tie is geschreven, delen de zeelieden
mee: „De protesten en andere
brieven zijn nooit beantwoord.
Overigens was de behandeling van
ons in het kamp 75 km van Hiroshi
ma niet zo slecht als in andere kam
pen. Na de capitulatie werd het
Rode Kruis ingeschakeld, maar dat
kreeg pas tien dagen later bericht
over een Nederlands kamp te Myos-
ha, waarvan men nog nooit had
gehoord”.
In een verslag van wijlen gezag
voerder Tuininga: „De geestelijke
toestand van de groep staat op laag
peil. De bewakers behandelen ons
als honden”.
dedg
time
jsheii gewapende escorte gaf bevel
a]s c] ,ker te gaan ten noorden van het ei-
3nrui landje Bawean. De kapitein eiste dat
lit da ^le opdracht in het logboek werd ge-
easchreven. Dat hebben ze gedaan,
Op (j .maar in het Japans. Wie weet wat erin
uigf; -Staat, dat is het cruciale punt”.
nachi
dralei
i fasci
ig hf
w
i
Dr Mellema