Leesplezier bij Harry Mulisch
De wetenschap van volksgeloof
JACQUES SINNINGHE HEEFT
KAARTSYSTEEM VOLKSVERHALEN
2ö
Primitief
door Lea Wijnberg
Spoken
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
■HM
Dode te gast. Illuatratla van W. F. Dupont uit „Oude Volksvertellingen
duvel in
een doosje
Jacques Sinninghe.
„Ben je bijgelovig?"
„Van welke verhalen hou je het meest?”
Harry Mulisch
WIM VOGEL
In de oorlog kwam ik op een avond laat
terug van iemand waar ik verhalen had
Op de laatste bladzijde van Oude
Lucht, drie verhalen van Harry Mu
lisch, vermeldt zijn uitgever, De Bezi
ge Bij, alle boeken die van Mulisch
tussen 1947 en 1977 verschenen zijn.
Een indrukwekkende lijst van drieën
veertig titels: poëzie, romans, verha
len, toneel en studies. Bij het doorlezen
van al die titels herinner je je weer het
ongekende leesplezier, weet je weer
dat je Het zwarte licht, en Twee vrou
wen en Paralipomena orphica prach
tig vond, ontroerend en uitstekend ge
schreven.
Diezelfde kwalificaties gelden wat
mij betreft ook voor Oude lucht. Drie
zeer verschillende verhalen, zeker ook
qua kwaliteit, maar Mulisch zou Mu
lisch niet zijn als hij er niet voor ge
zorgd had dat de verhalen veel met
elkaar te maken zouden hebben. Zo als
zo vaak bij hem is het onderliggende
verband, het gevecht van de individue
le mens met de tijd.
In een radio-interview enkele maan
den geleden hoorde ik Mulisch zeggen
dat hij van een criticus twee dingen
verwacht: een criticus moet zeggen wat
hij van een boek vindt, en hij moet
vertellen waar de tekst over gaat. Nu is
de eerste wens van Mulisch gemakkelij
ker te vervullen dan de tweede Hij
maakt als schrijver namelijk zoveel ge
bruik van beelden, symbolen, tekens en
verwijzingen dat je al een hele slechte
lezer zou zijn als je je zou beperken tot
datgene wat er staat. Mulisch lezen
„Je schrijft over een flodder die met de
schemering uit de beek opkomt. Hoe hij
het water van zich afschudt en je de
rondspattende druppels sissend in het
gras kon horen vallen, zo'n vurige hond is
die flodder. Ergens aan de Vlaamse kunst
zie je ploegpaarden die een holle klank
onder hun hoeven horen en dan langzamer
gaan stappen. Ze voelen dat er kelderge-
welven zijn en op die manier bereid je de
vondst voor van een verborgen schat. Je
beschrijft de sneeuw over de vennen, pre
cies hoe en waar ze valt. De stilte van de
sneeuw. Er komt veel sneeuw in je verha
len voor. Zelfs in je criminologische werk
„Boeven en Bezetenen" vind ik je sneeuw-
beleving, het ritselt in de struiken alsof er
sneeuw op de takken valt. Je noemt de
haren van een oude zigeunerin grauw als
oude sneeuw in een karrespoor. Vrouwen
gezichten zoals van Freule Elisabeth die
als spook door haar kasteel zweeft, schets
je als weefsels van herfstdraden of bewe
gend als spinrag waar de wind door vaart.
Je familiespook is een vrouw met zo’n
spinraggegezicht en een rode roos in haar
hand, ze stond opeens achter je. Ook voor
geuren ben je gevoelig: ’t is of je in dat
spookhuis aan zee gewéést bent met die
geur van schimmel en duf bederf die terug
wijkt met het keren van het getij, zoals je
schrijft. Of je er op hebt staan wdchten
Je beleeft het zo subtiel. Met dezelfde
precisie registreer je wreedheden, met een
bijna anatomisch voorstellingsvermogen.
Je bent in je boeken zowel lyrisch als
sinister. Ik zoek naar wat daarachter zit.
Het jé een hang naar het duistere of ben je
alleen maar medium voor al die lugubere
zaken?"
„Verdwijnt mét de natuur ook de volks
verbeelding?"
terstond in een nieuwe wereld”, al het
dichtbije wordt ver en al het verre
dichtbij. Als Mach dat stelt wordt de
grootvader door een medeluisteraar in
het oor gefluisterd: „Zo’n ding zou je
voor de tijd moeten uitvinden. Waarin
het verste verleden het dichtste bij
komt”.
Een buitengewoon belangrijke mede
deling omdat zij een van de essentiële
thema’s van Mulisch aangeeft: de mens
die door de tijd heen, die alles ver
nietigt, op zoek is naar zijn uiteindelij
ke bestemming en afkomst, en daar als
het ware rudimentair een vaag besef
„Ik loop nooit onder een ladder door.
Maar er gebeurt wel eens iets wonderlijks.
voor de rivier. Ik had één voet al boven het
water, maar ik trok opeens mijn voet te
rug, ik ben primitief genoeg om water te
ruiken”.
„Ja, ik ben een primitief mens ik sta
een beetje buiten de gemeenschap
„Je hebt eens tegen me gezegd: „ik ben
primitief met een bovencultuur".
„Je leeft ook zo in het verleden, in de
wereld van je vertellers. Ik herinner me
dat we eens ergens in een café zaten en er
glipte plotseling een kat tussen de tafel
tjes door. Je zei toen: er is iemand ver
moord. Je zei het in alle gemoedsrust. Het
was gewoon zo voor je”.
„Van de historische sagen. Wat zich in
een dorp heeft afgespeeld, berust vaak op
roversgeschiedenissen van vroeger. Of op
oorlogsherinneringen, de Sansculotten, de
Kozakken die soms in spookgedaante'te
rugkeren. Ik heb van verschillende volks
verhalen de historische achtergrond kun
nen achterhalen. Dat is echt speurwerk,
volkskunde is een zeer tijdrovende weten
schap”. Met deze feitelijke kant van de
zaak krijgt de verslaggever die eerst mét
de bijgelovigen in het moeras dreigde te
verzinken, weer wat grond onder de voe
ten. Jacques Sinninghe zou echter zijn
wetenschappelijk werk niet hebben kun
nen volbrengen als hij ook dat moeras niet
kende, als hij niet in ’t diepst van zijn
wezen met zijn onwetenschappelijke ver
tellers verbonden was. Daardoor herken
den zij hem en vertrouwden hem hun
oerangsten toe en hun schimmige visioe
nen. Hij vaart met ze op een onderstroom.
Hij ruikt het water, hij kan het niet zien.
Maar hij vertelt van de geur.
24
.000 t.k
xaarne
nstraat
L-kam
luken
amers
107 OOI
rode T
impliceert interpreteren, combineren
en dat steeds opnieuw. Dit alles in de
hoop dat je het raadsel dat Mulisch
wenst te vergroten althans voor je zelf
een beetje kunt oplossen.
Het eerste verhaal uit Oude lucht, De
grens, is een brief van een tot in het
absurde doorgevoerde gezagsgetrouwe
Nederlander aan Hare Majesteit de ko
ningin, Soestdijk. De briefschrijver, Jo
achim Lichtbeelt, verzoekt hare hoog
heid het mogelijk te maken dat zijn
vrouw eindelijk afgevoerd kan worden
naar een ziekenhuis. Zij is na een auto-
ongeluk terechtgekomen op de grens
van twee gemeentes waardoor de amb
tenaren niet weten onder welke genees
kundige dienst zij nu eigenlijk valt.
Helaas is het de heer Lichtbeelt gedu
rende zijn maandenlange pogen ont
gaan dat zijn vrouw inmiddels al lang
en breed overleden is.
Van het tweede verhaal Symmetrie
zei Mulisch zelf in het reeds eerder
genoemde interview dat hij niet goed
wist wat de bedoeling er van was. Dui
delijk is wel dat het gaat over een lezing
die Ernst Mach, een natuurkundig filo
soof, in 1871 in Praag gehouden zou
kunnen hebben over symmetrie. Mu
lisch’ grootvader zou daar als jong stu
dent bij aanwezig geweest zijn. Machs
theorie komt erop neer dat het mense
lijk lichaam verticaal symmetrisch is,
ja zelfs onze eigen ogen vormen een
dergelijk systeem: „verwisselt men ze
door middel van een eenvoudige,
prismatisch apparaat dan is men
opgetekend. Ik kende de weg precies van
vroeger: ik wist, eerst komen de bomen en
dan een grasveld en daarachter is de ri
vier. Maar dat was veranderd, het gras
was weg en die bomen stonden nu vlak
oorlog moest hij als zeventienjarige
met een belangrijke boodschap een
grote rivier over zwemmen. En in dat
water, zich oriënterend op de sterren,
wist hij dat niets hem gebeuren kon
„beneden in het water, zo lang hij zo
goed thuis was in de onverzettelijke
regelmaat daarboven. De oorlog was
verdwenen en hij vergat zijn opdracht,
terwijl hij hem uitvoerde. Gedurende
dat kwartier zwom hij door het middel
punt van zijn leven: zo volmaakt en
belangrijk zou het nooit meer worden.
Er was geen angst en geen vermoeid
heid”.
Dat gevoel van verbondenheid is in
de loop der jaren verdrongen door een
intens verlangen ernaar. Steeds meer
ervaart hij zijn leven als zinloos, ver
geefs, hij stoot zich letterlijk aan de
aarde. Zijn verwachtingen die hij om
schrijft als „Zo iets als een totaal orgas
me van de hele wereld over mij” wordt
echter gerealiseerd als zijn vliegtuig op
de terugweg naar Nederland veronge
lukt. Oude lucht eindigt zo als Het
zwarte licht eindigt: ook Arnold wordt
bevangen door een groot geluk en ver
vuld door een onzegbaar welbehagen.
Hij ervaart hetzelfde als eens midden in
die rivier.
Water, dood en leven, erotiek en eeu
wigheid: dat zijn de motieven waarmee
de profeet Mulisch dit rijke verhaal
geschreven heeft. Denkt u echter niet
dat deze interpretatie afdoende is.
Daartoe moet u het verhaal zelf lezen.
Wellicht kunt u het water, de dood, de
eeuwigheid, Egyptische góden, Cassio
peia, de Primavera van Botticelli, Me
rel en Adam in een kader plaatsen dat
het uiteindelijke licht over deze novelle
zal laten schijnen.
„Dan zal ik je nog iets geks vertellen. Ik
had eens het beroemde verhaal van Edgar
Poe gelezen „The black cat”. Ik kijk op en
wat zie ik in de tuin? Een zwarte kat met
één oog, de kat van Poe”. Even later gaat
de deur van het lokaal waar we tussen de
kaartenbakken en dossiers zitten te pra
ten, langzaam open. We kijken, op oog
hoogte, je verwacht een mens. Maar het is
een kat. Een magere grijze kat. „Poes,
poes, poeske”, roept Jacques. De kat
schrikt, ontsnapt. „Poeske, ja hoor, ga
maar naar binnen. Ben je bang?” Het dier
laat zich niet verleiden. We horen hem
buiten mauwen. Het gesprek gaat verder
over weerwolven, maren (figuren die
iemand in een nachtmerrie bespringen),
heksen, heksenmeesters, tovenaars en de
geesten van afgestorvenen.
van heeft. Menselijk leven is een onder
breking van de symmetrie: begin en
einde zijn identiek, onderling verwis
selbaar en slechts gescheiden door de
tijd.
Met name in het titelverhaal komt
deze thematiek naar voren. Het is een
prachtig verhaal dat me inhoudelijk
denken doet aan het beste van Kool
haas. Hoofdpersoon is de vijftigjari
ge!!) chemicus Arnold die met zijn
vrouw Merel de laatste dagen van de
vakantie doorbrengt in hun bungalow
op een eiland ergens in de Middelland
se Zee. Arnold is op het punt in zijn
leven gekomen waarop hij zich reali
seert dat zijn besef van eeuwigheid
overgegaan is in dat van zijn eindig
heid. Het enige dat in zijn leven toe
neemt is de weemoed. Heimwee heeft
hij naar de dagen van weleer toen zijn
kinderen klein waren, zijn vrouw aan
hankelijk en welwillend. Niet voor niets
heeft hij een speciale hobby: het verza
melen van oude lucht, zo als die voor
komt in oude pingpongballetjes,
vhegtuigbanden. Als chemisch inge
nieur kan hij dan natuurlijk ook nog
onderzoeken of die lucht inderdaad
verschilt van de huidige zo als mi
lieudeskundigen beweren Maar boven
al is die lucht voor hem een symbool.
Toen hij jong was, dacht hij dat zijn
„leven op weg was naar een gebeurte
nis, één heel bepaalde, ontzagwekken
de gebeurtenis, die op een bepaalde dag
zou komen” Slechts éénmaal heeft hij
iets daarvan ervaren. Midden in de
ij centni
:age. In
x8 mtr)
cadkan
Koopst
irskanto
ihout I
Ik tracht me te verdiepen in zijn duisternis, de duisternis van bijgeloof en
angstige verbeelding die zijn levenswerk beheerst. Jacques Sinninghe uit Breda
verzamelde vijfenveertigduizend volksverhalen waarin de duivel vrij spel heeft,
heksen zich in katten vermommen en gestorvenen zoeken of boete doen voor hun
zonden. Sinninghe deed de duivel in een doosje. In een heleboel doosjes: een
uitgebreid kaartsysteem waarin elke geest, elke heks, elk spook en elk spookdier
zijn eigen plaats heeft. Zijn codering van het gigantische materiaal is wereld
vermaard. 't Unieke archief werd door de overheid aangekocht en onlangs van de
Stichting tot Codificatie van de Nederlandse Volksverhalen te Breda overgebracht
naar de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Weten
schappen in Den Bosch - de nieuwe eigenaar - waar een Sinninghekamer wordt
ingericht. De bibliothecaris, de heer G.G.A.M Keukens verwacht voor de collectie
belangstelling uit verschillende studierichtingen, met name de letteren, de
kunsthistorie, de geschiedenis en de sociale wetenschappen
„Het wemelt in je boeken van weerke
rende doden”. „Dat zijn demonische
krachten. Spoken. Kijk, in deze la: alle
maal spoken en die zijn geordend: klapge-
bitten, melkmeisje, kleermaker, een bak
ker spookt in diergedaante. En dit is de
Geestenbak. Watergeesten die de mensen
in het water trokken. Aardgeesten zoals
reuzen waarvan men geloofde dat ze de
reus-achtige grafstenen gemaakt hebben,
zoals de hunnebedden. Bij de grafheuvels
spookt het altijd. Spoken zijn luchtgees
ten. Dan heb je de vuurgeesten zoals'
dwaallichten, dat zijn fosforische samen
ballingen in de opstijgende moerasdam
pen waarin je van alles kunt zien, een
mens, een vuurman, dat is vaak een weer
gekeerde dode die moet boeten".
„Ik weet het met Als jongen liep ik
graag in de schemering door de bossen
vooral als er een jongen bij was die de
bossen niet kende, die was dan bang. Al
die geluiden, vogels die opschrikken, uilen,
je ziet ze wel maar je hoort ze niet. In Zuid-
Frankrijk heb ik arenden gezien en kame
leons en boomkikkers. En slangen die
dood op de weg lagen, overreden. Je had
vroeger ook van die holle wegen, dat je
niemand zag, maar toch de stemmen
hoorde”.
„Ja, die geesten zijn natuurgebonden.
Heksenverhalen hebben geen natuur no
dig, die zijn gebonden aan mensen binnen
de dorpsgemeenschap. Dat is magie.
Spookverschijnselen staan weer in ver
band met bepaalde plaatsen bijvoorbeeld
kastelen; als die verdwijnen en er komt
iets moderns voor in de plaats, dan heb je
kans dat ook het verhaal verdwijnt. In het
algemeen kun je zeggen: zolang er iets is
wat niet verklaard kan worden blijven de
volksverhalen 'in leven. En als zich een
ramp voltrekt, een oorlog bijvoorbeeld,
dan komt het oude volksgeloof weer naar
boven. Vóór de hongerwinter zag iemand
op de Veluwe een zwart geklede man
fietsen, het hongerspook”
In de bibliotheek zal ook Sinninghe’s
literair-wetenschappelijk oeuvre een
plaats vinden: meer dan zestig boeken en
talrijke artikelen. De collectie verhalen
omvat behalve materiaal uit de literatuur,
honderden vertelsels die hij zelf optekende
(later met de band opnam) uit de mond van
eenvoudige boeren en boerinnen voorna
melijk in Brabant, Gelderland, Noordhol-
land, Overijssel, en Vlaanderen. Waarom
hij dat deed? Wat hem dreef? Hij kan er
alleen maar op antwoorden dat hij het van
zijn vader heeft, een bereisd man, postdi
recteur van beroep en een geboren vertel
ler, Op lange wandelingen door bos en
veld maakte hij de kleine Jacques deelge
noot van duizend-en-één fantastische ge
beurtenissen waarvoor hij het levende de-
kor vlak bij de hand had: bomen, karre-
sporen, holle wegen, bosjes, nevels en wol
ken. Jacques Sinninghe is in die wereld
gebleven, steeds heel dicht bij de natuur,
ook dicht bij de natuur van de mensen en
dicht bij de dieren. Al hun geluiden kent
hij, hun stilten, hun bewegen, de samen
hang van een situatie, de begeleidende
kleuren, alsof hij alles zelf gezien en ge
hoord heeft.
rece
>t garaj
izichtigi
n van A
sn op n
n A da
i geleg
aang
'bijkeuki
Indelk
e en toil
ca. 30 i
opp. ex
bijkeuki
resp. i
at mbou
badkarr
2e toil
Ie zoldi
overlo
vraagpr
kelde w
roeren
tale vlot
),- k.k.I
n, Winki
waard
j.: in K
winki
et dagvi
3 m2
t de Zv
erveen
sl
w
w
Kattendans. Illustratie van W. F. Dupont uit „Oude Volksvertellingen”
n