De Revisor over vrouwen en literatuur
STRIJD OM DE BROEK?
I
i
1
Ju
m
k
GROTERE OPENHEID WERKT
DIEFSTAL IN DE HAND
A
F
He
door Dini Schouten
Vrouwenhaat
Schwaiger:
Kwalijke invloeden
Feminisme
door Peter Huysman
Subsidie
Preventief
Zwakke plekken
Kleine .dingetjes9
nu ook al in trek
19 7 8
J A N U A R I
2 0
VRIJDAG
12
V R
ei
'I
J
Het decembernummer van het literaire tijd
schrift De Revisor is geheel gewijd aan vrou
wen en literatuur. „De strijd om de broek
staat er uitdagend op het paarse omslag, en de
plaatjes uit het achttiende-eeuwse stripverhaal
,,Jan de Wasser” verhalen daarbij van het
pijnlijk lot van de man onder de plak. De strijd
om de broek kunnen mannen maar beter niet
verliezen, lijken de samenstellers, ook nog in
1977, te vinden.
F T
De onveiligheid van de musea neemt toe, zowel overdag als
's nachts, in binnen- en buitenland. Jan Karsten (56 jaar), hoofdconsu
lent voor de musea van het ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk, wijst erop dat het streven naar grotere open
heid en de veiligheid van de musea steeds meer met elkaar op
gespannen voet komen te staan. '„We moeten constateren dat het
eigenlijk niet meer kan. De verleiding schijnt te groot te worden In de
door ex-minister Van Doorn (CRM) eind 1976 bij de Tweede Kamer
ingediende nota „Naar een nieuw museumbeleid” werd uiteengezet,
dat de musea in het welzijnsbeleid moeten worden ingepast en de op
het publiek gerichte functies van de musea benadrukt. „Die opening
naar het publiek toe”, aldus Karsten, „dat streven naar grotere
bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook in de meest letterlijke zin
(faciliteiten voor invaliden bijvoorbeeld), moeten we zeker blijven
volgen. Maar we zullen dan toch wel steeds grotere veiligheidsmaat-
staven moeten inbouwen”.
U
ZA
kuns
I zijn
macl
I eiger
een
etsv£
Hij ii
vore
boei<
i
Onveiligheid
r
musea
neemt toe
Hannes Meinkema
Pil
Doeschka Meijsing stelt in haar inleidende arti
kel de vraag naar wat er op het gebied van de
literatuur in tien jaar feminisme is gebeurd. Ze
constateert dat de feministische discussie wat de
literatuur betreft, vooral wordt gevoerd op het
terrein van de roman. Dat is niet verwonderlijk,
zegt ze, want Vestdijk heeft immers gezegd: „Het
menselijk innerlijk is alleen via de roman uit te
beelden en de westerse psychologische roman is
dan ook de bekroning van het genre”. Doeschka
Meijsing verzet zich in haar artikel tegen een
feministische literatuurkritiek die als enige norm
hanteert het feministische gedrag van de hoofd
personen. Ze merkt dan spijtig op, dat vrouwen
om die reden voorlopig niet zullen schrijven over
zichzelf, zoals Vestdijk het bedoelde, „maar over
dat gereduceerde deel van hun ervaring dat ver
band houdt met het feit dat zij vrouwen zijn”.
Ook Johanna Fortuin zet zich in haar artikel af
tegen de feministische literatuurkritiek. Dan maar
geen zoen van de juffrouw is een betoog tegen
feministische richtlijnen voor de roman, in het
bijzonder de eis dat vrouwelijke auteurs moeten
bijdragen aan de bewustwording van de achterge
stelde positie van vrouwen. Net als Doeschka
Meijsing legt Johanna Fortuin de nadruk op het
gegeven dat het onderscheid der seksen op zeer
weinig is gebaseerd, dat de overeenkomsten veel
groter zijn dan de verschillen, wat telt is dat het om
individuen gaat.
schriften? Waarom worden literaire prijzen zo
zelden aan een vrouw toegekend? Waarom wordt
het werk van de weinige schrijfsters die we op het
ogenblik hebben zo denigrerend afgedaan? Slacht
offers van die houding zijn bijvoorbeeld Misscha
de Vreede, Hester Albach, Helen Knopper. Is de
smaak van de (overwegend mannelijke) recensen
ten niet éénzijdig ontwikkeld? Schrijven vrouwen
anders, of over andere onderwerpen dan mannen?
In een ander artikel in hetzelfde nummer verge
lijkt Doeschka Meijsing het werk van Jan Donkers
(van o.a. Ouders van nu) met het werk van Hannes
Meinkema (En dan is er koffie; De groene wedu
we). Ze signaleert overeenkomsten (hun werk gaat
over eigentijdse mensen met eigentijdse proble
men) en verschillen (voornamelijk in de stijl en in
het gebruik maken van ironie). Een onderzoekje
naar de ontvangst van beide auteurs wees uit dat
negen van tien recensenten Ouders van nu van Jan
Donkers positief waardeerden, tegen twee op ne
gen Hannes Meinkema’s De groene weduwe. Zéér
gelijkluidende argumenten leverden in het geval
van Donkers een positief oordeel op, bij Meinkema
een negatieve beoordeling. Naar aanleiding daar
van, zegt Doeschka Meijsing, kun je twee vragen
stellen. Wordt Meinkema nog op iets anders beoor
deeld dan op haar werk, bijvoorbeeld op het feit
dat ze een vrouw is, of valt haar werk wat stijl en
ironie betreft teveel buiten de literaire traditie?
Meijsing pleit voor het laatste, naar haar oordeel is
Meinkema „nietszeggend” weliswaar misschien
niet veel minder nietszeggend dan Donkers, maar
haar gebrek aan stijl rechtvaardigt het negatieve
oordeel der kritiek.
J. Karsten
groep beveiliging tegen diefstal en
inbraak een werkgroep van CRM
worden die beveiligingsvoorstel-
len getoetst. Als zo’n systeem goed
en verantwoord lijkt, afgestemd op
de situatie ter plaatse en op de glo
bale waarde van de collectie, kan er
subsidie voor worden aangevraagd.
In totaal heeft CRM ongeveer 1 mil
joen gulden aan „beveiligings”-sub-
sidies verstrekt: diverse musea zijn
tot plaatsing van elektronische be
veiliging overgegaan en tot her
ziening van de mechanische beveili
ging (goed sluitende ramen en deu
ren, etc.)”.
De rijksmusea zijn voldoende be
veiligd. „Maar”, zegt Karsten, „wat
is goed, voldoende, optimaal? De
inbraakmethoden vernieuwen zich
voortdurend. Voor een belangrijk
len is, dat met de opkomst van het moderne gezin
de vrouw „de strijd om de broek” verloren heeft.
Middeleeuwse vrouwenhaat en heksenwaan zijn in
verband te brengen met de maatschappelijke
structuren. Tot de 17e eeuw was een grote groep
vrouwen niet getrouwd, dus onafhankelijk, en de
macht die die vrouwen bezaten, werd als bedrei
gend ervaren, zoals overvloedig blijkt uit de kluch
ten, de spotterijen, de spreekwoorden en de schil
derijen.
Voor het overige bevat het themanummer o.a.
bijdragen over Franse, Duitse en Italiaanse vrou
wenliteratuur; een artikel over de enige twee
schrijfsters uit de Romantiek die Nederland bezit:
Truitje Toussaint en Betsy Hasebroek; een artikel
over vrouwen en poëzie; een psycho-analytisch
georiënteerde studie over de literatuur-filosofe
Carry van Bruggen. Allemaal erg interessant ma
teriaal, maar ik ben nogal teleurgesteld over het
kader waarin de artikelen geplaatst zijn, namelijk
het kader van „de strijd om de broek”. Die titel
geeft blijk van een verkeerd uitgangspunt, alsof
het vrouwen om „macht” of „recht” zou gaan. Van
een intellectueel blad als De Revisor had ik een
intelligenter standpunt verwacht. Het gaat niet om
gelijke rechten, of het verwerven van meer macht
dan de tegenpartij, het gaat om respect voor vrou
wen, die op het ogenblik in de literatuur hun
gezicht durven laten zien. Dat respect vind ik in dit
themanummer niet terug.
rijksinspecteur voor roerende mo
numenten nog onlangs in een ex
treem maar helder beeld samenvat
te, kun je toch ook niet alles in één
grote kelder opbergen, met een klein
gaatje in de deur, waardoor de men
sen even mogen kijken”.
(naamloze) hoofdpersoon haar vragen, haar twij
fels en onzekerheden in. Ze mag niet lastig zijn, en
je bent lastig als je domme vragen stelt, zoals
waarom de zee zout is, of waarom je niet gelukkig
bent. De onwrikbare zekerheden van haar echtge
noot, één van de „steunpilaren van de maatschap
pij” zoals Ibsen ze reeds beschreef, maken haar
onzeker en klein. „Ik kan niets zeggen, omdat hij
alles wat ik hem toevertrouw, uitperst. De schil
geeft hij mij terug: zie maar, zo leeg was die
bewering van jou”. Haar schuldgevoelens zie je
voor je ogen onhoudbaar worden. Waarom houdt
ze niet van hem? Op haar man is formeel niets aan
te merken, hij is trouw, ze komt materieel niets
tekort, hij wil alleen niet weten wie ze is. Ze schiet
in alles tekort, ze maakt'haar opleiding niet af, ze
heeft geen ambities, ze wil geen kinderen, ze kan
haar rol van voorbeeldige echtgenote niet aan,
omdat ze hem niet spelen wil. In Rolf, haar man,
herkent ze niet meer het kleine jongetje, waar ze
verliefd op was. Heeft hij hem verstopt? Is zij
veranderd? Is Rolf veranderd? Zë begint een
hoopvolle verhouding met een vriend van haar
man, maar ook bij hem mag ze vooral niet lastig
zijn. Als ze zwanger raakt aborteert 'haar minnaar
haar dan ook eigenhandig. Het verhaal lijkt een
poging om vanuit verwarde gevoelens tot bewust
wording te komen. Het boek houdt op op een
moment dat er kansen lijken te bestaan tot wat
meer zelfverwerkelijking, maar de kwetsuren zijn
te diep om te kunnen geloven dat, nu ze zich van
haar echtgenoot heeft losgemaakt, haar een zonni
ge toekomst tegemoet zou schijnen, zo simpel ligt
dat niet. Brigitte Schwaiger heeft ons daarvoor tè
duidelijk gemaakt dat je deuken oploopt, teveel
deuken om opgewekt, met frisse moed opnieuw te
beginnen. Een tragisch verhaal, volmaakt onna
drukkelijk verteld, op exact de goede toon, en een
zéér onthutsende analyse van een huwelijk.
Wat die onsympathieke rol aangaat van vrouwen
die niet jong en mooi zijn, is er sinds de middeleeu
wen eigenlijk niet veel veranderd. Lène Dresen en
Herman Pleij dragen in hetzelfde nummer van De
Revisor verbijsterende gegevens aan die het beeld
van de vrouw in de middeleeuwen en renaissance
tijd uitmaken. Beide artikelen zijn nogal sociolo
gisch georiënteerd. Terecht, want het is erg moei
lijk om vanuit de ene invalshoek van de literatuur
inzicht te krijgen in de man-vrouwverhouding in
voorbije perioden. De conclusie van beide artike-
Zo’n vrouw die haar gezicht laat zien is bijvoor
beeld de Oostenrijkse Brigitte Schwaiger. Van
haar verscheen bij de Arbeiderspers Hoe komt de
zee zo zout, vertaald door Hans Hom. Hans Hom is
erin geslaagd een authentieke toon te vinden, heel
knap, want het boek staat of valt ermee. De roman
is één lange monoloog van een vrouw, die argeloos
deed wat men van haar verwachtte. Vrouwen
moeten niet interessant zijn, maar aangenaam, zei
Arthur Schnitzler. Ze trouwt „goed-burgerlijk”,
met de man die daartoe het meest in aanmerking
komt. Omdat iedereen, ook haar echtgenoot van
haar verwacht dat ze aangenaam is, slikt de
Met een en ander is over beveili
ging van museumobjecten nog lang
niet alles gezegd. Dit is slechts één
beveiligingsaspect. „Een museumdi
recteur schiet te kort als hij wel
afdoende maatregelen treft tegen
brand, diefstal en inbraak, maar na
laat de museumvoorwerpen te be
schermen tegen kwalijke invloeden
van licht (infrarood, ultraviolet) en
te hoge of te lage vochtigheidsgraad.
Deze vorm van beveiliging is voor
elk museum van belang. Onacht
zaamheid op dit punt heeft als ge
volg dat binnen afzienbare tijd de
voorwerpen verloren gaan zonder
brand, diefstal of inbraak”.
Die grondstelling deel ik met ze, maar juist
daarom vind ik het jammer, dat nu er toch een
nummer speciaal aan vrouwen wordt gewijd, de
aandacht wordt gericht op de vraag of vrouwenli
teratuur „feministisch” zou moeten zijn. Veel be-
langrijker binnen het kader van een literair tijd
schrift lijken mij voorlopig vragen naar de positie
van vrouwen in de literatuur. Waarom zijn er zo
weinig bijdragen van vrouwen in literaire tijd-
O
The
tuin
volg
maf
ling
gie
Elis
ge”
The
V
zijn
mei
voo:
leid
wac
Di
wee
Mir;
Ton
gav<
geoi
goec
waa
het i
Kwa
tend
ceen
com]
dede
Toni
king
heef
WOO'
won
tet.
ren
sam<
aani
van
Al
197f
25-j;
VOO!
tura
oors
zal I
den
sere
„De twee belangrijkste functies
van musea zijn: tonen (aan het pu
bliek) en bewaren (voor het nage
slacht). Als echter de grotere open
heid bij het uitstallen van de voor
werpen de bewaarfunctie onder
graaft, ja, dan zijn wij naar mijn
oordeel op de verkeerde weg. Het
gaat te ver als de collecties op deze
manier zouden worden geofferd.
Zoals het ook te ver zou gaan met
die openheid, als een groep blinden
een willekeurig 17e-eeuws schilderij
zou mogen betasten”.
I
Alle musea (ons land telt er onge
veer 500, waarvan 20 rijksmusea)
konden een paar jaar geleden op
aanvraag een zeer vertrouwelijk
rapport toegezonden krijgen, dat
door TNO in opdracht van CRM
gemaakt was over de beveiliging.
Karsten: „Er werd bij gezegd: jullie
kunnen ons om advies vragen. Ze
dienden een offerte te vragen bij
twee beveiligingsfirma’s voor de
aanleg van een bepaalde beveili
gingsapparatuur. Door de Werk-
Een academische discussie, lijkt me, en boven
dien een die Hannes Meinkema onrecht doet.
Even afgezien van haar stijl en ironie, haar werk
gaat ergens over, maar omdat dat „ergens” de
belevingswereld van vrouwen is, wordt het
„nietszeggend” gevonden. Alsof het niet juist dat
is, wat Meinkema wil laten zien, vrouwen die
zichzelf als „nietszeggend" ervaren. Daar ligt nu
juist het probleem, de belevingswereld van vrou
wen is vaak niet interessant, het is die van trou
wen en kinderen krijgen. We zijn gewend dat de
literatuur stilzwijgend aan die onderwerpen
voorbijgaat. Daarom valt Meinkema buiten de
RjninurtMiini t'uunwii lOtigui/ IDmiu V-i‘<D'ftt r.nri n<cniMi;/
XBrrfmÖMWflacU fcorounojtl juöirftwanft.
De tekst bij deze veelzeggende gravure:
,,Jan moet zitten spinnen/wiegen
want Griet heeft hem overmant
Met een hout gaat zij hem dreigen/
hoe onnozel zit de kwant’".
literaire traditie. Niet vanwege de stijl, of het
eigenzinnig gebruik van ironie, maar omdat geen
mannelijke auteur vóór haar ooit een vrouw, die
niet interessant, d.w.z. niet jong en mooi is, als
symphatieke hoofdpersoon beschrijft. Het is echt
zo, dat in romans vrouwen van middelbare leef
tijd alleen maar voorkomen als boze schoonmoe
der, dominerende moeder, of als huisbakken echt
genote, die de creativiteit van de hoofdpersoon
doodt.
een museum houdt dit soort zaken
in het algemeen liever uit de publici
teit. Overigens hebben de rijksmu
sea tegenover CRM die meldings
plicht natuurlijk wel. Maar er sijpelt
wel eens wat door”.
Jan Karsten is ervan overtuigd,
dat beveiligingsapparatuur, bijvoor
beeld ’n gesloten tv-circuit overdag,
preventief werkt. „In sommige
musea staat bij de ingang of elders
heel duidelijk aangegeven dat die
beveiliging aanwezig is. Het lijkt mij
wel dat het mensen, die iets kwaads
in de zin hebben, in eerste instantie
van hun snode plannen afbrengt.
Ook in de Vaticaanse musea worden
maar liefst 25 televisieschermen
door twee mannen ononderbroken
in de gaten gehouden. Het Afrika-
museum in Berg en Dal maakt even
eens de bezoeker duidelijk dat er tv-
apperatuur aanwezig is. Of de syste
men voor de nacht preventief wer
ken, is de vraag. De politie zegt: een
museuminbreker is eerst een
-bezoeker geweest, d.w.z. hij komt
eerst overdag poolshoogte nemen.
Als hij de situatie heel nauwkeurig
Berichten in de publiciteitsmedia
over diefstal en beschadiging van en
het slordig omspringen met mu
seumvoorwerpen (kunstschatten,
e.d.) doen vermoeden dat er in onze
Naast Jan Karsten zijn nog twee
rijksconsulenten werkzaam: drs.
Hoogenhout voor de natuurhistori
sche musea en mevr. drs. Hart
kamp-Jonxis voor de cultuurhistori
sche musea. Deze consulenten infor
meren en adviseren zowel de musea
als het departement van CRM over
beleidsplannen, subsidiemogelijk
heden, bouwplannen, knelpunten,
calamiteiten en ook beveiliging. Zes
provincies hebben eigen provinciale
museumconsulenten: Groningen,
Friesland, Overijssel, Gelderland,
Utrecht en Noord-Holland. Er is tus
sen beide groepen goed overleg en
uitwisseling van informatie. De pro
vinciale consulenten hebben een
meer algemene specialisatie. De
rijksconsulenten zijn gespeciali
seerd op het vakgebied van de mu-
seumcategorieën: beeldende-kunst-
musea, historische musea, natuur
historische musea, technische en
ambachtelijke musea en musea van
niet-westerse culturen.
heeft opgenomen, slaat hij pas zijn
slag”.
De waarde van de voorwerpen in
de musea „een imaginaire waar
de”, vindt Karsten vertegenwoor
digt heel globaal vele honderden
miljoenen guldens. Beroepsinbre
kers, maar ook „gewone” dieven
slaan steeds brutaler en in steeds
grotere omvang hun slag. Niet al
leen kostbare voorwerpen verdwij
nen, maar ook voortdurend meer
eenvoudige „dingetjes”, zoals bij
voorbeeld diverse malen in één sei
zoen een spelletje kaarten (nota be
ne van V en D!) van de tafel van een
boerderij in een openluchtmu
seum
Karsten: „Het is zo verschrikke
lijk teleurstellend. Nog niet zo lang
geleden veranderden de musea van
gesloten burchten in veel meer open
instellingen. Dat is op zichzelf toe te
juichen. Maar helaas krijgen de mu-
seumbeheerders de rekening van
deze gewijzigde opstelling nu gepre
senteerd. Vroeger stond alles achter
glas en zat alles in vitrines. Dat is
veranderd: je kunt nu veel meer
voorwerpen open en bloot bekijken,
vooral in de volkenkundige musea,
wat alleen maar prettig is omdat je
zonder spiegeling van glas e.d. de
zaken veel nauwkeuriger kunt
waarnemen”.
„Jammer genoeg moet je tot de
conclusie komen dat een klein deel
van het publiek met deze vrijheid
niet kan omspringen. Maar je kan
toch moeilijk alle voorwerpen door
kopieën vervangen; dat leidt tot ern
stige verschraling en zelfs misschien
zijn door een functionaris van zo’n tot misleiding. Bovendien, zoals de
beveiligingsbedrijf
1
■;l|
musea maar wat aangerommeld
wordt. „Dat is zeker niet waar; de
beveiliging is in het algemeen goed
te noemen. Natuurlijk zijn er zwak-
ke plekken en zijn er dingen die
verbeterd kunnen worden. Zo’n
Mondriaan, die uit het Haagse Ge
meentemuseum was gestolen maar
niet vermist werd: als publiek denk
je dan dat die museumbeheerders
maar wat aan doen. Toch is zo’n
vermissing (die aanvankelijk niet
eens ontdekt is) ik heb dit alle
maal uit de krant want wij hebben
noch formeel noch financieel een
relatie met dit museum enigszins
verklaarbaar. De musea namelijk
herbergen duizenden voorwerpen.
Alleen al het Rijksmuseum van Na
tuurlijke Historie in Leiden telt hon-
derdduizenden vaak zeer kleine
voorwerpen. Ook Boymans van
Beuningen (Rotterdam) en het
Rijksmuseum (Amsterdam) hebben
zoals bekend zeer grote collecties.
Als je een voorwerp niet dagelijks
gebruikt, mis je het ook niet met
een”.
Karsten vervolgt: „In musea is een
deel van de voorwerpen uitgestald
en een deel in depot, voor allerlei
doeleinden (studie, bruiklenen, ver
frissing van de collectie, enz.). Wat
zich in de depots bevindt en dat is
dikwijls ontzaglijk veel is onmo
gelijk dagelijks, wekelijks, maande
lijks of zelfs jaarlijks te controleren.
Als je over honderdduizenden of
miljoenen voorwerpen spreekt, dan
zijn dit hoeveelheden die uiteraard
niet bepaald meer in één oogopslag
zijn te overzien. Schilderijen bij
voorbeeld bevinden zich tegenwoor
dig veel in uitschuifrekken, een
soort frames met kippegaas ertus
sen. Zo hangen ze er compacter,
beter en veiliger. Maar ze zijn na
tuurlijk niet meer zo gemakkelijk te
overzien. Dus zo’n Mondriaan, die
weg was, ja, die had op dat moment
ook wel voor wetenschappelijke
doeleinden of voor studie wegge
haald kunnen zijn. Dat is dan van
zelfsprekend bekend en ligt ook wel
vast, maar als zo’n kunstwerk ver
dwijnt hoeft het niet direct op de
vallen, zoals je ook thuis een ver
dwenen voorwerp pas na dagen
kunt missen”.
Een hartewens van Jan Karsten:
„Eigenlijk zouden de museumde
pots zodanig beveiligd moeten kun
nen zijn, dat regelmatige inventari
satie niet meer nodig is. Mij dunkt
trouwens dat een steek proef ge wij ze
„check” op aanwezigheid doorgaans
voldoende is. Want zoals gezegd: to
tale inventarisatie van een museum
van enige omvang is bijna onmoge
lijk. Voor een complete jaarlijkse
inventarisatie zou een aparte staf
mensen nodig zijn, die tonnen zou
gaan kosten. En dan kun je je afvra
gen: wat is het rendement, als er bij
zo’n veelomvattende operatie ont
dekt wordt dat er een niet zo ver
schrikkelijk belangrijk inktpotje
verdwenen is? Dan kun je met recht
zeggen dat het één niet tegen het
ander opweegt’’.
Op de vraag of er inderdaad meer
uit de musea wordt gestolen dan
vroeger, antwoordt Karsten bevesti
gend. „Niet dat de stijging met exact
cijfermateriaal valt aan te tonen. Er
worden geen cijfers van bijgehou
den. Bij het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) kun je dus ook
niet terecht. Er is trouwens ook geen
meldingsplicht van diefstallen en
beschadigingen; de beheerder van
museum is buiten de openingsuren
een goede elektronische beveiliging,
eventueel aangevuld met personele
beveiliging, van zeer groot belang.
Daarnaast is ook een goede mecha
nische beveiliging belangrijk. Ik ben
van mening dat vooral voor de klei
nere musea mechanische beveili
ging nog belangrijker is”.
De hoofdconsulent merkt op dat
deze elektronische beveiliging pas
noodzakelijk is geworden, toen
bleek dat „het goed op slot doen van
deuren en ramen niet meer voldoen
de was”. Daarbij komt dat het in de
nachtelijke uren bewaken van mu
sea door mensen geen pretje is.
Karsten: „Je begint niet veel tegen
revolvers. Ja, en dan blijft elektroni
sche beveiliging over. Een voor
beeld: het Amsterdams Historisch
Museum is ’s nachts geheel elektro
nisch beveiligd. In veel gevallen
werd bij deze elektronische beveili
ging het alarmsignaal naar de poli
tie geleid. Maar die wordt er steeds
afkeriger van, vooral omdat er nog
al eens sprake is van loos alarm
de uitgedokterde systemen zijn nog
niet altijd waterdicht waardoor
agenten tevergeefs uitrukken en
dan niet op een plaats kunnen zijn
waar op dat moment werkelijk wat
gebeurt. Steeds meer gemeenten la
ten daarom de beveiligingsalarme-
ring van hun musea naar beveili
gingsfirma’s gaan, die verschillende
gebouwen centraal kunnen be
kijken”.
Een saillant detail is overigens dat
de schilderijen uit het Haags Ge
meentemuseum gestolen bleken te
Dat
toons'
het ct
Gedei
gende
vervo
met c
dien
het St
De
een t
van 1
Maro
keer
gewei
beslo
dorpj
schet
thuis
Vei
genhi
stude
schiji
kelijl
de be
gen t
besta
strek
5-