De Revisor over vrouwen en literatuur STRIJD OM DE BROEK? I i 1 Ju m k GROTERE OPENHEID WERKT DIEFSTAL IN DE HAND A F He door Dini Schouten Vrouwenhaat Schwaiger: Kwalijke invloeden Feminisme door Peter Huysman Subsidie Preventief Zwakke plekken Kleine .dingetjes9 nu ook al in trek 19 7 8 J A N U A R I 2 0 VRIJDAG 12 V R ei 'I J Het decembernummer van het literaire tijd schrift De Revisor is geheel gewijd aan vrou wen en literatuur. „De strijd om de broek staat er uitdagend op het paarse omslag, en de plaatjes uit het achttiende-eeuwse stripverhaal ,,Jan de Wasser” verhalen daarbij van het pijnlijk lot van de man onder de plak. De strijd om de broek kunnen mannen maar beter niet verliezen, lijken de samenstellers, ook nog in 1977, te vinden. F T De onveiligheid van de musea neemt toe, zowel overdag als 's nachts, in binnen- en buitenland. Jan Karsten (56 jaar), hoofdconsu lent voor de musea van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, wijst erop dat het streven naar grotere open heid en de veiligheid van de musea steeds meer met elkaar op gespannen voet komen te staan. '„We moeten constateren dat het eigenlijk niet meer kan. De verleiding schijnt te groot te worden In de door ex-minister Van Doorn (CRM) eind 1976 bij de Tweede Kamer ingediende nota „Naar een nieuw museumbeleid” werd uiteengezet, dat de musea in het welzijnsbeleid moeten worden ingepast en de op het publiek gerichte functies van de musea benadrukt. „Die opening naar het publiek toe”, aldus Karsten, „dat streven naar grotere bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook in de meest letterlijke zin (faciliteiten voor invaliden bijvoorbeeld), moeten we zeker blijven volgen. Maar we zullen dan toch wel steeds grotere veiligheidsmaat- staven moeten inbouwen”. U ZA kuns I zijn macl I eiger een etsv£ Hij ii vore boei< i Onveiligheid r musea neemt toe Hannes Meinkema Pil Doeschka Meijsing stelt in haar inleidende arti kel de vraag naar wat er op het gebied van de literatuur in tien jaar feminisme is gebeurd. Ze constateert dat de feministische discussie wat de literatuur betreft, vooral wordt gevoerd op het terrein van de roman. Dat is niet verwonderlijk, zegt ze, want Vestdijk heeft immers gezegd: „Het menselijk innerlijk is alleen via de roman uit te beelden en de westerse psychologische roman is dan ook de bekroning van het genre”. Doeschka Meijsing verzet zich in haar artikel tegen een feministische literatuurkritiek die als enige norm hanteert het feministische gedrag van de hoofd personen. Ze merkt dan spijtig op, dat vrouwen om die reden voorlopig niet zullen schrijven over zichzelf, zoals Vestdijk het bedoelde, „maar over dat gereduceerde deel van hun ervaring dat ver band houdt met het feit dat zij vrouwen zijn”. Ook Johanna Fortuin zet zich in haar artikel af tegen de feministische literatuurkritiek. Dan maar geen zoen van de juffrouw is een betoog tegen feministische richtlijnen voor de roman, in het bijzonder de eis dat vrouwelijke auteurs moeten bijdragen aan de bewustwording van de achterge stelde positie van vrouwen. Net als Doeschka Meijsing legt Johanna Fortuin de nadruk op het gegeven dat het onderscheid der seksen op zeer weinig is gebaseerd, dat de overeenkomsten veel groter zijn dan de verschillen, wat telt is dat het om individuen gaat. schriften? Waarom worden literaire prijzen zo zelden aan een vrouw toegekend? Waarom wordt het werk van de weinige schrijfsters die we op het ogenblik hebben zo denigrerend afgedaan? Slacht offers van die houding zijn bijvoorbeeld Misscha de Vreede, Hester Albach, Helen Knopper. Is de smaak van de (overwegend mannelijke) recensen ten niet éénzijdig ontwikkeld? Schrijven vrouwen anders, of over andere onderwerpen dan mannen? In een ander artikel in hetzelfde nummer verge lijkt Doeschka Meijsing het werk van Jan Donkers (van o.a. Ouders van nu) met het werk van Hannes Meinkema (En dan is er koffie; De groene wedu we). Ze signaleert overeenkomsten (hun werk gaat over eigentijdse mensen met eigentijdse proble men) en verschillen (voornamelijk in de stijl en in het gebruik maken van ironie). Een onderzoekje naar de ontvangst van beide auteurs wees uit dat negen van tien recensenten Ouders van nu van Jan Donkers positief waardeerden, tegen twee op ne gen Hannes Meinkema’s De groene weduwe. Zéér gelijkluidende argumenten leverden in het geval van Donkers een positief oordeel op, bij Meinkema een negatieve beoordeling. Naar aanleiding daar van, zegt Doeschka Meijsing, kun je twee vragen stellen. Wordt Meinkema nog op iets anders beoor deeld dan op haar werk, bijvoorbeeld op het feit dat ze een vrouw is, of valt haar werk wat stijl en ironie betreft teveel buiten de literaire traditie? Meijsing pleit voor het laatste, naar haar oordeel is Meinkema „nietszeggend” weliswaar misschien niet veel minder nietszeggend dan Donkers, maar haar gebrek aan stijl rechtvaardigt het negatieve oordeel der kritiek. J. Karsten groep beveiliging tegen diefstal en inbraak een werkgroep van CRM worden die beveiligingsvoorstel- len getoetst. Als zo’n systeem goed en verantwoord lijkt, afgestemd op de situatie ter plaatse en op de glo bale waarde van de collectie, kan er subsidie voor worden aangevraagd. In totaal heeft CRM ongeveer 1 mil joen gulden aan „beveiligings”-sub- sidies verstrekt: diverse musea zijn tot plaatsing van elektronische be veiliging overgegaan en tot her ziening van de mechanische beveili ging (goed sluitende ramen en deu ren, etc.)”. De rijksmusea zijn voldoende be veiligd. „Maar”, zegt Karsten, „wat is goed, voldoende, optimaal? De inbraakmethoden vernieuwen zich voortdurend. Voor een belangrijk len is, dat met de opkomst van het moderne gezin de vrouw „de strijd om de broek” verloren heeft. Middeleeuwse vrouwenhaat en heksenwaan zijn in verband te brengen met de maatschappelijke structuren. Tot de 17e eeuw was een grote groep vrouwen niet getrouwd, dus onafhankelijk, en de macht die die vrouwen bezaten, werd als bedrei gend ervaren, zoals overvloedig blijkt uit de kluch ten, de spotterijen, de spreekwoorden en de schil derijen. Voor het overige bevat het themanummer o.a. bijdragen over Franse, Duitse en Italiaanse vrou wenliteratuur; een artikel over de enige twee schrijfsters uit de Romantiek die Nederland bezit: Truitje Toussaint en Betsy Hasebroek; een artikel over vrouwen en poëzie; een psycho-analytisch georiënteerde studie over de literatuur-filosofe Carry van Bruggen. Allemaal erg interessant ma teriaal, maar ik ben nogal teleurgesteld over het kader waarin de artikelen geplaatst zijn, namelijk het kader van „de strijd om de broek”. Die titel geeft blijk van een verkeerd uitgangspunt, alsof het vrouwen om „macht” of „recht” zou gaan. Van een intellectueel blad als De Revisor had ik een intelligenter standpunt verwacht. Het gaat niet om gelijke rechten, of het verwerven van meer macht dan de tegenpartij, het gaat om respect voor vrou wen, die op het ogenblik in de literatuur hun gezicht durven laten zien. Dat respect vind ik in dit themanummer niet terug. rijksinspecteur voor roerende mo numenten nog onlangs in een ex treem maar helder beeld samenvat te, kun je toch ook niet alles in één grote kelder opbergen, met een klein gaatje in de deur, waardoor de men sen even mogen kijken”. (naamloze) hoofdpersoon haar vragen, haar twij fels en onzekerheden in. Ze mag niet lastig zijn, en je bent lastig als je domme vragen stelt, zoals waarom de zee zout is, of waarom je niet gelukkig bent. De onwrikbare zekerheden van haar echtge noot, één van de „steunpilaren van de maatschap pij” zoals Ibsen ze reeds beschreef, maken haar onzeker en klein. „Ik kan niets zeggen, omdat hij alles wat ik hem toevertrouw, uitperst. De schil geeft hij mij terug: zie maar, zo leeg was die bewering van jou”. Haar schuldgevoelens zie je voor je ogen onhoudbaar worden. Waarom houdt ze niet van hem? Op haar man is formeel niets aan te merken, hij is trouw, ze komt materieel niets tekort, hij wil alleen niet weten wie ze is. Ze schiet in alles tekort, ze maakt'haar opleiding niet af, ze heeft geen ambities, ze wil geen kinderen, ze kan haar rol van voorbeeldige echtgenote niet aan, omdat ze hem niet spelen wil. In Rolf, haar man, herkent ze niet meer het kleine jongetje, waar ze verliefd op was. Heeft hij hem verstopt? Is zij veranderd? Is Rolf veranderd? Zë begint een hoopvolle verhouding met een vriend van haar man, maar ook bij hem mag ze vooral niet lastig zijn. Als ze zwanger raakt aborteert 'haar minnaar haar dan ook eigenhandig. Het verhaal lijkt een poging om vanuit verwarde gevoelens tot bewust wording te komen. Het boek houdt op op een moment dat er kansen lijken te bestaan tot wat meer zelfverwerkelijking, maar de kwetsuren zijn te diep om te kunnen geloven dat, nu ze zich van haar echtgenoot heeft losgemaakt, haar een zonni ge toekomst tegemoet zou schijnen, zo simpel ligt dat niet. Brigitte Schwaiger heeft ons daarvoor tè duidelijk gemaakt dat je deuken oploopt, teveel deuken om opgewekt, met frisse moed opnieuw te beginnen. Een tragisch verhaal, volmaakt onna drukkelijk verteld, op exact de goede toon, en een zéér onthutsende analyse van een huwelijk. Wat die onsympathieke rol aangaat van vrouwen die niet jong en mooi zijn, is er sinds de middeleeu wen eigenlijk niet veel veranderd. Lène Dresen en Herman Pleij dragen in hetzelfde nummer van De Revisor verbijsterende gegevens aan die het beeld van de vrouw in de middeleeuwen en renaissance tijd uitmaken. Beide artikelen zijn nogal sociolo gisch georiënteerd. Terecht, want het is erg moei lijk om vanuit de ene invalshoek van de literatuur inzicht te krijgen in de man-vrouwverhouding in voorbije perioden. De conclusie van beide artike- Zo’n vrouw die haar gezicht laat zien is bijvoor beeld de Oostenrijkse Brigitte Schwaiger. Van haar verscheen bij de Arbeiderspers Hoe komt de zee zo zout, vertaald door Hans Hom. Hans Hom is erin geslaagd een authentieke toon te vinden, heel knap, want het boek staat of valt ermee. De roman is één lange monoloog van een vrouw, die argeloos deed wat men van haar verwachtte. Vrouwen moeten niet interessant zijn, maar aangenaam, zei Arthur Schnitzler. Ze trouwt „goed-burgerlijk”, met de man die daartoe het meest in aanmerking komt. Omdat iedereen, ook haar echtgenoot van haar verwacht dat ze aangenaam is, slikt de Met een en ander is over beveili ging van museumobjecten nog lang niet alles gezegd. Dit is slechts één beveiligingsaspect. „Een museumdi recteur schiet te kort als hij wel afdoende maatregelen treft tegen brand, diefstal en inbraak, maar na laat de museumvoorwerpen te be schermen tegen kwalijke invloeden van licht (infrarood, ultraviolet) en te hoge of te lage vochtigheidsgraad. Deze vorm van beveiliging is voor elk museum van belang. Onacht zaamheid op dit punt heeft als ge volg dat binnen afzienbare tijd de voorwerpen verloren gaan zonder brand, diefstal of inbraak”. Die grondstelling deel ik met ze, maar juist daarom vind ik het jammer, dat nu er toch een nummer speciaal aan vrouwen wordt gewijd, de aandacht wordt gericht op de vraag of vrouwenli teratuur „feministisch” zou moeten zijn. Veel be- langrijker binnen het kader van een literair tijd schrift lijken mij voorlopig vragen naar de positie van vrouwen in de literatuur. Waarom zijn er zo weinig bijdragen van vrouwen in literaire tijd- O The tuin volg maf ling gie Elis ge” The V zijn mei voo: leid wac Di wee Mir; Ton gav< geoi goec waa het i Kwa tend ceen com] dede Toni king heef WOO' won tet. ren sam< aani van Al 197f 25-j; VOO! tura oors zal I den sere „De twee belangrijkste functies van musea zijn: tonen (aan het pu bliek) en bewaren (voor het nage slacht). Als echter de grotere open heid bij het uitstallen van de voor werpen de bewaarfunctie onder graaft, ja, dan zijn wij naar mijn oordeel op de verkeerde weg. Het gaat te ver als de collecties op deze manier zouden worden geofferd. Zoals het ook te ver zou gaan met die openheid, als een groep blinden een willekeurig 17e-eeuws schilderij zou mogen betasten”. I Alle musea (ons land telt er onge veer 500, waarvan 20 rijksmusea) konden een paar jaar geleden op aanvraag een zeer vertrouwelijk rapport toegezonden krijgen, dat door TNO in opdracht van CRM gemaakt was over de beveiliging. Karsten: „Er werd bij gezegd: jullie kunnen ons om advies vragen. Ze dienden een offerte te vragen bij twee beveiligingsfirma’s voor de aanleg van een bepaalde beveili gingsapparatuur. Door de Werk- Een academische discussie, lijkt me, en boven dien een die Hannes Meinkema onrecht doet. Even afgezien van haar stijl en ironie, haar werk gaat ergens over, maar omdat dat „ergens” de belevingswereld van vrouwen is, wordt het „nietszeggend” gevonden. Alsof het niet juist dat is, wat Meinkema wil laten zien, vrouwen die zichzelf als „nietszeggend" ervaren. Daar ligt nu juist het probleem, de belevingswereld van vrou wen is vaak niet interessant, het is die van trou wen en kinderen krijgen. We zijn gewend dat de literatuur stilzwijgend aan die onderwerpen voorbijgaat. Daarom valt Meinkema buiten de RjninurtMiini t'uunwii lOtigui/ IDmiu V-i‘<D'ftt r.nri n<cniMi;/ XBrrfmÖMWflacU fcorounojtl juöirftwanft. De tekst bij deze veelzeggende gravure: ,,Jan moet zitten spinnen/wiegen want Griet heeft hem overmant Met een hout gaat zij hem dreigen/ hoe onnozel zit de kwant’". literaire traditie. Niet vanwege de stijl, of het eigenzinnig gebruik van ironie, maar omdat geen mannelijke auteur vóór haar ooit een vrouw, die niet interessant, d.w.z. niet jong en mooi is, als symphatieke hoofdpersoon beschrijft. Het is echt zo, dat in romans vrouwen van middelbare leef tijd alleen maar voorkomen als boze schoonmoe der, dominerende moeder, of als huisbakken echt genote, die de creativiteit van de hoofdpersoon doodt. een museum houdt dit soort zaken in het algemeen liever uit de publici teit. Overigens hebben de rijksmu sea tegenover CRM die meldings plicht natuurlijk wel. Maar er sijpelt wel eens wat door”. Jan Karsten is ervan overtuigd, dat beveiligingsapparatuur, bijvoor beeld ’n gesloten tv-circuit overdag, preventief werkt. „In sommige musea staat bij de ingang of elders heel duidelijk aangegeven dat die beveiliging aanwezig is. Het lijkt mij wel dat het mensen, die iets kwaads in de zin hebben, in eerste instantie van hun snode plannen afbrengt. Ook in de Vaticaanse musea worden maar liefst 25 televisieschermen door twee mannen ononderbroken in de gaten gehouden. Het Afrika- museum in Berg en Dal maakt even eens de bezoeker duidelijk dat er tv- apperatuur aanwezig is. Of de syste men voor de nacht preventief wer ken, is de vraag. De politie zegt: een museuminbreker is eerst een -bezoeker geweest, d.w.z. hij komt eerst overdag poolshoogte nemen. Als hij de situatie heel nauwkeurig Berichten in de publiciteitsmedia over diefstal en beschadiging van en het slordig omspringen met mu seumvoorwerpen (kunstschatten, e.d.) doen vermoeden dat er in onze Naast Jan Karsten zijn nog twee rijksconsulenten werkzaam: drs. Hoogenhout voor de natuurhistori sche musea en mevr. drs. Hart kamp-Jonxis voor de cultuurhistori sche musea. Deze consulenten infor meren en adviseren zowel de musea als het departement van CRM over beleidsplannen, subsidiemogelijk heden, bouwplannen, knelpunten, calamiteiten en ook beveiliging. Zes provincies hebben eigen provinciale museumconsulenten: Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Er is tus sen beide groepen goed overleg en uitwisseling van informatie. De pro vinciale consulenten hebben een meer algemene specialisatie. De rijksconsulenten zijn gespeciali seerd op het vakgebied van de mu- seumcategorieën: beeldende-kunst- musea, historische musea, natuur historische musea, technische en ambachtelijke musea en musea van niet-westerse culturen. heeft opgenomen, slaat hij pas zijn slag”. De waarde van de voorwerpen in de musea „een imaginaire waar de”, vindt Karsten vertegenwoor digt heel globaal vele honderden miljoenen guldens. Beroepsinbre kers, maar ook „gewone” dieven slaan steeds brutaler en in steeds grotere omvang hun slag. Niet al leen kostbare voorwerpen verdwij nen, maar ook voortdurend meer eenvoudige „dingetjes”, zoals bij voorbeeld diverse malen in één sei zoen een spelletje kaarten (nota be ne van V en D!) van de tafel van een boerderij in een openluchtmu seum Karsten: „Het is zo verschrikke lijk teleurstellend. Nog niet zo lang geleden veranderden de musea van gesloten burchten in veel meer open instellingen. Dat is op zichzelf toe te juichen. Maar helaas krijgen de mu- seumbeheerders de rekening van deze gewijzigde opstelling nu gepre senteerd. Vroeger stond alles achter glas en zat alles in vitrines. Dat is veranderd: je kunt nu veel meer voorwerpen open en bloot bekijken, vooral in de volkenkundige musea, wat alleen maar prettig is omdat je zonder spiegeling van glas e.d. de zaken veel nauwkeuriger kunt waarnemen”. „Jammer genoeg moet je tot de conclusie komen dat een klein deel van het publiek met deze vrijheid niet kan omspringen. Maar je kan toch moeilijk alle voorwerpen door kopieën vervangen; dat leidt tot ern stige verschraling en zelfs misschien zijn door een functionaris van zo’n tot misleiding. Bovendien, zoals de beveiligingsbedrijf 1 ■;l| musea maar wat aangerommeld wordt. „Dat is zeker niet waar; de beveiliging is in het algemeen goed te noemen. Natuurlijk zijn er zwak- ke plekken en zijn er dingen die verbeterd kunnen worden. Zo’n Mondriaan, die uit het Haagse Ge meentemuseum was gestolen maar niet vermist werd: als publiek denk je dan dat die museumbeheerders maar wat aan doen. Toch is zo’n vermissing (die aanvankelijk niet eens ontdekt is) ik heb dit alle maal uit de krant want wij hebben noch formeel noch financieel een relatie met dit museum enigszins verklaarbaar. De musea namelijk herbergen duizenden voorwerpen. Alleen al het Rijksmuseum van Na tuurlijke Historie in Leiden telt hon- derdduizenden vaak zeer kleine voorwerpen. Ook Boymans van Beuningen (Rotterdam) en het Rijksmuseum (Amsterdam) hebben zoals bekend zeer grote collecties. Als je een voorwerp niet dagelijks gebruikt, mis je het ook niet met een”. Karsten vervolgt: „In musea is een deel van de voorwerpen uitgestald en een deel in depot, voor allerlei doeleinden (studie, bruiklenen, ver frissing van de collectie, enz.). Wat zich in de depots bevindt en dat is dikwijls ontzaglijk veel is onmo gelijk dagelijks, wekelijks, maande lijks of zelfs jaarlijks te controleren. Als je over honderdduizenden of miljoenen voorwerpen spreekt, dan zijn dit hoeveelheden die uiteraard niet bepaald meer in één oogopslag zijn te overzien. Schilderijen bij voorbeeld bevinden zich tegenwoor dig veel in uitschuifrekken, een soort frames met kippegaas ertus sen. Zo hangen ze er compacter, beter en veiliger. Maar ze zijn na tuurlijk niet meer zo gemakkelijk te overzien. Dus zo’n Mondriaan, die weg was, ja, die had op dat moment ook wel voor wetenschappelijke doeleinden of voor studie wegge haald kunnen zijn. Dat is dan van zelfsprekend bekend en ligt ook wel vast, maar als zo’n kunstwerk ver dwijnt hoeft het niet direct op de vallen, zoals je ook thuis een ver dwenen voorwerp pas na dagen kunt missen”. Een hartewens van Jan Karsten: „Eigenlijk zouden de museumde pots zodanig beveiligd moeten kun nen zijn, dat regelmatige inventari satie niet meer nodig is. Mij dunkt trouwens dat een steek proef ge wij ze „check” op aanwezigheid doorgaans voldoende is. Want zoals gezegd: to tale inventarisatie van een museum van enige omvang is bijna onmoge lijk. Voor een complete jaarlijkse inventarisatie zou een aparte staf mensen nodig zijn, die tonnen zou gaan kosten. En dan kun je je afvra gen: wat is het rendement, als er bij zo’n veelomvattende operatie ont dekt wordt dat er een niet zo ver schrikkelijk belangrijk inktpotje verdwenen is? Dan kun je met recht zeggen dat het één niet tegen het ander opweegt’’. Op de vraag of er inderdaad meer uit de musea wordt gestolen dan vroeger, antwoordt Karsten bevesti gend. „Niet dat de stijging met exact cijfermateriaal valt aan te tonen. Er worden geen cijfers van bijgehou den. Bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kun je dus ook niet terecht. Er is trouwens ook geen meldingsplicht van diefstallen en beschadigingen; de beheerder van museum is buiten de openingsuren een goede elektronische beveiliging, eventueel aangevuld met personele beveiliging, van zeer groot belang. Daarnaast is ook een goede mecha nische beveiliging belangrijk. Ik ben van mening dat vooral voor de klei nere musea mechanische beveili ging nog belangrijker is”. De hoofdconsulent merkt op dat deze elektronische beveiliging pas noodzakelijk is geworden, toen bleek dat „het goed op slot doen van deuren en ramen niet meer voldoen de was”. Daarbij komt dat het in de nachtelijke uren bewaken van mu sea door mensen geen pretje is. Karsten: „Je begint niet veel tegen revolvers. Ja, en dan blijft elektroni sche beveiliging over. Een voor beeld: het Amsterdams Historisch Museum is ’s nachts geheel elektro nisch beveiligd. In veel gevallen werd bij deze elektronische beveili ging het alarmsignaal naar de poli tie geleid. Maar die wordt er steeds afkeriger van, vooral omdat er nog al eens sprake is van loos alarm de uitgedokterde systemen zijn nog niet altijd waterdicht waardoor agenten tevergeefs uitrukken en dan niet op een plaats kunnen zijn waar op dat moment werkelijk wat gebeurt. Steeds meer gemeenten la ten daarom de beveiligingsalarme- ring van hun musea naar beveili gingsfirma’s gaan, die verschillende gebouwen centraal kunnen be kijken”. Een saillant detail is overigens dat de schilderijen uit het Haags Ge meentemuseum gestolen bleken te Dat toons' het ct Gedei gende vervo met c dien het St De een t van 1 Maro keer gewei beslo dorpj schet thuis Vei genhi stude schiji kelijl de be gen t besta strek 5-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 12