Huisbediende Petersen zag top-nazi
Göring zich vol eten in Doorn
E
E
Wat moesten we met de
Duitse keizer Wilhelm?
18
In de gedachten van velen leeft hij niet zozeer
voort als groot staatsman of bekwaam strateeg,
Butler
I
I
Keizerin Hermine
I
I
door
Tony van der Meulen
Huisbediende B. Petersen kwam in 1923 als
19-jarige Doornse jongen in dienst van de keizer,
die er toen zo’n 25 man personeel op na hield. In
Duitsland was hij dan wel geen keizer meer,
maar in Doorn nog wel.
gen. Zijn tweede vrouw, prinses Hermine von
Schonaich-Carolath, leerde intussen fietsen.
Keizer Wilhelm II stierf in 1941 na een lang en
bloedig leven. Hij verloor de Eerste Wereldoor
log, liet tien miljoen doden achter en rentenierde
daarna als vluchteling in het Nederlandse Doorn.
maar als fanatiek houthakker in de Utrechtse
bossen.
Terwijl in 1918, vlak na de Eerste Wereldoor
log, Engeland en Frankrijk de uitlevering van de
gevluchte Duitse keizer eisten en „Den Haag” in
grote diplomatieke problemen zat, trok Zijne
Keizerlijke Majesteit opgewekt het woud in. De
hakbijl werd hem door een bediende nagedra-
Eenvoudig gebleven
Lakei
n.
- Wat vroeg u dan zoal?
Kaiser Wilhelm (rechts) aan tafel met prinses Juliana en ex-kroonprins Wilhelm als gasten in Doorn.
,Elk paleis heeft
wel wat’
Ze zijn allemaal al dood, het hele keizer
lijke hof is met wisselend eerbetoon ter
aarde besteld. Op de heer B. Petersen (75
jaar) na, huisbediende van de laatste prak-
tizerende Duitse keizer, Kaiser Wilhelm II.
Hij woont aan de Anna Paulownastraat in
Emmen, zijn huis heet Willemien.
Ik mag mijn jas ophangen jn een apart
kamertje, links van de voordeur. „Leven
aan zo’n deftig hof, je neemt er wellicht
rat van over”, zegt Petersen. „Ik heb es
■en Duitse journalist gehad die steeds
naar wilde weten of...ja hoe zeg je dat?”
Of Zijne Majesteit ook andere vrouwen
ad?
En hij kwam ook niet alleen, er was een
heel gevolg bij”.
Twee jaar later kocht keizer Wilhelm het
Huis Doorn te Doorn, het geboortedorp
van Petersen. „Ik moet toen zestien ge
weest zijn. Hij kreeg 52 spoorwagons meu
belen en serviesgoed uit allerlei Duitse
kastelen nagestuurd. Dat is allemaal op
wagens met ijzeren wielen en paarden
ervoor door het dorp gekomen. Ze reden
alle wegen stuk, dat weet ik nog. In 1923
heb ik er gesolliciteerd. Je kwam er niet
makkelijk tussen, maar ik had al wat erva
ring als huisknecht in een tehuis voor rijke
mensen. En ik had één ding mee: mijn
moeder was een Duitse. Ik werd aange
nomen”.
weet het. Als de Engelsen of de Fransen
hem te pakken hadden gekregen, hadden
ze hem misschien wel tentoongesteld in
een kooi”.
- Praatte u met de keizer wel es over die
oorlog?
Terwijl de heer Petersen me op het hart
drukt vooral ook de koekjes niet te verge
ten, bezinnen we ons op de plotselinge
vlucht van de keizer (in 1918) naar Neder
land. Petersen: „Dat is nog een hele con
sternatie geweest. We waren een neutraal
land en dan staat plotseling de Duitse
keizer aan je grens: wat moet je ermee?”
„Ik kwam nog wel eens op het kasteel
van graaf Bentinck in Amerongen en daar
heb ik een gesprek gehad met de butler die
tijdens een diner achter de stoel van de
graaf stond toen er telefoon uit Den Haag
kwam. Graaf Bentinck kwam helemaal
overdonderd terug in de eetzaal en zei: de
Duitse keizer is gevlucht, hij staat met z’n
trein bij Eisden en de regering vraagt of
wij hem hier willen opvangen.”
„Want waar moest je met die man heen.
U bent nog jong, u weet dat, denk ik, niet
zo goed meer, maar de Duitse keizer, dat
was me wat. Hoger had je niet. Die man
kon je niet in een daggeldershuisje zetten.
„Nou, ik had al een half jaar door het
huis gelopen en toen had ik hem haast nog
nooit gezien. Wel van de trap af, maar
nooit van dichtbij. Want als hij bijvoor
beeld de vestibuul binnenging, riep de
kamerbediende: „Der Kaiser kommt”, en
dan moest je zorgen dat je weg was. In het
begin was dat heel erg, later werden ze
- Schrok u toen u voor het eerst de Duitse
keizer van dichtbij zag?
daar wat makkelijker in. Maar je moest
weg, en dat deed je ook vanzelf”.
- Wat deed u nou zo’n hele dag?
„Nee, huisbediende. Lakei is het minste
dat er is. Dan sta je altijd achter een deur
die je open en dicht mag doen. Open en
dicht, dat is lakei. Ik was dienaar. Daar
naast heb je ook nog kamerdienaren. Die
zijn de hele dag in de nabijheid van de
keizer, helpen hem met aankleden, maken
z’n bad klaar, zetten z’n schoenen klaar.
Lijkt hoog, maar het zijn ook maar gewone
mensen”.
- Dat serveren tijdens een officieel keizer
lijk diner lijkt me wel een zenuwenbaan.
„Ja, je moest op je tellen passen dat er
niks verkeerd ging. Je had bijvoorbeeld
van die enorme zilveren vleesschotels (Pe
tersen wijst z’n halve keukentafel aan), die
- Ik heb ergens gelezen dat die keizerin
Hermine niet zo’n makkelijke was.
„Nou, ik kon er altijd best mee. Ik was
gelijk met d’r jarig. Elk jaar op 17 decem
ber zei de kamerbediende dan: Peters, wil
je even bij de keizerin komen”.
- Maar u heet toch Petersen?
„Ja meneer, jas met zwaluwstaart en
zilveren knopen. Ik heb dat jasje nog bo
ven hangen, is me te klein geworden.”
In 1935, Hitler was al aan de macht, is
veldmaarschalk Göring nog eens in Doorn
bij de ex-keizer wezen eten. Huisbediende
Petersen: „Dat is nog een hele toestand
geworden, want als je met zo’n keizer aan
tafel zat moest je een beetje bescheiden
doen. Allemaal kleine hapjes, al heb je nog
zo’n honger. Maar Göring schepte een heel
bord vol”.
„Als de keizer klaar was, hielden altijd
alle mensen op met eten. Je kon niet zeg
gen: hé, wacht es even, ik heb nog wat soep
staan. Maar die Göring, hij was toen trou
wens nog niet zo vet, trok zich nergens wat
van aan. De keizer moet later in de rookka
mer tegen de burgemeester gezegd heb
ben: „Wat toch verschrikkelijk, zo’n volge
vreten zwijn.”
werden warm geserveerd. Je had een ser
vet op je hand, met daarop die hete schaal,
maar als de servet dan een beetje begon te
schuiven, zat je met je duim tegen dat hete
zilver aan. En die mensen zijn ook niet
zoals wij dat ze meteen opscheppen, nee,
als ze net met hun buurman aan het praten
zijn, wachten ze rustig een tijdje. En dan
stond je daar met je duim tegen dat hete
zilver.”
- Nooit iets laten vallen?
„Gelukkig niet, maar je was wel steeds
zenuwachtig dat er iets misging. Je moest
alles net op tijd neerzetten en weer wegha
len. Dat soort mensen zijn trouwens geen
echte eters, meer praters. Wij eten meestal
eerst ons prakkie maar es op, daarna kun
je wel weer praten. Zij niet. Het was meer
praten dan eten.”
- Zat u bij dat soort gelegenheden mooi in
de kleren?
„Jawel, meneer, maar ze noemden me
altijd Peters, en dan laatje dat maar zo. Ik
naar de keizerin, zij feliciteerde mij, ik
feliciteerde haar en dan mocht ik een wens
doen”.
Amersfoort gefietst, zij ging haar zoon van
de trein halen en dan met een auto terug.
Ik reed dan weer terug met twee fietsen.
Dat vond ze wel zo geweldig, dat Petersen
met twee fietsen kon fietsen, terwijl zij het
nauwelijks met één kon. Ze heeft het ook
aan de keizer verteld, en de volgende dag
moest ik bij haar komen en kreeg ik twee
rijksdaalders.”
- Ze fietste niet zo best?
„Nee, slecht. Daar bij Maarn hadden we
een behoorlijke helling en ze had geen
torpedorem, maar van die handremmen.
Ik denk: direct slaat ze me nog over de
kop. Voorzichtig majesteit, riep ik, maar ze
ging met een enorme snelheid naar bene
den. Ik er zo schuin achter, want dan zou
ik haar misschien nog kunnen grijpen.”
„Opstappen kon ze ook niet zo best. Ze
ging dan op de stoeprand staan, wipte op
het zadel en ik duwde haar dan weg.”
- Praatte u onderweg nog wat met haar?
„Nee, echt, dat doen ze niet. En ik zei
alleen praktische dingen als: voorzichtig
majesteit”.
„U moet goed begrijpen, meneer, zij zijn
ermee geboren; als ze je nodig hebben
omdat de zon in de ramen schijnt en de
gordijnen dicht moeten, bestellen ze je wel,
maar ze blijven op een afstand. U moet
niet denken dat ze zo maar tegen je zeggen:
lekker weertje buiten. Dat doen die men
sen niet. Zijn ze niet aan gewend hè. Als je
als bediende de vestibuul binnenkwam en
je zei „morgen majesteit”, dan zou hij je
ook niet vragen: wat voor weer is het. Daar
had hij zijn heren voor. Een heer van
dienst, een lijfarts, een adjudant”.
„Als hij een deur open zag staan, zei hij
wel tegen je: doet u die deur even dicht.
Maar intiem worden, dat doen ze niet. Zelf
deed je het ook niet”.
„Ik ging ook wel met d’r paddestoelen
zoeken. Ik moest dan met haar volle mand
je terug naar het kasteel, waar de kok er de
giftige uitzocht. Daarna weer terug en zij
zocht dan weer verder. Met haar had je
toch meer contact dan met de keizer”.
„In het dorp hoorde je wel es: die werkt
bij de keizer. Maar het zijn ook maar
mensen. Ik ben er altijd maar eenvoudig
onder gebleven.”
- Zo’n gevluchte keizer, wat deed die de
hele dag?
„Ja, hakken hè. Of hij zat de hele dag
achter een elektrische zaag. En omdat hij
één slechte arm had (te kort, hij kon er
weinig mee), stond er een bediende bij die
de boomstam steeds weer een stukje door
schoof. De keizer drukte de elektrische
zaag er dan weer door heen. Of een be
diende bracht hem een tak, en die sloeg ie
doormidden. Dagen lang”.
- Ook een lol
„Maar hij deed het al in de oorlog. Zat-ie
hele dagen achter het front te zagen in een
kapot geschoten boomgaard. Ik heb hem
nog wel eens een kopje thee gebracht,
terwijl ie zat te zagen.”
„In de herfst had hij de gewoonte om
dagenlang tussen de rododendron te staan
en er de dode bloemen uit te knippen. Je
merkte dan weinig van hem, maar toch
had hij nog wel eens een gekke bui. Ik
herinner me dat er een wasjongen door het
park liep met zo’n grote zinken teil over
zijn hoofd heen. Die moest naar de wasse-
- Ik weet nooit precies wat een lakei is.
Maar was u lakei?
„Serveren. Tafeldekken. Ik was de kei
zerlijke koster. En niet vergeten: zilver
poetsen. U moet niet denken dat zo’n kei
zer zes lepels en zes vorken heeft. We
waren in de zilverkamer met z’n vijven.
Als we in november begonnen te poetsen,
waren we er in maart nog niet doorheen.”
Ja, veertien-achttien, laten we daar
sar over zwijgen. Hij was keizer, hè, hij
door zijn Oostenrijkse bondgenoot mee
sleept in die oorlog. Hij is verguisd, ik
„Praktische dingen. Een vulpen, een
paar schoenen. Dat ging ik dan zelf halen
„Ik ben nog es met de keizerin naar
rij van de keizer. Je zag het hele hoofd van
die jongen niet, alleen kwam er af en toe
wat sigaretterook onder die teil vandaan.
Toen die jongen in de buurt van de rodo
dendrons kwam, waar de keizer dode bloe
men stond te knippen, nam majesteit zijn
stok en sloeg zo op die teil. Die jongen
schrok zich rot, gooide zo die teil van zich
af. En die keizer lachen!”
- Vertelde u zoiets later ook tijdens de
rondleidingen?
„Soms, hè. Het hing van het soort men
sen af. Bij die echte trouwelingen van de
keizer moest je wat officiëler zijn. En een
groepje Drenten kwam bijvoorbeeld hele
maal niet voor de keizer, maar voor z’n
meubels en z’n gouden servies.”
„Dat gouden servies was me trouwens
een bedoening. We hebben het, dacht ik,
twee keer gebruikt. Maar eten van goud
smaakt niet, hè. Daarom moesten overal
extra glazen bordjes op”. Huisbediende
Petersen wordt er nog weer moe van.
„Mensen hebben er ook geen idee van
hoeveel spullen zo’n keizer heeft. Hebt u
zijn sabel nog, vroegen ze wel eens. Me
neer, kisten vol. Hij had honderden ver
schillende uniformen, van elk regiment
een eigen uniform. Er zijn later nog es een
paar van die pakken gefotografeerd voor
een Duits tijdschrift. Dat heeft in Duits
land onder oude militairen nog een heel
tumult gegeven, want bij een bepaald uni
form stonden de verkeerde laarzen. Boze
ingezonden stukken: bij dat uniform had
hij andere laarzen aan. En de sabel klopte
ook niet. In Duitsland komt zoiets heel
precies.”
Af en toe liet de keizer een filmoperateur
komen die dan films draaide uit zijn glo
riedagen. „Zijn tochten naar Noorwegen
en Turkije. Of een kroning. Echt schitte
rende films. Ach, hij had denk ik toch nog
steeds de illusie dat hij nog keizer was. Het
is voor die man zelf ook heel wat geweest.
Zoiets als eerst burgemeester van Amster
dam zijn, en dan weer klerk.”
Tenslotte ging de keizer dood. „Een ont
zettend zware kist, van lood. Toen die kist
later in het mausoleum stond, heb ik hem
nog verschillende keren afgestoft.”
- Wat dacht u dan?
„Hij moest es weten, dacht ik dan, dat ik
zo dicht bij hem sta. Ik dacht ook: in Doorn
heeft hij veel goed gedaan. De arme men
sen gaf hij voedselpakketten plus alle hout
dat-ie zaagde. En dan viel me op dat arme
mensen lang zo zenuwachtig niet waren
als ze bij de keizer kwamen, als die hogen.”
Petersen denkt een tijdje na, zegt dan:
„Meestal had hij het uniform van de
doodskophuzaren aan. Daar was z’n zoon
bevelhebber van. Er hoorde zo’n huzaren
muts bij met een dpodskop erop. Z’n zoon
had die altijd op. Ik heb dat altijd een
akelig gezicht gevonden, die witte kop.”
„Precies. Maar al zou ik het weten, ik zou
r niet over praten. Hij is mijn Heer ge
roest, ik heb een goed stuk brood bij hem
erdiend. Ach, als je achter de schermen
rorkt, blijken het ook maar gewone men
en. Elk paleis heeft wel wat”.
Des keizers dood maakte Petersen niet
rodeloos, want in 1945 werd hij rondlei-
er in het Doornse kasteeltje. „Als ze hoor-
en dat je Der Kaiser nog had meege-
laakt, keken sommige Duitsers je aan
Isof je van een ander hemellichaam
twam”. Vijfentwintig jaar leidde hij rond,
lu leeft hij rustig te Emmen. Zijn tuin ligt
>p de zon en hij houdt van vogels. Een
/riendelijk man. We spreken af het inter
view in alle rust af te wikkelen. De kof-
iepot knort op het komfoortje. Op tafel
taan de koekjes naast een dikke stapel
oornamelijk Duitse geïllustreerde bla-
en. Eerst maar eens een tijdje bladeren.
„Dat was nog in de Eerste Wereldoor-
>g”, zegt Petersen. „Daar staat-ie aan de
aartentafel. Die foto hadden we in Doorn
ok hangen. En op die foto daar staat het
adel waar hij altijd achter zijn bureau op
it. Wat je daarnaast ziet was zijn makke-
jke stoel voor het lezen. Maar als hij ging
ehrijven zat ie op het zadel. Net een
rukje, maar dan een zadel. Was schijn-
aar goed voor z’n rug.”
Kon hij er ook op veren zoals op een
alopperend paard?
t
„Nee, maar hij kon hem wel hoog en laag
ïtten, zoals een orgelkruk”.
„Dat daar is een foto uit de tijd dat we al
sn museum hadden. Maar dat bed, daar
al ik het maar niet over hebben. Want ik
ou jokken als ik u zei dat het ’t originele
sd van de keizer is. Het is veel te smal,
ezoekers vroegen ook wel es: konden ze
iar wel met z’n tweeën in? Daar maakte
dan maar wat van. Maar weet u wat het
as: als je een groot gezelschap kreeg kon
(dat niet in de slaapkamer bergen als dat
'Ote keizerlijke bed er stond. Eerst had-
m we er helemaal geen bed, maar dat
illen de mensen niet. Ze willen er een bed
waarin hij gelegen heeft. Toen hebben
s er maar een kleiner bed in gezet.”
Is er wel eens een dolgedraaide bezoeker
igekropen?
„Nee, daar lette je wel op. Maar voelen,
it deden ze graag. Even z’n bed voelen.
)oral Duitsers, hè”.
„In de eetzaal hadden we nog wel z’n
iginele stoel staan. De speciale stoel van
keizer; was ook verzwaard van binnen,
j een gewone stoel waren we bang dat
i er doorheen zou duvelen. Want bij een
ter had de keizer een kamerdienaar
liter zich staan die de stoel aanschoof en
ij liet zich dan zo in de stoel vallen. Als hij
dan doorheen zou duvelen, was dat
ituurlijk geen mooi gezicht aan een offi-
tel diner”.
Je had veel Duitsers die het prachtig
inden, die stoel. Ach, Heinrich, daar
left Der Kaiser selbst nog gezeten. Dat
ss wel zo heerlijk voor die mensen”.
„Wij zijn wat nuchterder in die dingen en
rder was het onze keizer ook niet. Dan
1 je er ook wat anders tegenover. Maar
oral oude Duitse officieren kregen de
men in de ogen als ze bij zijn beeltenis
inden. Je moest dan vertellen over z’n
en en hoe hij was. Ik zei dan: als mens
ienover mens kon ik nooit een betere
fr hebben. Als ze dat hoorden, waren ze
de wolken.”
Die tien miljoen doden uit zijn Eerste
treldoorlog, zaten die u nog wel eens
mrs?