ML kunnen de zee nooit leegvissen We f '•ld ga I Redder van oestercultuur, zeebioloog prof. Korringa kijkt terug I sn I I ng door Cees de Graaff *K, gaat n Naar het RIVO I1 Directeur Oesterredder WW 11» w X Z- w fiT WW® am) mee alle scale ?x< t x 3 1 K i 1 i l seert ca Ie gen. pas it te 5»* B” MM X Mm. - MfcM” o „Als de FAO, de wereld voedselorganisatie, zegt, dat we in het jaar 2000 de helft van de visserijproduktie uit kweekculturen halen, dan is dat totaal onrealis tisch. Ik vraag me zelfs sterk af of we een verdubbeling van de produktie door kweken kunnen bereiken.” Dit zegt professor dr. P. Korringa uit Driehuis, de scheidende directeur van het Rijks Instituut voor Visserij Onderzoek en vooraan staand zeebioloog met een grote internationale faam. Hij is deze maand benoemd tot erelid van de World Mariculture Society als tweede wetenschapper, die deze eer te beurt valt. Hij ziet niet zoveel heil in het kweken van vis als oplossing voor het voedselprobleem in de wereld. „Op het land leefden we in vroeger eeuwen van de jacht en op zee jagen we nog steeds op vis. Daarnaast zijn we wel vis en schelpdieren gaan kweken, maar dat is minder dan tien procent. Bovendien wordt viervijfde daarvan nog in zoetwater gekweekt.” Professor Korringa is ervan overtuigd, dat we met de bestaande visserij niet verder kunnen. u m 11 !..i Prof. Korringa weet, waarover hij praat. ■W 4* I ,»1 172 1875,- 2025 975,- 1175,- Bang, dat de visserij ten gronde zal gaan, is de scheidende directeur van het RIVO niet. „We kunnen de zee nooit leegvissen, want een visstand verjongt zichzelf en de Noordzee is een van de vruchtbaarste zeeën in de hele wereld. Die blijft even voedselrijk als hij is”, zegt hij. „Alleen als we vissen op bepaalde soorten vis kunnen we wel een verschuiving aanbrengen. Als je de haring wegvangt, neemt sprot meteen de opengevallen plaats in de voedselketen in. Maar sprot is voor de consumptie lang zo interessant niet. Als we bijtijds bijsturen, is herstel van een bepaalde visstand wel mogelijk. Maar we moeten wel voorzichtig zijn. We hebben het assortiment zeevis om zo te zeggen zelf in de hand”. De heer Al een flink aantal jaren houdt hij zich intensief bezig met de zogenaamde „mari- cultuur”. Tijdens vakanties en werkreizen keek hij bij kwekerijen van schaal- en schelpdieren en van vis rond om er tenslot te een boek van te maken. Tenslotte is er een groot werk op het gebied van maricul- tuur tot stand gekomen, in vier delen in het Engels’ uitgegeven door Elsevier. „Ik koes ter niet de illusie, dat het een boek is, dat de mensen zomaar kopen. Ik hoop echter wel, dat mijn collega’s en de mensen, die het beleid vormen, zoals een directie der visserijen bij ons, zowel in binnen- als buitenland het aanschaffen. Ik beschouw het zo’n beetje als een afsluiting van mijn publicaties.” zamelmgen schelpen en vogelschedeltjes aangelegd, een aquarium en een terrarium gehad, dat hij ^besloot biologie te gaan studeren. Hij volgde zijn studie in Amster dam en legde zich in het tweede deel van zijn studie toe op plantenziekten en insec- tenbestrijding. We hadden onze koloniën nog en een bioloog kwam bijna automa tisch in Nederlands-Indië terecht. Door een stageperiode van een jaar bij het Rijksinstituut voor het visserij-onderzoek kwam hij echter in aanraking met de zee- biologie. Toen hij na zijn afstuderen dan ook kiezen moest tussen het biologisch laboratorium, dat de Shell wilde opzetten en het RIVO, koos hij voor de zee. „Naar mijn gevoel zou ik bij het Rijk meer vrij heid als wetenschapper hebben dan bij voorma- erf, tuin id aan de nogelijk- Drs. Korringa kreeg in 1939 zijn vaste aanstelling bij het RIVO. Het instituut was toen bepaald niet gestroomlijnd en ver keerde zelfs in een crisis. Het zuiver weten schappelijk onderzoek, dat in 1888 door dr. P. P. C. Hoek was gestart, was wat uiteengevallen in enkele losse mensen. „Toen ik kwam zat er in Den Haag één man voor de zeevisserij, overigens zonder een schip, in Den Helder een chemicus en in Amsterdam dr. B. Havinga, die hoofd en enig personeelslid was van de afdeling kust- en binnenvisserij. Hij was zeer actief en had onder andere een adviserende stem in de overgang van de Zuiderzee naar het Ijsselmeer.” Voor hem kwam een grote verandering, toen in 1957 dr. Havinga met pensioen ging en hem werd gevraagd als directeur de leiding van het wetenschappelijk instituut over te nemen. Voor hem betekende het een abrupt einde aan zijn eigen weten schappelijk onderzoek, zowel in het labo ratorium als in het veld. Hij moest zich vanaf dat moment met andere zaken bezig gaan houden. Toch heeft hij het gedaan, ook al doordat de Deltawerken een feinde leken in te houden van de oestercultuur in 5 5 0 0 !5 De publikaties van .de heer Korringa begonnen bijna 40 jaar geleden met een verslag van een onderzoek naar de proble men in de Zeeuwse oestercultuur, een ver slag, dat de jonge bioloog Pieter Korringa in wetenschappelijke kringen over de ge hele wereld befaamdheid bracht. „Ik was de eerste in de wereld, die een ziekte van een zeebewoner heeft bestudeerd en be schreven en die tenslotte ook de bestrij ding kon aangeven,” zegt hij nu zonder valse bescheidenheid. Door zijn onderzoek heeft hij miljoenen jonge oestertjes van de ondergang gered en io ook de Nederland se oestertelers van een bankroet weten te redden. De interesse voor de natuur zat de jonge Korringa in het bloed. Als zoon van de bekende Haarlemse architect Korringa kreeg hij in zijn jongensjaren een grote vrijheid. Al op zijn zeventiende jaar trok hij rond 1930 met een fiets en een tent door Nederland en zelfs Frankrijk, iets dat in die tijd bepaald geen gemeengoed onder de jeugd was.Na de middelbare school kreeg hij de kans te, gaan studeró». Het advies was dokter worden of in de voet sporen Van zijn vader treden en naar Delft gaan. Als jongen had hij echter al zoveel belangstelling voor de natuur gehad, ver- n. 56,- 18% BTW i, lagere of kening en De jonge bioloog drs. Korringa werd de eerste assistent van dr. Havinga en hij wierp zich op de problemen in de Zeeuw se oestercultuur. Een geheimzinnige schimmelziekte vernietigde het jong- broed en voor de teelt dreigde een ramp. Een nauwgezette studie, die ook in de oorlog voortgezet kon worden, toonde eerst aan, hoe de schimmelinfectie ontwe ken kon worden, in een latere fase welke bestrijding mogelijk was en tenslotte vielen alle stukjes van de legpuzzel samen en werd ook de oorzaak, een wijziging van het leefmilieu van de oester door het uitzaaien van oude schelpen om meer jpngbroed te vangen, duidelijk. Daarmee is de Zeeuwse oestercultuur gered en een proefschrift over deze studie leverde drs. Korringa zijn doctorstitel on. Viskwekerij en geen oplossing voor wereldvoedselprobleem Korringa gelooft dan ook helemaal niet, dat waarschuwen tegen overbevissing en het ontwikkelen van nieuwe netten, methoden en betere schepen strijdig is met elkaar”. De vloot moet dan natuurlijk wel aangepast worden. We moeten zo doeltreffend en efficiënt mogeiijk vissen om met een zo klein mogelijke inspan ning die hoeveelheid vis te vangen, die de zee kan leveren, maar ook niet méér. En juist in een tijd, dat de visserij het moeilijk heeft is het RIVO heel belangrijk. We hebben een beter inzicht in de zee en haar mogelijkheden nodig om de visserij voor de toekomst weer gezond te maken”. O iL Dr. Korringa had met dit resultaat zo veel respect en vertrouwen bij de kwekers gekregen, dat hij een vertrouwensman werd voor de kwekers en zo wist hij later ook een bestrijding te vinden voor de zoge naamde „slippers” een slak, die zich ves tigde op plaatsen, waar oesters moesten komen en ook hun voedsel gebruikte, on kruid onder de oesters dus. In de oorlog was het wetenschappelijk visserij-onderzoek weer gebundeld, het geen in 1946 resulteerde in een schets voor een nieuw gebouw in de belangrijkste vis- serijhaven, IJmuiden. Dat ontwerp is er nooit gekomen, want pas in 1955 ontwierp en bouwde het Rijk het huidige kantoor van het RIVO. Dr. Korringa was niet zo direkt bij de stroomlijning van het RIVO betrokken. Hij wijdde zich twintig jaar lang aan de bestudering van de schelp- diercultures in de Zeeuwse stromen vanuit zijn standplaats Bergen op Zoom en werd zo een wereldvermaard expert op dit gebied. een groot bedrijf. Bij een bedrijf gaat het om de commercie en dat voel ik als een soort wetenschappelijke prostitutie." ■X Zeeland, zodat zijn toekomst daar lang zo leuk niet meer leek. Toch heeft ook het werk als directeur van het RIVO hem de volgende twintig jaar weten te boeien. Als erkend wetenschapsman met grote faam kwam hij in allerlei nationale en internati onale commissies terecht. Maar ook zijn kennis van de schelpdieren bleef hoog gewaardeerd en vele malen werd hem nog om advies gevraagd. In 1961 werd hij be noemd tot buitengewoon hoogleraar in de hydrobiologie aan de univqrsiteit van Am sterdam. Prof. Korringa kan zich zijn eerste inter nationale reis naar Amerika in 1948 nog goed herinneren. Hij werd uitgenodigd om naar de Missisippi-delta te komen, waar een onderzoek naar chemische vervuiling door oliemaatschappijen bij oesters van start ging. „Nederland was nog in de op bouw en geld was er haast niet. Het Rijk betaalde tenslotte de bootreis tot New York én voor de rest moest ik me maar redden. Zes maanden ben ik weggeweest en in die tijd heb ik een rondreis gemaakt langs allerlei laboratoria en kustgebieden in Amerika en Canada. Ik heb in die tijd een hele hoop gezien, internationale ban den gesmeed, die een levendige uitwisse ling tot gevolg hebben gehad.” Als lid van allerlei internationale commissies maakte hij in later jaren meermalen grote reizen, onder andere naar Indonesië, Pakistan, Japan en Zuid-Amerika. „Het heeft men wel gespeten, dat ik als directeur van het RIVO mijn veldwerk heb moeten afsluiten, maar aan de andere kant was toch ook de tijd gekomen om een bredere opstelling te kiezen en te zorgen, dat jongere biologen het onderzoekwerk konden doen. Ik heb mijn werk bij het RIVO met veel plezier gedaan, misschien met omdat ik het vechten voor ons bud get of voor personeel zo leuk vond, maar j om de internationale contacten.” Op 1 maart zal prof. dr. Korringa officieel met pensioen gaan. Het laatste jaar moest hij het door ziekte al wat rustiger aan doen, zodat de overgang niet al te abrupt zal zijn. 'W „Grote gebieden zijn al overbevist, maar naar mijn idee levert kweken weinig op. Karpers lusten we niet in Europa en ze zijn bovendien te duur. Mosselen zouden op andere plaatsen in de wereld gekweekt kunnen worden, maar wie wil ze eten. Mohammedanen mogen geen schelpdie ren eten en grote groepen in de wereld hebben een aversie tegen het eten van ongewervelde dieren. De markt is dus maar erg beperkt, ook al zou de produktie wel driemaal zo groot kunnen worden.” Over de mogelijkheden en onmogelijkhe den van viskwekerijen heeft de Neder landse zeebioloog een uitgesproken me ning. „De meeste zeevis is carnivoor, dus vleesetend. Om die dieren te kweken heb je een veelheid aan voedseldieren nodig. Daar los je geen voedselproblemen mee op; dat is enkel luxe. Je produceert dan geen voedsel, maar berooft juist de gewo ne man van goedkope vissoorten om de rijken een luxe vis te bieden.” Hij is ervan overtuigd, dat het oplossen van de voedsel tekorten alleen geholpen wordt met het kweken van herbivore vissoorten, vissen, die algen, wieren en waterplanten eten. „Daarvan zijn er op de wereld maar twee grote groepen, de harders en de „ban- deng”. Dat zijn vissen, die je in vijvers kunt kweken en die dan groeien als kool. Op Java zijn al enorme vijvers, waar ze bandeng kweken.” Ook bij deze kwekerijen zet prof. Kor ringa echter vraagtekens. „Als je echt wilt kweken, dan moet je de voortplanting van een vis naar je hand kunnen zetten en dat is nu juist met deze soorten nog niet gelukt. De jonge visjes worden nog steeds uit zee gehaald. En we zijn al zover, dat het jong- broed steeds verder weg moet worden gevangen, omdat er dichtbij niet genoeg broed te vinden is.” Hij is ervan overtuigd, dat als het lukt om van deze harders en bandeng de voortplanting in de hand te krijgen, hierin voor de subtropen en de tropen grote mogelijkheden liggen. V

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 23