n
I
elpS
n
FRANK ESPER OVER ZIJN POËZIE
I
<4^
Socialistische
bloemlezing
1 Adoebe lobi”: een Surinaamse bewustwordingsroman
door Diny Schouten
door Jack J. Brokaar
ïaalemancipatie
Strijd om bestaan
4
II
1
ge
rn
<e
ioed
Een korte positieve reactie op mijn
bespreking van de bundel Schaduw-
stappen van Frank Esper resul
teerde in het plan eens verder met
hem te duiken in die fascinerende
wereld van de poëzie en dan de zijne
in het bijzonder. Ik tref hem na veel
omzwervingen in een nieuwe stads
wijk. Even later sta ik in een opvallend
rustgevende ruimte van de drive-in-
woning, die uitzicht biedt op een met
ijs beslagen vijver. Het klikt onmiddel
lijk tussen ons.
recht en krijgen dan te maken
it identiteitsverlies. Je wordt
net je neus op de vraag gedrukt:
Wie ben ik”, op essentiële en
existentiële, dat wil zeggen we
zenlijke vragen naar het bestaan,
naar je identiteit. Als je dan
vraagt: „Voor wie schrijf je?”, zeg
levoor mezelf! „Adoebe lobi” is
mijn antwoord op de vraag naar
mijn identiteit, ik wilde mezelf de-
333)30( liëren, zo van: kijk, uit die con-
267232 petsituatie ben ik voortge-
Stations- tomen
S
In Adoebe lobi is de gebon
denheid aan Suriname het kern
probleem voor Roy, de hoofdper
soon. Een kernprobleem is het
ook voor Edgar Cairo zelf, die
regelmatig teruggaat naar zijn
and. „Verbondenheid met mijn
vereld is noodzaak voor mij, voor
mezelf, maar ook om niet van
frijn publiek te vervreemden. In
je gebondenheid aan het land
zitten conflicten besloten. Er zijn
nensen die rigoureus besluiten
blijven, maar dat betekent een
Doel onzekerheid voor ze. De
mensen die breken met het land
omen in een, nu ja, laten we
zeggen, vijandige omgeving te-
74 74
hTiüp!,
j r I a ni
)812
4221;
30 9(1
52
Ik ben in gedicht aanwezig maar
ik ga
I
jm
drs. J. Den Uyl
schrijft hij dan, „maar juist door
ieder op de beste manier gebruik te
maken van je taal, kan je niet alleen
jezelf uiten, je gevoelens uitdruk-
ken, je positie, bepalen in een ge
sprek. Je kan een stuk historisch
rechts 30r oppervlakkige verschijnselen
30.33- I
Onder de titel „En toch beweegt het” is
bij Kluwer in Deventer een bloemlezing
verschenen van artikelen uit het blad
Socialisme en Democratie, maanduitga-
ve van de Wiardi Beekman Stichting.
Nogal uiteenlopende auteurs treft men
daarbij in de inhoudsopgave aan: drs. J.
M. den Uyl (natuurlijk) naast prof. Heert
jes, Orlando Letelier, de Chileense ex-
minister uit de periode Allende, die op
gruwelijke wijze in de Verenigde Staten
werd vermoord, naast de Vara-ideoloog
Milo Anstadt, Parool-joumalist Harry
van Wijnen naast vrouwenvoorvechtster
Joke Kool-Smit.
Een boekje waarmee hét goed toeven is
als Bart Tromp over de koers en ontwik
keling in de PvdA waarschuwt voor het
populisme (naieve mensbeschouwing,
waarin de natuurmens de maat van goed
en kwaad is) en het socialisme „niet lan
ger het enige alternatief is voor de barba
rij, maar er in ondergaat”. Alleen al om
de befaamde rede van Den Uyl in 1977
gehouden voor een gehoor van de TH in
Eindhoven voor zover mij bekend was
de NRC de enige krant die deze rede
onverkort afdrukte is het goed dit
boekje binnen handbereik te - hebben.
Want hoe je het ook bekijkt en welke
gedachten je er bij hebt: „Die tijd komt
nooit meer terug”, zoals de titel luidde.
J. W. L.
Esper: „Ja, je zegt dat je geen poëzie
criticus bent, maar liever lezer wilt blij
ven. Maar ik vind dat jij als je over poëzie
schrijft een geweldige exactheid hebt en
een gave om dat soort dingen op te mer
ken; en dat een dichter daar vreselijk
veel aan heeft. Juist dat herkennen, dat
mis je toch wel erg bij andere critici.
Jouw aandacht verslapt niet, maar is erg
gericht op de innerlijke samenhang en
dat bedoel ik met exactheid”.
Ifc denk dat dat ook de bedoeling is van
een bespreking in de krant. De lezer
moet die geur in de neus krijgen en vindt
hij die geur niet lekker nou dan koopt hij
die bundel niet. Dan is die bundel niet
voor hem. Ik reik alleen maar aan. Kun je
nog wat zeggen over dé titels van je
bundels.
Esper: „Ja, als we praten over de be
schadiging van het leefmilieu waar we
allemaal wat van meedragen dan heb je
de eerste titel „Craquelé”. Allemaal
barstjes die de voorstelling beschadigen.
„Na het voorteken”, slaat op de door
gaande lijn van de tijd, als behorend tot
de natuur. Het nu, is al eerder begonnen.
Verder terug op de tijdlijn tekent dat
Voorteken zich af. En „Schaduwstap-
pen” wil zeggen dat je in dat licht staande
je ook, en dat kan niet anders, een scha
duw maakt. Ik heb een voorlopige titel
voor een volgende bundel, die luidt:
„Over begane grond”. Dat is de grond
waar op je kunt lopen, maar ook de
grond, de basis van alle dingen, waar we
steeds weer naar op zoek moeten zijn”.
Geloof jij ook dat er in een gedicht als
taalgeheel eelft dingen gebeuren?
Esper: „Zeker denk ik dat. In het ge
dicht zelf vindt iets plaats door z’n
woordcombinatie, door de verschuiving
van beelden. Karl Jaspers noemt dat
Chiffren der Transzendens. En daardoor
ontstaat die doorwaadbare plaats. Dat
zijn de eigen mogelijkheden van het ge
dicht en daardoor is de maker niet zo
belangrijk en anoniem eigenlijk, daarom
dus dat pseudoniem. Als ik onder mijn
eigen naam zou publiceren, zouden, en
dat geldt alleen voor mij hoor, de gedich
ten niet meer zo werken. Dan zou ik
a.h.w. in de weg staan. Vergeet niet dat al
het poëtische nog geen gedicht maakt. Je
kent ’t wel, dat gemakzuchtigè drijven
op. Ik stel hoge eisen aan een gedicht en
aan het schrijven ervan. Daar ben ik niet
maar zo een twee drie mee klaar Als een
gedicht klaar is, zo van nou geef ik het uit
handen, dan heeft het zo’n 15 of 20 ver
sies doorgemaakt. Het onbegrijpelijke
van de poëzie van Leopold is, dat hij
soms woorden nog niet heeft ingevuld,
maar dat je na een paar keer lezen ze niet
meer mist. Dan lees je gewoon door en
dan werkt het toch. Daar heb ik geen
verklaring voor, dat vind ik onbegrijpe
lijk. Dat je als lezer zo je eigen spoor kunt
volgen. Want een gedicht moet natuurlijk
niet hermetisch zijn, niet gesloten. Je
moet de lezer de kans geven, inbouwen
kun je zeggen, dat hij zijn eigen spoor
kan terugvinden. Je mag de lezer niet
onderschatten. Iedereen heeft ’t recht op
zijn eigen ervaring en zijn eigen herken
ning. Dat vind ik wel”.
Het fonds van de jonge uitgeverij In de knipscheer in Haarlem
wordt gekenmerkt door aandacht voor avantgarde en ethno litera
tuur. Op 25 november 1977, Surinames onafhankelijkheidsdag kwam
daar uit de tweede roman van de produktieve dichter-schrijver
Edgar Cairo, Adoebe lobi-Alles tegen alles. In de NOVIB Derde-
Wereld-serie was al eerder verschenen Kollektieve schuld (uitgege
ven door Het Wereldvenster, Baarn). Cairo schrijft zijn romans in
het Surinaams-Nederlands en zijn gedichten in het Sranan-tongo,
een taal die van oorsprong Creools is, maar die nu in Suriname door
meer bevolkingsgroepen als lingua franca, omgangstaal, gesproken
wordt. Cairo gaf tot nu zijn gedichten in eigen beheer uit, met
consequent een Nederlandse vertaling ernaast. Die vertaling is,
schijft hij, „niet bedoeld als exotisch snoepje voor de Nederlander
alleen, maar op de eerste plaats voor de Surinamer die (schande) zijn
moedertaal niet lezen en nog minder begrijpen kan”.
Cairo’s didactische bedoelingen (en kwaliteiten!) vindt men terug
in het thema van Adoebe lobi: de middelbare scholier Roy, die door
zijn eindexamen de kans krijgt aangeboden individueel te ontsnap
pen aan de verziekte maatschappelijke toestand van zijn land.
Geschrokken door het egoïsme van hen die in Nederland gaan
studeren om de beste baantjes te kunnen opeisen, aarzelt Roy om die
kans te grijpen uit het idealistische motief van liefde voor zijn land
„Adoebe lobi” betekent letterlijk: epileptische liefde. De roman
heeft als motto een gedicht:
Wee de liefde! Liefde,
die mij als vrucht
bekneld in de kwellende
omhelzing van vruchtwater
Edgar Cairo is 29 en studeert theoretische literatuurwetenschap in
Amsterdam. Hij kwam in 1972 naar Nederland. Het gesprek met hem
vond plaats vlak voor een (nog niet definitief) vertrek naar Suri
name.
boek wilde ik een soort symbolisch
afscheid creëren van wat achter ons
ligt, een afscheid van onze ge
schiedenis. Langzamerhand is er
een verwerkingsproces te bemer
ken, ook in de literatuur. Men
schrijft nog wel over de slavenperio
de, maar niet meer zo van: „ik lijd”
en „ik word geslagen”. Nu is het veel
meer met het gezicht naar de toe
komst en de eenwording van de ver
schillende groepen. Dat vind ik een
heel positieve ontwikkeling”.
maar niet voortdurend, want als je
dat blijft benadrukken kom je er
niet uit, je moet proberen er over
heen te groeien. Mijn boek Kollek
tieve schuld probeert rekenschap te
geven van het verleden. De kern van
dat boek is dat je je slavenverleden
met je meedraagt. De personen uit
dat boek voelen zich zelf schuldig
aan hun eigen ellende. Dat blijft
een open vraag natuurlijk, maar
door de tamelijk toevallige dood van
de oude vrouw aan het eind van dat
na te gaan wat de betekenis van de
leefomgeving van de mens zou kunnen
zijn. Dat is eigenlijk de thematiek van
mijn poëzie. Er vinden ingrepen plaats
waartegen je je niet kunt verweren. Als
dingen waaraan je gehecht bent, die gro
te betekenis voor je hebben, wegvallen
kom je in verzet. Terwijl je je aan de
andere kant erg machteloos voelt. In de.
gedichten die jij Bijlmer-gedichten
noemt (uit Schaduwstappen) b.v. heb je
eerst de betekenis van de woorden, dat is
de oppervlakte. Maar tegelijk treedt er
door de beeldverschuivingen een sc<ort
grensoverschrijding op, waardoor ik
raak aan wat jij de essentie noemt van
poëzie”.
De doorwaadbare plaats.
Esper: „Precies. Ik denk dat het daar in
alle poëzie om gaat”.
Je zei, dat wel over je werk is gezegd,
dat het een metafysische inslag heeft. Ik
denk dat men zich dan laat leiden door
je taalgebruik. Ik zou willen zeggen dat
je werk mystiek is. Niet gericht zoals de
middeleeuwse poëzie, maar mystiek in
de zin van vallende sneeuwt.
Esper: „Dat weet ik niet hoor. Ik weet
daar geen plaats aan te geven, dat begrip
is zo beladen. Ik vind dat een beetje te
geëtiketteerd. En dat is dan weer dat
overwegen waar ik je in ’t begin over
sprak, die behoefte tot distantie. Boven
dien denk ik dat de lezer dat maar moet
invullen. Kijk we zitten, in een periode
dat mystiek weer in is, maar dat mode
verschijnsel hoeft voor mij niet, dat
streef ik absoluut niet na. En als jij T. Sc
Eliot noemt als mystiek dichter, dan zeg
ik ja; in die zin wel misschien. Maar daar
is het verstand niet vréémd aan. Kijk,
overwegen betekent ook aandacht geven,
je verdiepen en als je dat meditatief
noemt, heb ik daar vrede mee. Daarbij
komt dat ik vind dat onze tijd zeer zeker
is ingedeeld in een veel grotere tijd, zowel
naar voren als naar achteren. Er bestaat
voor mij een continueren”.
Dus ook daar grensoverschrijdingen.
E
co
5
rerkt hebben, toont ons taalgebruik S-
^Auteur Edgar Cairo zoekt
naar wat Suriname bindt
.Nederlanders worden door mijn
wek geconfronteerd met de export
z-ee™ an hun cultuur. Ze krijgen die in e
reolentaal terug. Ik hoop dat ze
Van Frank Esper zijn verschenen in 1971 in
Eindhoven Craquelé, in 1975 Na het voorteken,
in 1976 Schaduwstappen ep_in 1977 een indrin
gende inleiding over het werk van de dichter
Leopold onder de titel: Op de hoogte met
Leopold (uitg. L- J. C. Boucner, Den Haag
Frank Esper schrijft onder pseudo
niem. Hij wil dat graag zo houden. Geen
foto dus. Hij wil daarvoor in de plaats
wel graag een uitspraak uit zijn boekje
over de dichter Leopold, die, zoals Esper
zegt: „mijn poëzie als het ware relativeert
met zijn opmerking: „Uitspraken door
anderen over anderen gaan meestal over
derden om de schijn op te houden dat
men het niet over zich zelf heeft”. Poëzie
is voor Esper functioneel zoals waarne-
^men en motoriek dat zijn. „Maar omdat
ik met waarnemen en motoriek alleen
niet uitkom gebruik ik de poëzie als aan
vulling. Dichten is voor mij het handelen,
een proces van overwegen. Daar zitten
verstandelijke en emotionele elementen
in. Dichten sluit voor mij het denken niet
uit. Daarom onderga ik ook de distantie
tot wat ik overweeg en wat ik schrijf. Als
je je geheel aan een gedicht zou uitleve
ren zou dat een belemmering kunnen zijn
om het volgende gedicht te schrijven. Ik
ben wel in een gedicht aanwezig, maar ik
ga er niet aan ten onder”.
Je hebt dus niet de behoefte hèt ge
dicht te schrijven?
Esper: „Neen, misschien wel het ver
langen, maar omdat ik dat overweeg en
daar wat afstand van neem, zie ik dat dat
een illusie is. In het overwegen probeer ik
<o
E
S
Is het afwijkende taalgebruik heen r?
5508a uilen kijken. Wijzelf kunnen erom
ichen, dat we de „w” uitspreken als
oewee”, omdat we weten dat er
[00) 50 leer is. We moeten ons er niet om
iten uitlachen, ons er minderwaar-
4 door voelen. Het is ons eigen
ialgebruik geworden. Door de ma-
verleden ermee verwerken. Je kan
met je eigen inbreng, die toekomst
helpen bouwen, waarop onze nako
melingen zullen moeten terugvallen,
of ze nou neger, Hindoestaan, Ja
vaan of Indiaan zijn”.
„De meertaligheid van Surina
mers leidt tot gespletenheid”, licht
hij tóe. „Je kiest voor elke gelegen
heid de taal die erbij past. Als je
hogerop wil komen, ben je verplicht
Nederlands te spreken, maar de taal
die je van huis uit spreekt, blijft de
taal waarin je het meest essentiële
over jezelf kan uitdrukken. Daarom
mag die taal niet worden wegge-'
gooid! Mijn gedichten schrijf ik in
het Sranan, want daarin kan ik mijn
gevoelens het zuiverst uitdrukken.
Wat het Sranan betreft heerst er
onder Surinamers défaitisme, ze
geloven niet dat die taal volwaardig
is, onvoldoende woorden kent. Maar
taal is „immanent produktief”: als
een taalgemeenschap woorden no
dig heeft die er niet zijn, dan komen
die er, hoe dan ook. „Oude” woor
den gaan dan weer gebruikt wor
den, er worden nieuwe gemaakt, of
ze worden geleend. Van oudsher is
de taal een discriminatiemiddel ge
weest, en ik wil dat Surinamers zich
daarvan bewust worden, en er iets
tegen ondernemen, niet door zich
krampachtig aan te passen, maar
door de eigen taal voor vol aan te
zien en te cultiveren. Daar is weer
stand tegen, die heel begrijpelijk is.
Velen hebben bij wijze van spreken
hun handen opengehaald met het
proberen omhoog te klimmen, en als
ze dan eenmaal hun positie hebben
bereikt, willen ze daarvan niets
prijsgeven. Ze associëren hun taal
met de periode van armoede, waar
uit ze zich omhooggewerkt hebben,
ze willen die periode van verschrik
kelijke armoede vergeten, ze zijn er
bang voor”.
„De. strijd om het bestaan ligt in
Suriname nog erg aan de oppervlak
te. Sociale zekerheden zijn er niet.
Individueel zorgen dat je uit de rot
zooi komt, financiële zekerheid ver
overen en ook wel hang naar luxe,
dat zijn allemaal verschijnselen die
ontwikkeling tegenhouden. In mijn
boeken zoek ik naar bindende
krachten. Bijvoorbeeld, wat de
moeilijkheden tussen verschillende
bevolkingsgroepen betreft, vind ik,
dat je niet zoals Bea Vianen dat
doet, moet blijven stilstaan bij wat
ons scheidt, ik leg de nadruk op wat
ons bindt. Het feit dat we gekoloni
seerd zijn is ook een scheidende
kracht, ik geef dat wel aandacht.
Esper: „Zeker en ik denk dat veel men
sen zich daar ook bewust van zijn. En
daarom: als de leefomgeving wordt be
schadigd, vanuit dat perspectief gezien
met geweld uitgerukt het platwalsen
zal ik maaf zeggen dan denk ik dat je
ook jezelf beschadigt van binnen. Dat
speelt in enkele gedichten van mij heel
sterk”.
En wat dan overblijft zijn de littekens.
Esper: „Precies en wel van eeuwen her.
Je draagt je leefomgeving met je mee van
binnen. En soms verschuif je daar ook in,
schuift dat precies in het nu, valt over
elkaar en dan herken je en ervaar je het
gevoel, ik ben hier thuis, ik herken. En
deze simpele zinnetjes hebben voor mij
een enorme betekenis. Het jezelf herken
nen en je goed bevinden in die leefomge
ving, een stipje op de lijn van de tijd. En
als je dat herkent in jezelf en bij anderen
dan weet je dat je er bent”.
Dat vind ik ook zo interessant in het
werk van Mok, telkens dat tikje op je
schouder van: kijk, herken maar.
er niet aan tenonder’
ethnische groeperingen kan binden.
„Niet alleen politiek moeten we zoe
ken naar wat het meeste bindt”,
UAzVsjpi/cJvtvi ol^cnrV CVv-ctVvt/Vj
(/VLoZ wwv obv
VwtzV VV-Ou 'kwe'kziuA V
'0™|ier waarop wij het Nederlands ver-
(OIO) Iju wie wij zijn”. Edgar Cairo is zeer
.v-Zeejeïnteresseerd in taalstudie. In zijn
tweetalige dichtbundels Foe jowe
gj/iisi/Om het oer en Obja sa tan a c
l--,brewa/Er zal geen einde zijn aan
brouwsels van magie geeft hij com
mentaar op de Surinaamse taalsitu-
ktie. Hij pleit voor het Sranan-tongo
Iflftls officiële taal, als middel dat de