Prof. Wilhelmina Bladergroen: een leven voor kinderen Er bestaat nog geen eerbied a II J voor het kind’ Basispatroon Wreed spel Hemden Crèches 4 H Mgi door Tony van der Meuten F i rvan 2 Bombardement -4 'X „ik vónd mezelf terug voor m’n bed en had een hartstilstand. Door de luchtdruk eruit geslingerd of er zelf van schrik uitgespron- gen: ik weet het niet. Misschien een reactie die je je in de oorlog goed had ingeprent: als er wat gebeurt, meteen onder je bed. Maar ik kon er nu niet meer onder, het was m’n poes wel gelukt”. Prof. dr. Wilhelmina Bladergroen, internationaal bekend deskun dige in de ontwikkeling van het kind (in juli wordt ze 70), woont vlak bij de plek waar jonge Zuidmolukkers vorig jaar een trein kaapten. „Tegen de jongens op de gevechtswagens bij m’n huis had ik nog gezegd: als jullie iets gaan doen, waarschuw me dan even, want ik heb enige oorlogservaring en dan kan ik weggaan. Maar in de vroege morgen kwamen die straaljagers, gierden over m’n huis: het dak ging kapot. Ik denk dat ik toen een angstreactie heb toegepast. Daarna een tijd het ziekenhuis in, ik mag nu nog maar voor 25 procent werken. Terwijl ik steeds heb gezegd: ik hoop dat ik maar gezond blijf, want ik ben nog zo bezig. Daarom was die beschieting ook niet zo leuk”. „Het mooie groen in de stad is niet uitdagend meer” AS L’J C.oo vy.'lo I o 0 I ÖU 65 Wat herinnert u zich van school? Wat voor meisje was u zelf? i veel jedek- Vindt u dat dan erg? e heer „Nou, nee”. taat van i en augustus and de -A met Ikamer en mooi en voor- Prof. Bladergroen:„Triest, heel ver drietig. Ik vond die hele bezetting erg triest. Het is geen democratie meer. Ik vind een bezetting ook niet de manier om we tenschappelijke problemen op te lossen. Ik draag de studenten geen slecht hart toe, ik ga er ook van uit dat ze het goed menen, maar weet u waar ik zo moe van word? Dat het meer en meer op de maatschappe lijke toer gaat. De ontwikkelingsstoornis sen van een kind hebben niets met een bepaalde maatschappijvorm te maken. Net zoals je op een rooms-katholieke school tijdens de gymles ook niet een spe ciale rooms-katholieke reuzenzwaai hebt. Ik heb eens met een kapelaantje gewerkt, maar die deed voor een handstand z’n toog uit”. Met wat voor gevoel ging u na de stu dentenbezetting weer naar deze kamer terug? ment als adviseuse voor de lichamelijke opvoeding van het vrouwelijke kind, een goeie baan. Maar ik kreeg een briefje van Seyss-Inquart dat ik eerst naar Duitsland moest om nationaal-socialistisch te wor den bijgetankt. Ik heb toen bedankt, ben een huis gaan huren aan de Amstel en heb daar een bord op de deur gezet: psycholo- gisch-pedagogisch adviesbureau. Je moest wat. Er kwamen al gauw kinderen die hulp nodig hadden. Kinderen met een normale intelligentie, maar met allerlei ontwikke lingsstoornissen, zodat ze bijvoorbeeld niet konden rekenen”. „Op een dag kreeg ik in m’n schooltje bezoek van de toenmalige hoofdinspecteur onderwijs, die zei dat m’n schooltje niet mocht. Er ontstond een discussie, waarin ik zei dat ik weigerde aan de Duitsers toestemming te vragen, en toen zei hij plotseling: namens de regering in Londen benoem ik u tot de eerste LOM-school van Nederland (LOM betekent Leer en Opvoe- dings Moeilijkheden, red.). De allereerste dus, maar ik moest het wel zelf betalen”. „Bijna tien jaar enig kind geweest. Va der had in Amsterdam een drukkerij aan de Rozengracht. Ik ben opgegroeid in een groot huis, maar ik mocht niet op straat, want we woonden aan de rand van de Jordaan. Ik werd aan het handje naar school gebracht, maar ik heb veel gezien. Ik zag het leven van de lantaarnopsteker, Hoe belangrijk zijn dit soort ervarin gen voor uw verdere leven geweest? Hoe kijkt u nu op 40 jaarwerken terug? „Teleurstelling. Ik heb niet kunnen be reiken dat er zicht op het kind is gekomen, dat er eerbied is gekomen voor het kind als een individu met een eigen ontwikkeling. Een kind is niet een klein groot mens”. „Dankbaar dat ik zo hard heb kunnen werken, er is een leven aan energie in gaan zitten. Maar teleurgesteld dat er zo weinig steun is geweest om iets überhaupt te mógen onderzoeken. Er is angst voor, want een ander onderwijssysteem kost meer werk en een andere instelling”. „Ik ga u nu iets heel lelijks zeggen: Het Nederlandse kind mag geen lichaam heb ben, alleen intellect. Op school wordt het lichaam samen met de jas aan de kapstok gehangen. Gymnastiek staat onder op de ladder. Verstand, plus eten, drinken en vrolijk-zijn, maar het bewegen wordt ver waarloosd”. „Misschien is het onze volksaard, hetj heeft met onze netheid te maken: wél naar de bewegingen van een ander zien, maar het zelf niet doen. En het komt natuurlijk ook omdat we te weinig ruimte hebben. We hebben het te vol”. „Moeilijke vraag. Het pessimisme van veel jonge mensen heeft natuurlijk niet alleen te maken met de dingen die ik net zei, maar ook met het hele wrede spel dat in de wereld wordt gespeeld. Maar ik zeg wèl: als je kinderen in deze wereld zet, moet je er ook wat voor doen. Veel aan dacht, begeleiding. Als je dat niet wilt, begin er dan alsjeblieft niet aan. Dat is mijn strenge, misschien ouderwetse, maar voor het kind zeer goed gemeende advies. Als je je kind zo snel mogelijk aan de een of andere instelling wilt overdoen, begin er dan niet aan”. „Nou ja, ik heb van een huwelijk afge- zien. Ik vond dat het niet te combineren was met al mijn werk. Ik zou graag zelf kinderen hebben gehad, maar ik heb geko zen. En ik denk wel eens: door zelf geen kinderen te hebben, heb ik misschien voor honderden andere kinderen veel meer kunnen doen”. Prof. Bladergroen kijkt me een tijdje - zwijgend aan en we spreken af dat ze het interview vóór publikatie zal lezen. „Want misschien komt er per ongeluk iets in waardoor iemand denkt: dat mens is gek”. Dte tuin, woning. 978. e luxe Del kast i. ca. terras liffl HA „Dat we zó in elkaar zitten dat we ons, net als een dier, willen oriënteren in de wereld. Als kind heb je de ruimte en de tijd nodig om te leren voelen, horen, zien. Een kind dat niks met zijn handen leert doen, heet dan later onhandig. Dat is dan een sufferd, maar hij heeft het gewoon niet geléérd”. „Het verstandelijk slecht functioneren ontstaat als je in je eerste levensjaren niet leert likken, zuigen, gooien, iets achterna lopen. Een kind kan pas leren rekenen als I I Terug naar haar eigen studententijd. „Ik heb in de oorlog examen gedaan op de laatste dag dat de universiteit van Amster dam open was. ’s Nachts hadden de Engel- sen per ongeluk een bombardement uitge voerd, we hadden in een kelder gezeten; niet de juiste stemming om een examen te beginnen”. „Ik zou een baan krijgen op het departe- Niet alleen als gymnastiekjuffrouw, maar ook in uw hele verdere loopbaan hebt u veel aandacht gehad voor de licha melijke kant van de ontwikkeling van het kind. Nou hoorde ik u laatst voor de televisie zeggen: wij zijn als mensen van ons basispatroon vervreemd. Wat is dat basispatroon dan? 6 V? Kunt u het iemand nog aanbevelen kinderen te nemen? 88 AR j IBM „Heel belangrijk. Ik had al wel een dui delijk sociaal bewustzijn, het idee dat er nog veel moest gebeuren. Maar in die buurten werd het allemaal heel concreet”. „Van de kleuterschool weinig. Het hoofd was een vrouw met een snor, een zeer prikkerig geheel. Ze hadden toen nog geen kosmetische middelen om zoiets te onder drukken. Ze wilde je soms zoenen, en dat vond ik iets heel vreselijks”. „Op de lagere school heb ik meer zitten lezen dan opletten. Tot we, toen ik in de vierde klas zat, naar Amsterdam-Zuid ver huisden. Daar heb ik buiten leren spelen, rovertje, de hele school deed rovertje. En thuis weer de poppen, en muziek. M’n moeder zong veel met mij. En toen kwam er een broertje dat m’n troetelkind werd. Ik ging nichtjes en neefjes vertroetelen. M’n poppen werden levend. Ik denk dat m’n interesse in kinderen ingeboren is geweest”. Aan het eind van de jaren '30 heeft prof. Bladergroen vier jaar lang in heel Amster dam gymlessen gegeven. „Een vaste baan kreeg je niet, je werd van hot naar her gestuurd. Ik heb in het Asterdorp gezeten aan de overkant van het IJ. Zogenaamde „ontoelaatbare gezinnen” werden daar ge huisvest, mensen die zo asociaal waren dat ze er eerst werden verzameld om aan de maatschappij te worden aangepast. Kin deren met zulke grote verwaarlozingen, zo nerveus ook. Als ze op hun handen gingen staan, bleken ze soms alleen maar een touwtje om het lijf te hebben. Ook al lees je ze alleen sprookjes voor, als je ze maar rustig houdt, zei het hoofd”. „Ik werkte er met brede banden naftali- ne om de knieën om zo het opkruipend ongedierte tegen te houden. Daarna naar de Valkenburgerstraat, midden in de Jo denbuurt. Matses (een joodse koek, red.) uit van die hele smerige handjes: wat heb ik er toch dierbare herinneringen aan. Er was geen sanitair, ’s morgens ging alles het raam uit. Als ze je niet mochten, kreeg je het boven op je; als ze je mochten, riepen ze: pas op, en kwam het vlak achter je neer. Vandaar ging ik naar een hele saaie meisjesschool, even maar, en toen naar West, naar de dokwerkerskinderen. Het schoolhoofd zei: als ze dit hier helemaal onder water zetten, is er niks verloren. Uw voorgangster is zenuwziek geworden, ga uw gang. Ik ben achter de piano gaan zitten en heb ze rondjes laten lopen, wie het langste kon. Tot ze pijn in de zij kregen. Zalig vonden ze het, gewoon een tijd rennen. Zo heb ik het gered, ik heb nooit last met ze gehad”. „Laat ik me nog eens anders uitdrukken. In Frankrijk heb ik een film gezien waar op kinderen van anderhalf in een speelzaal bezig zijn. De moeders van die kinderen hebben ze allemaal een zelfde soort hemd en dezelfde zeep mee naar huis gegeven. Dat hemd moesten ze een week dragen, terwijl ze zich met dezelfde soort zeep een week lang wasten. Na die week werden al die hemden op eeq hoop gegooid. En toen kwam het: elk kind haalde feilloos het hemd van zijn eigen moeder uit die hoop, hulde zich erin en begon veel actiever te spelen. Omdat hij zich nu thuis voelde”. „Die primitieve structuren, de geur, daar zijn wij van verwijderd. Net als een dier heeft een kind zijn eigen geur en daarmee zijn eigen veiligheid nodig”. „Ik was voor een congres in Genève en zat daar op een rustig moment in het Calvijnpark. Daar is een mooie vijver, niet te diep, en bij die vijver speelden drie kinderen, die kennelijk zoet moesten blij ven en die in het park waren achtergela ten. Ik denk dat ze drie, vijf en zeven waren. Ze probeerden in die vijver hun schoenen te laten drijven, maar die zon ken. Toen probeerden ze die gezonken schoenen weer naar boven te halen zonder zelf nat te worden. Eerst metéén erin, toen er helemaal in, en ze werden kletsnat”. „De middelste van de drie kreeg een idee: hij draafde weg en kwam met drie stukken boomschors terug: de nieuwe bootjes. Die bleven drijven, en met de natte schoenen werden de schorsbootjes gestuurd. Allemaal vindingrijk dus. Tót de moeder kwam, want die gaf ze alle drie een ongenadig pak slaag”. „Zó doen wij als volwassenen”. Wegens haar gezondheid, „maar ook om dat ik 70 word, en dan mag het een keer”, gaat prof. Bladergroen met pensioen. Na een leven waarin ze zich het vuur uit de sloffen heeft gelopen om bijval te vinden voor iets waar ze vast van overtuigd is: voor de geestelijke ontplooiing van een kind is een goede lichamelijke ontwikke ling onmisbaar. Een zes-min voor gym is dus wel erg, want een stijf en harkerig lijf belemmert een kind in zijn geestelijke groei. „Als kinderen geen speelruimte heb ben, gaat dat ten koste van hun verstand” stond eens boven een interview met prof. Bladergroen. De afgelopen weken kwam ze twee keer in het nieuws. Ze kreeg de Jantje Beton- prijs voor haar „baanbrekende arbeid op het gebied van de verbetering van het leefmilieu van de jeugd in moderne nieuwbouwwijken en oude binnensteden”. En haar instituut in Groningen werd bezet door een groep van haar studenten, die onder meer een verbetering van het stu dieprogramma eisten. Als ik haar vraag hoe ze die bezetting heeft ervaren, zegt ze eerst alleen: „Verdrietig”. Een aardige vrouw. De pot koffie staat klaar op een lichtje. Tegenover mekaar aan een tafel in de werkkamer van haar instituut. Een gezicht dat eerst wat nors overkomt, maar ze lacht veel. Uit haar kleding spreekt geen grote belangstelling voor de laatste Parijse inzichten op dit gebied. De kamer is kaal; uit het vale behang steken hele series lege haakjes. „Ik had geen enkele concrete aanwijzing, maar op de zondag voor de bezetting ben ik door een soort intuïtie met een grote tas hier heen gegaan en heb alle internationale onderscheidingen van die haakjes ge haald. Ik vond het niet nodig dat er iets mee zou gebeuren”. hij eerst heeft leren lopen, want dan heeft hij afstanden leren schatten, heeft hij zelf gemerkt wat het verschil tussen lang en kort is, tussen groot en klein”. In opstellen kom ik tegen dat kinderen hele dagen op brievenbussen zitten, of maar wat rond hangen. Ik heb zelf ook veel gekeken, maar ik werd pas wakker na de verhuizing naar Amsterdam-Zuid, waar ik buiten ging spelen, waar ik merkte dat ik een lijf had”. „Want je lichaam is het instrument om je geest fit te houden. Er moet veel zuurstof naar boven, want dan blijf je wakker en kun je nadenken. Maar in de grote steden is tegenwoordig alles even glad. Je kunt je niet meer verstoppen, en ons mooie groen is niet uitdagend”. Prof. Bladergroen heeft in haar werk het aantal kinderen met storingen alleen maar zien toenemen. Ze noemt allerlei mogelijke oorzaken: „Crèches. Een heel klein kind wordt van een grote groep alleen maar moe, is daar nog niet aan toe. Hij wil eerst nog wat dromen en uitproberen, dan lang zaam zijn broertjes en zusjes leren kennen en dan eens voorzichtig naar een buurjon getje toe om te vragen: En wie ben jij?” „Ander punt: Jantje van twee en een half woont in een flat, weet niet hoe hij verder heet en verdwaalt in de flat. In Frankrijk is dat niet zo erg, want daar hebben al die grote gevallen een portier, 4T die precies weet waar Jantje woont. Maar hier wordt Jantje door een wildvreemde mevrouw gevonden, die de kinderpolitie maar belt. Ik denk wel eens: als alles zo op elkaar lijkt, zouden de moeders hun foto op de flatdeur moeten plakken”. „En dan het punt dat de wereld vanaf 13 hoog zo heel anders is. Ik ken een kind dat de Amstel vanuit de flat een „lintje” noem de. Toen ben ik met haar naar beneden gegaan en naar de Amstel gelopen: dat is water, zei ze. Weer naar boven, en toen vroeg ik: dat water van zo net, is dat nou hetzelfde als dat lintje. Nee, zei het kind. Dat is nou vervreemding”. Een leven vol kinderen, maar zelf hebt u ze niet gehad. van de porder, het Palingoproer, de grote militaire stoeten die voorbij kwamen, het hele leven van de binnenstad". „Achter ons was Ons Huis, een van de eerste vormen van sociaal werk. Daar gaf een meneer gymles, en daar zat ik met open mond naar te kijken. Mooi turnen vond ik prachtig; beheersen van je eigen body”. „Ja, wat deed ik verder? Eindeloos spe len met poppen, ik had een heel schooltje ingericht met poppen en ik deed niets anders dan ze verzorgen. En verder lezen, eindeloos lezen, ik denk dat ik me daarom later op de lagere school ook zo verveeld heb. Lezen, kijken, eindeloos kijken ook. Naar de bontwerker beneden ons, die met z’n zoons bont aan het kloppen was. In de tuin had-ie een grote kooi waar eekhoorn tjes in rondhuppelden. Ik had toen nog niet door dat die gevild werderf voor de bontjes”. - S !-■ 5 SS ■- SS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 25