©lied Vet IX
snorren en heten
allemaal AU
m
BILJARTEN
Tentoonstelling over Nederlandse schrijfmeesters
een vergreten kunst
utau
Alle Turken
5
OCJXOOXXSOJDLJ?XJ V6 XX XS
p
I
L
5
door Chris Sponhoff
Afgrijzen
Pijnlijk
door Thijs Jansen
Salem aleikum
Pen versnijden
Jü jtV XV
I
I
S
„Het is met ons handschrift vreemd
gesteld, leder die zich enigszins ver
diept in het schrijfonderwijs zoals dat
tegenwoordig op de Nederlandse scho
len wordt gegeven, zal tot de conclusie
komen, dat het vak „schrijven” niet de
aandacht krijgt die het verdient. Dat
geldt voor de leerlingen (en hun ou
ders), maar ook voor het onderwijzend
personeel”.
Dit staat in de catalogus die wordt
uitgegeven bij de tentoonstelling over
Nederlandse schrijfmeesters uit de 17e
eeuw. Tot 20 augustus is deze tentoon
stelling te zien in het Rijksmuseum
Meermanno Westreenianum in Den
Haag.
F
Bra
invi
„till
E
sig<
dae
alct
der
fee
de
aar
zw;
ene
lac
het
bel
an<
Nadat de snor er was, hoefde ik op dat punt heel wat minder in actie te komen.
De automobilisten stoppen nog wel gretig om van mijn kennis van de plaatselijke
wegen te profiteren, maar hun enthousiasme daalt aanzienlijk wanneer zij mij
beter in de peiling krijgen. Soms word ik er moedeloos van. Ik lach de vragers
vriendelijk toe om hen te verzekeren van een goede behandeling, maar dat werkt
averechts, heb ik tot mijn schande moeten merken.
Het begon met die snor. Voor ik die beharing had, viel ik nauwelijks op. Wat
zuidelijk ogend, maar toch Nederlander onder de Nederlanders. Niet zodra was de
snor er, of er veranderde iets radicaal: ik was Turk geworden. Alle Turken hebben
immers snorren, net zo goed als ze allemaal Ali heten. Natuurlijk heb je zo'n snor
niet in één nacht. Dit attribuut, waar ik intussen zeer aan gehecht ben geraakt,
ontstond in een vakantie. In een land waar snorren net zo gewoon zijn als de zon
die iedere dag brandend opgaat. Vandaar dat ik de ommezwaai rond mijn persoon
als van de ene dag op de andere kon ervaren. Toen ik terugkeerde van vakantie,
was ik dus Turk geworden.
In de allereerste plaats viel de behandeling mij op van hen die ik niet anders dan
als landgenoten had leren kennen. Medemensen, die zich in algemeen be
schaafd tot mij plachten te richten. Hoe vaak was ik al, gebruik makend van s
heren wegen, niet naar de weg gevraagd. „Meneer weet u misschien. Zo ging
dat in de tijd vóór de snor, wanneer een landgenoot een adres zocht.
i
ét misleide
«M»
?S:
Over de reacties dus. Omdat er heel
verschillende mensen rondlopen in dit
land, hebben die ook hun heel eigen ma
nier om onhartelijk te doen. Ik mag blij
zijn als Turk, als de vragende automobilist
schouderophalend weer gas geeft. Leuk is
anders, maar zo’n man is nog te respecte
ren om zijn houding bij het verwerken van
de teleurstelling dat hij geen „echte" Ne
derlander heeft getroffen.
Meestal doen mijn eigenlijke landgeno
ten de Nederlanders dus veel minder
netjes als zij laten blijken dat ik hen door
mijn uiterlijk alleen al bitter tegen val.
De reacties sinds de opkomst van de
snor zijn sterk verschillend. Ze hebben
echter één ding gemeen, en dat is het
wantrouwen in de Turk die ik schijn te
symboliseren. Turken vraag je niet naar
de weg, dat wil zeggen als fatsoenlijke
Nederlander vraag je dat niet aan zo’n
buitenlander. De Turken zelf houden mij
wel aan, maar daar kom ik straks op terug.
„Hé, maak dat je wegkomt”, heb ik wel
eens vernomen van een heer die zijn forse
automobiel had volgeladen met kroost.
Zijn kroost vermoed ik, want het draaide
raampjes open om mij de meest infame
scheldwporden toe te voegen. Zeker slech
te ervaringen met buitenlanders, denkt de
Turk in mij dan vergoelijkend.
De verzuchting: „Ach god, het is een
Turk”, moet ik mij zeer vaak langs de weg
laten welgevallen. De wegvragers kijken
me dan mismoedig aan. Vooral als ik onge
lukkigerwijs het enige menselijke wezen in
de buurt ben dat zich in de straat bevindt.
Natuurlijk kan ik onmiddelijk zelf het
Algemeen Beschaafd Nederlands hante
ren teneinde aan de onverkwikkelijke situ
atie een eind te maken. Maar met die snor
en de daarop volgende reacties, heeft zich
een koppige mentaliteit van me meester
gemaakt: als ze me zo niet lusten, dan
maar helemaal niet. Indien er echt geen
hond meer op straat is, proberen ze het ten
einde raad met me. Dat gaat van: „Zeg,
hallo, weet u ook.
„Met name de zakenwereld met haar
toenemende handelsverkeer stelde steeds
hogere eisen aan het handschrift. Tegelijk
met deze ontwikkeling groeide de waarde
ring voor de schoonschrijfkunst, als meer
cultureel getinte exponent van het norma
le, alledaagse handschrift”.
„Met de stormachtige groei van de Repu
bliek in de eerste helft van de 17e eeuw”,
weet Croiset van Uchelen te vertellen,
„steeg ook de belangstelling voor goed
uitgevoerde correspondentie, en daarmee
de vraag naar mensen die een goede hand
van schrijven hadden”.
rijkste Nederlandse schrijfboeken uit de
17e eeuw. Enkele stukken uit de vooraf
gaande periode en uit de tijd na 1700
omringen het werk uit de bloeiperiode.
Deze periode ligt nu ruim drie eeuwen
achter ons en viel samen met de Gouden
Eeuw, de tijd waarin de Republiek der
Verenigde Provinciën haar grootste bloei
beleefde. Het schrijven nam toen een veel
belangrijker plaats in dan nu. Buiten het
gesproken en gedrukte woord was men op
schrijven als communicatiemiddel aange
wezen.
„Zelfs ook maar enigszins uniforme leer
stof was een onbekend begrip, en het aan
vankelijk schrijf onderricht gebeurde niet
in klasseverband, maar hoofdelijk. Dit
kon ook niet anders, want veel scholen
dat wanstaltige blonde mens, dat zei: „Zo,
jij hebt je lesje zeker goed geleerd.
Voor haar bleef ik een Turk. Daar staat
weer tegenover dat eens een oudere heer
zo onder de indruk van het gebeuren was,
dat hij uit zijn auto stapte om mij hartelijk
de hand te schudden. Helaas had ik hem
toen nog niet precies de weg kunnen wij
zen. en in de consternatie reed hij alweer
weg.
In de winkels zorgt de snor voor de
meest dolle situaties. In een niet nader te
omschrijven warenhuis van formaat had
de kassajuffrouw mij natuurlijk allang
beoordeeld: arme Turk, koopt wat speel-
bestonden slechts uit één lokaal waarin
alle leerlingen tezamen les kregen”.
de bron voor de gang van zaken bij het
lager onderwijs in Nederland in de 16e
eeuw.
goed voor zijn nakomelingen. Ik had wat
poppen voor mijn donkerogige dochters
uit de schappen gevist. Het geld al klaar en
in de rij bij die kassa. De juffrouw was van
het vriendelijke soort. Niet zo piepjong
meer, want, dat verzeker ik u, jonge meis
jes zijn het ergst voor Turken. Ze nam de
poppen uit mijn handen en begon overdre
ven, zoals je bij doven doet. „Mooi pakje
maken?” Ik was werkelijk overdonderd.
Soms realiseer ik me niet dat ik voor Turk
aangezien kan worden. De juffrouw legde
mijn verbijsterd zwijgen uit als een tekort
aan kennis van haar (en mijn!) moerstaal.
Ze had echter al haar kruit nog niet ver-
onderwijs uitvoerig behandeld. Aan de
orde komen onder andere zaken als het
versnijden van de pen (uit de slagpennen
van ganzevlerken), het bereiden van aller
lei soorten inkt, de schrijfhouding, teksten
om na te schrijven, en het organiseren van
wekelijkse schrijfwedstrijden, op zaterda
gen, met een door de meester beschikbaar
te stellen prijs”.
„Dat er een Gouden Eeuw der Neder
landse Schoonschrijfkunst heeft bestaan,
Zoals gezegd, het jonge hupse vrouw
volk is het minst aangenaam voor Turken.
Een Turk is kennelijk te allen tijde een
seksmaniak. Ik geloof dat er voor Neder
landse vrouwen een niet te onderschatten
reden is om voor Turken op te passen.
schoten. Haastig verliet ze de kassa om
elders een kleurig stuk pakpapier te halen.
Dit hield ze me glunderend voor. Ik be
greep, maar reageerde in algemeen be
schaafd. „Ja hoor, doet u dat maar”, zei ik
ijzig. De juffrouw bevroor.
snor versterkte door ook nog onsamen
hangend te brabbelen. Ongeveer zoals kin
deren van Zwarte Piet verwachten. Ik was
met een kennis in dat café. Aan de bar
zaten allemaal echte Nederlanders, waar
onder een soort Stiefbeen en zijn zoon. De
caféhouder kwakte de pilsjes voor ons
neer. Direct betalen. Terwijl zijn bepaald
niet betrouwbaar ogende landgenoten on
gelimiteerd de glazen lieten vullen. Toen ik
tegen zijn houding protesteerde in dat
haastig geïmproviseerde brabbeltaaltje,
kon ik van hem mijn „bek” houden. An
ders was daar de deur. Mijn vriend vroeg
in gebruikelijk Nederlands of we het bil
jart konden gebruiken. „Dat is alleen voor
danken we hoofdzakelijk aan een aantal
zogenaamde „schrijfmeesters”. Met deze
term bedoelt Croiset van Uchelen „school
meesters, die van het schrijven hun specia
liteit hadden gemaakt en die in de meeste
gevallen een school hielden”
In de eerste helft van de 17e eeuw waren
er, naar vastgesteld kon worden, ongeveer
vijftien schrijfmeesters van uitzonderlijke
begaafdheid in Nederland werkzaam. „We
mensen die kunnen biljarten snauwde de
kroegbaas. Ik weet nu ook dat Turken niet
kunnen biljarten.
kunnen die begaafdheid controleren aan I
de hand van enkele bewaard gebleven j
geschreven proeven van hun pennekunst,
Museum Meermanno Westreenianum,
Prinsessegracht 30, Den Haag. Open:
maandag tot en met zaterdag van 13.00 tot
17.00 uur. Zon- en feestdagen gesloten.
En dan de verpletterende verbazing als
uit mijn mond, onder die afgrijselijke
Turkse snor vandaan, de Nederlandse
klanken komen. Meestal valt er een diepe
stilte van afgrijzen onder de inzittenden
van een auto. Daarna komen de gestamel
de excuses, tenminste als het landgenoten
van niveau zijn. Natuurlijk herinner ik me
Ervaringen in verschillende steden heb
ben me doen beseffen dat een gastarbeider
geen volwaardig geaccepteerd medemens
is. In kroegen maar ook in nette etablisse
menten kan dat pijnlijk tot uitdrukking
komen. Regelrechte vijandschap in een
gewoon café, waar ik de invloed van mijn
het
nai
ver
zei!
sel
vat
dai
hei
5
tw<
tre
gel
zijl
lari
Croiset van Uchelen wijst er hierbij ech
ter op dat men nu niet moet denken dat het
schrijfonderwijs in die dagen beter was
geregeld dan tegenwoordig. „Aan de basis
ervan stonden toen evenals nu de school
meesters, maar de wijze van lesgeven ver
schilde opmerkelijk”.
Gravure van
roepsschrijver, die brie
ven noteerde voor onge
let terden.
Maar die vijandigheid is ook weer niet
nodig. Het dragen van de snor heeft me die
antistemming op pijnlijke wijze ingepe
perd. Eens hielden een meisje en haar
flink uit de kluiten gewassen moeder me
midden tussen het winkelend publiek
staande. „Dat was ’m”, zei dochterlief,
terwijl ze op me wees. Haar moeder nam
een niet mis te verstane houding aan. De
hele situatie deed me sterk blozen en dat
heeft me een nog vernederender afgang
bespaard. Moeder keek plotseling onder
zoekend. „Die man is helemaal geen
Turk”, zei ze beslist. Ik weet nu dat Turken
niet blozen.
D
Ha;
Doi
ont
„Al
die
len
en i
alc<
E
de
Dr<
wil
zon
kor
de
bes
cor
vor
j ris
bel
maar vooral omdat van hen tenminste 46
als afzonderlijke uitgaven verschenen i
„schrijfboeken” de tand des tijds en de
hand des gebruikers getrotseerd hebben”.
Ik reageer niet. „Salem aleikum”. De-
zelfde man, dichterbij. Een walm van bier.
Salem aleikum, salem aleikum, salem alei-l
kum, welkom, welkom, hij weet geen an
der woord in de taal van een Turk. Ik heb I
op luide toon een pilsje besteld. Dat was
voldoende. Echte Türken bestellen niet op
luide toon in het Nederlands.
En dan heeft die snor me ook nog in
geheel onverwachte problemen gestort.
Die frapperende gelijkenis met de mos
lims blijkt namelijk zelfs voor echte Tur-
ken misleidend. Het gevolg is dat mijn
pseudo-landgenoten me regelmatig op
straat aanhouden. „Oelagalabal”, roepen
ze me steeds vrolijk toe. Ik vermoed dat dit
betekent: „Hoe gaat het met je moeder”. I
Dat lijkt me een echt vriendelijke vraag bij
het ontmoeten van een soortgenoot in den
vreemde. Meestal beperk ik me tot een I
verlegen: „Ik spreek geen Turks”. Dat is j
voldoende. Een Turk die zo netjes Neder-1
lands hanteert, is geen landgenoot.
Ze vragen me vaak de weg, die Turken.
Ze zijn opgelucht eindelijk een landge-
noot, denken ze. Misschien komen ze wel
rechtstreeks uit Izmir of zo en moeten ze
naar een pension, waar een kamer wacht
die met tien landgenoten gedeeld moet
worden. Eindelijk een landgenoot, maar
dan blijkt plotseling dat ik de taal niet j
spreek. Teleurstelling op zo’n gezicht en
ook op dat van mij, want nu word ik wel I
beleefd benaderd, maar kan toch de weg
niet wijzen. In een enkel geval hebben ze
een beduimeld vodje bij zich met het adres
er morsig op. Als ik het kan ontcijferen,
ben ik dolgelukkig.
Ik heb ook een minder plezierige erva
ring met echte Turken. Ze kwamen me
tegemoet in de stad onder het uitroepen
van die voor mij onverstaanbare klanken.
Protesterend weerde ik ze af. „Ik ben geen
Turk”. Maar dat viel verkeerd. De groep
raakte in grote opwinding. Eén van de
mannen sprak de rest opruiend toe. Ik
begreep dat ik voor verrader werd aange
zien. Een Turk die zijn landgenoten niet
wil kennen. Haastig heb ik me uit de
voeten gemaakt.
Minder opwindend was de ontmoeting
met de man die bij het stoplicht stond. Hij
stond daar met het bekende vodje papier
te dralen. Ongeschoren, een grote knevel
en een haveloze koffer. Ja hoor, hij wend
de zich tot mij. „Ik ben geen Turk”, riep ik
wanhopig. „Ik ook niet”, zei de man in
algemeen beschaafd. „Kunt u me ook zeg
gen.
Die verdomde snorren.
In de 17e eeuw werd de schoonschrijf-
kunst in de Nederlanden druk beoefend.
Schrijfmeesters, die in hun levensonder
houd voorzagen met het geven van lessen
in het schrijven, beijverden zich in het
ontwerpen van kalligrafische vormen
(schoonschrijven) van verschillende soor
ten letters en ornamenten. Diverse schrijf
meesters hebben hun kunnen ook vastge
legd in gedrukte schrijfboeken, die voor
belangstellenden te gebruiken waren als
voorbeeldboeken waaruit ze konden nate
kenen om een fraai handschrift te ontwik
kelen.
„In deze tijd van schrijfmachine, tele
foon, dictafoon („Wilt u duidelijk inspre
ken”), pocket-recorder en wat dies meer
zij, wordt kennelijk niet meer zo zwaar aan
het schrijfonderwijs getild”, is de organi
satie van de tentoonstelling van mening.
Het resultaat, zo wordt gezegd, „van dit
alles zien wij dagelijks om ons heen.
Steeds minder mensen zijn bereid en in
staat eigenhandig een „nette” brief te
schrijven, en de neiging slecht leesbaar
schrift „karaktervol” te noemen neemt
hand over hand toe”.
In het begeleidende boekje van de ten
toonstelling, geschreven door A. R. A.
Croiset van Uchelen, staat dan ook dat het
„daarom goed is, te weten dat „schrijven”
niet altijd een ondergewaardeerd vak is
geweest” en dat ons land „ooit een Gouden
Eeuw der Nederlandse Schoonschrijf-
kunst” kende. De tentoonstelling omvat
daarom, naast met de hand geschreven
voorbeelden, een overzicht van de belang-
Bestemd voor meesters „die Prochie
Kercken bedienen” vertelt het boekje in
rijmvorm allerlei wetenswaardigheden
over het lesgeven op een dorpsschool.
„Vanzelfsprekend wordt ook het schrijf-
In een betere gelegenheid raakte ik eens;
onbedoeld verzeild tussen de plaatselijke;
crème de la crème. U weet wel, de gegoede
middenstand. Ze hadden allemaal al flink
wat op. Komt daar opeens zo’n Turk bin
nen zetten. De luide vrolijkheid wordt tot
gemompel, de ellebogen gaan in eikaars1
zij. „Salem aleikum”. Een van de midden
standers die zich tot me richt. L
De vraag, hoe de kinderen leerden
schrijven zou moeilijk te beantwoorden
zijn, ware het niet dat in 1591 schoolmees
ter Dirck Adriaansz Valcooch uit het
Noordhollands dorpje Barsingerhom zijn
„Regel der Duijtsche schoolmeesters”
deed verschijnen. Dit boekje, dat voor de
eerste maal in Amsterdam verscheen en in
drie decennia even zovele malen werd ge
drukt, is in feite de enige tot dusver beken-
-'•Ml
een be-