niAl ■I K b: Alternatief voor scheppings proces van de natuur V TELIJKE VITALITEIT 80 JAAR LDHOUWER VAN DE G DE k door Arnold Lissauer LUBERG EN GUUS KUIJER IMANS, E VAN BRIGITTE E KINDERB Uitdaging Moeder Primitieve kunst Humor Gevoeligheid Allegorisch Pan r F? Fossielen I i L' .JN «r. I m F w 1*1 34LhC LH LH 134 131 34 3 31 i-*. ATIr -lAi M In zijn jongere dagen had Henry Moore, Engelands grootste moderne beeldhou wer, die op 30 juli tachtig jaar is geworden, een dagelijks hulpje, die op een gegeven moment uitriep: „Die arme meneer Moore! Hij hamert, hamert, en hamert er maar de hele dag achter in de tuin op los en wat is het resultaat? Niks. Alleen maar gaten. Over die openingen wordt thans met het grootste respect gesproken. Ze vormen immers een wezenlijk onderdeel van zijn werk. Moore, het zevende kind van een mijnwerker, die zich door zelfstudie tot mijningenieur en bedrijfsleider had opgewerkt, raakte reeds als kind in geestdrift voor tunnels, grotten en holen. Zijn beelden zijn „levende” ruimte-objecten, die onafscheidelijk zijn verbonden met het wisselende spel van licht en schaduw en die dan ook van alle kanten en uit alle hoeken moeten worden bekeken, omdat ze steeds nieuwe aspecten bieden. De openingen zijn daarbij verbindende schakels tussen materie en ruimte, die het driedimensionale karakter van zijn scheppingen moeten onderstrepen In 1976 is er een boekje uitgeko men bij het N(ederlands) B(ibliotheek) en L(ektuur) C(entrum) in Den Haag, getiteld: „Oude mensen in kinderboe ken, een onderzoek naar het beeld van oude mensen in de jeugdlitera tuur”. Hierin zijn 50, toen recente of nog te verkrijgen titels besproken in drie leef tijdscategorieën. In de slotconclusie bleek toen dat, vooral voor jonge kinderen, oude mensen erg stereotiep werden afgebeeld. Men toont uiterlijk heden zonder verdere verklaring. Ie mand is oud als hij een stok heeft, slecht ziet of hoort. Dood is taboe. Oude mensen zijn altijd lief voor kin deren en ga zo maar door. Is er de laatste twee jaar iets veran derd? Op het ogenblik is er een groot aanbod van kinderboeken, waarin ou de mensen voorkomen. Ik heb er drie uitgekozen. In alle drie spelen oude mensen een hoofdrol. En door die hoofdrol worden ze vanzelf iets min der stereotiep en wat meer genuan ceerd afgebeeld. ti| va va da ali he w< va de da I 1 I intere instri door r’' De geled er kv educi had niet die m nieuv In Iris V word. j I maar gaten!” maakt alleen Moeder en kind op de schommelstoel Liggende vrouw, (1936) Hoofdrol voor opa en oma Illustratie uit de weeskinderen van Oma Betto PETRA BARNARD Drie staande figuren Na de bange oorlogsjaren toen duizenden Londenaars in de tunnels van de metro sliepen treden deze figuren licht en lucht tegemoet. (1947/48) gen zijn stem ondervindt er af en toe nog steeds hinder van werd hij in 1919 gedemobiliseerd. Hij werd toen gymnastiekonderwijzer, een bewijs dat zijn algemene gezondheidstoestand niet door de oorlog had geleden. dat ze haar veel voor zich laten lopen. Dan proberen ze oma Betto werk te be sparen. De vrolijke belevenissen en de Limburgse gezelligheid maken het een aardig boekje voor kinderen vanaf negen jaar. Het boekje van H. E. Hellberg: „Maria en opa” is niet zo vrolijk en veel zwaar wichtige! dan „oma Betto”. Het is het eerste deeltje van een serie van drie. Maria woont in één huis met haar moe der, haar jonge oom Harald en haar opa. De ouders zijn gescheiden, Maria’s vader is opnieuw getrouwd en heeft nog een zoontje gekregen. Maria mist haar vader niet, totdat een buurmeisje haar erop attent maakt. Het is verwarrend voor Maria want opa heeft de plaats van een vader in haar leven ingenomen. Opa is voor Maria het middelpunt van de we reld. Hij is fotograaf, heeft veel gereisd en kan bijna alles uitleggen aan Maria. Ook als haar moeder overspannen is en naar een inrichting moet: De uitgever heeft op de omslag aange geven: „Vanaf negen jaar e.o., maar Ma ria is in ieder geval nog niet zo oud dat ze „Het is alsof mama een T. V.-toestel in haar hoofd heeft, dat ze niet af kan zetten, zodat ze niet kan slapen en daar wordt ze ontzettend moe van’’. levende kunst werd in die dagen nog nauwelijks gewaardeerd. Moore daarentegen gruwde van de late, decadente Griekse klassieke kunst, die toen nog als hoogste norm gold. Gelukkig kreeg hij een nieuwe beurs voor de koninklijke academie in Londen, waar Sir William Rothenstein de nieuwe baas was, die de eigen creativiteit van zijn leerlingen aanmoedigde. naar school gaat. Het boek behandelt heel moeilijke onderwerpen, zodat negen jaar als minimum misschien terecht is, maar ik denk dat een negenjarige best wel eens bezwaren zou kunnen hebben tegen een zo jong hoofdpersoontje. Alle gebeurtenissen worden heel fijngevoelig beschreven, maar wel wat serieus. Ook de illustraties zijn zwaar en realistisch. een compositie, die leeft door haar vormen van verschillende massa’s en schikkingen, die op hun beurt berekend zijn op hun werking in de ruimte en elkaar in hun ruimtelijk samenspel beurtelings steunen, spanningen veroorzaken of tegenstellin gen vormen.” De Engelse kunsthistoricus Renneth Clark ge waagde van Moore’s vermogen om beelden te maken, die overal op hun plaats zijn. „Zij staan of liggen in hun autonome en zelfbewuste volkomen heid en oefenen daarbij een ongewone spanning uit, trekken hun omgeving naar zich toe en zien er toch uit, als tevoorschijn gekomen uit de een of andere geologische structuur, welke op wonder baarlijke wijze tot leven is gebracht” Het hakken en beitelen in steen, marmer of hout beschouwde Moore voor de oorlog als de ware beeldhouwkunst. Na de oorlog werkte hij voorna melijk in brons, hetgeen aan zijn oeuvre soms een zekere lichtvoetigheid gaf. Een kiezelsteen, een tak, een boomstronk of beenderafval, zoals hij die destijds bij de slager, die zijn buurman was, in grote hoeveelheden aan trof, vormen voor hem vaak het uitgangspunt voor nieuwe ideeën. In Carrera, in de buurt waarvan hij enkele maanden per jaar met zijn Russische vrouw Irena woont (ze hebben een dochter Mary) drukte hij de voetsporen van Michelangelo door daar, evenals deze deed, zelf zijn marmer te zoeken. In de Tweede Wereldoorlog werd Moore tot officiële oorlogskunstenaar benoemd. Hij maakte toen zijn beroemde „Shelter Drawings” (schuilkel- dertekeningen), indringende impressies van de mensen, die gedurende de Londense „Blitz” in de tunnels van de Underground sliepen. Ze waren een mengtechniek van gouache, waterverf en kleur krijt. Toen het eindelijk vrede was, maakte hij zijn „Staande groep” vah drie figuren die met opgehe ven hoofd licht en lucht tegemoet treden. Ook hier weer de ruimtewerking, door de onderlinge af stand en de manier, waarop ze ten opzichte van elkaar zijn geplaatst. Opvallende voorbeelden van zijn latere werk zijn de „Familiegroep”, uit één blok steen gehakt, „De Krijger met Schild” en de (bronzen) „Vallende Krijger” en „De Liggende Figuur”, het marmeren beeld, dat voor het Unesco-gebouw in Parijs staat opgesteld. De climax van zijn serie grote bronzen, een uit twee delen bestaande liggende figuur, versiert het Lincoln Center in New York. Hij probeerde door te dringen tot het wezenlijke van zijn materiaal. Elke steen, marmer- of hout soort vormde voor hem een afzonderlijke uitda ging. Hij gebruikte de een na de ander en vocht er als het ware mee. Wat hij deed; voelde hij als een alternatief voor het scheppingsproces van de na tuur. De natuurlijke vorm was het resultaat van bepaalde aardse omstandigheden. Moore wilde de onderliggende structuren van het materiaal ont dekken als bouwstof voor de beelden, die in zijn geest leefden, herscheppingen van de menselijke gestalte die volgens hem van dezelfde orde waren als de natuurlijke verschijningsvormen. In zijn eerste periode wilde hij trouw blijven aan het materiaal, welks identiteit niet mocht worden aangetast. Later zag hij in, dat dit fnuikend voor zijn creatief vermogen kon zijn en werd zijn adagi um „Trouw aan jezelf”. Vóór de oorlog rangschikte Moore zichzelf een tijdlang onder de surrealisten. Hij onderging on der andere de invloed van Picasso, Kandinsky. Sandier-Brzeska, Braque en Mondriaan. Zijn meeste werk is echter figuratief. Hij bracht de synthese tot stand tussen het natuurlijke en het surrealistische en abstracte, dat men zoals hij terecht zei, in elke grote kunst aantreft. Hoe vreemd of macaber sommige van zijn scheppingen ook mogen aandoen, men wordt er altijd door gepakt. Al doelt Moore nooit op schoon heid in de geijkte betekenis van het woord, vele van zijn werken bezitten een geheel eigen schoon heid door de innerlijke harmonie tussen de mens en de onzienlijke krachten der natuur, tussen het bewuste en het onbewuste. Daardoor beroeren en ontroeren ze de beschouwer. Hij bezat dezelfde uitstekende lichamelijke con ditie en reusachtige werkkracht als zijn moeder, die tot over haar zeventigste tot ’s avonds laat in touw was voor haar man en acht, later zeven, kinderen. Eén ervan stierf namelijk, waardoor Henry de jongste werd. De adoratie voor zijn moeder is weerspiegeld in de talrijke vrouwenfiguren en vooral in één van zijn beide hoofdthema’s, dat van moeder en kind. Het andere thema is de liggende, rustende of achteroverleunende figuur. Het was voor Moore een werkelijke verademing toen er op de kunstschool van Leeds, waarvoor hij in 1919 een beurs had gekregen, er eindelijk vrou wenmodellen kwamen, nadat hij meer dan een jaar lang had moeten aankijken tegen een „kwal van een vent” met een enorme knevel. „Zelfs als hij met de rug naar je toe stond, zag je nog de punten van zijn snor. Het voordeel van zijn late opleiding was, dat hij oud genoeg was om zich door zijn leraren geen knollen voor citroenen te laten verkopen. Echte, Dankzij de collecties in de Londense musea gingen Moore’s ogen open voor de zogenaamde primitieve kunst van de natuurvolken. Speciaal de Mexicaanse en Zuidamerikaanse sculpturen spra ken hem aan, omdat ze dichter bij het wezenlijke kunstzinnige scheppingsproces stonden dan de conventionele kunst. Zijn inzicht daarin werd nog verdiept door een studiejaar in Parijs en later in Italië. De monumentale werken van Brancusi en Archipenko en Masiccio’s fresco’s beïnvloedden hem sterk, evenals de Etruskische kunst. Het was Brancusi die hem vormbewust maakte. Hij werd enige tijd assistent-docent aan de Londense acade mie en gaf daarna ook elders les. Zijn kunstopvatting was de vorm in zijn ruimte lijke totaliteit te gebruiken. „Voel de vorm als vorm in zichzelf en niet als beschrijving van of herinnering aan iets.” Hij omschreef zijn taak aldus: „Een levenloos blok steen te veranderen in Anders dan in het boek van Hellberg verliest Guus Kuijer nooit z’n gevoel voor humor, zelfs niet, als hij een ernstig on derwerp aansnijdt. Oud zijn staat heel centraal in „Krassen in het tafelblad”. Je zou het „Madelief onder de grote men sen” kunnen noemen, want er komt nau welijks een ander kind in voor. Madeliefs oma, die ze niet gekend heeft, gaat dood. Door de reakties van de mensen om haar heen: haar moeder, haar opa met wie ze plotseling veel te maken heeft, wordt Madelief erg nieuws gierig naar haar oma. Wat voor vrouw is ze geweest? En waarom heeft Madeliefs moeder eigenlijk een hekel aan haar? Na de begrafenis ontwikkelt het boek zich als een detektive. Oma wordt steeds duidelijker voor Madelief en de lezer. Opa wordt haar vriend. Ze praten veel Van zijn werken straalt een geweldige kracht uit en tevens een grote gevoeligheid. Hij geeft het onbezielde een ziel. Monumentaliteit en dynamiek zijn de kenmerken van zijn werkwijze. Zijn inven tief vermogen lijkt onbegrensd. Ook het Bouwcentrum in Rotterdam wordt door een van Moore’s monumentale scheppingen opge luisterd. Moore schiep ook het herdenkingsmonu ment voor de geallieerde luchtlandingstroepen in Arnhem. Aan de gevel van het hoofdkwartier van „London Transport” prijkt Moore’s allegorische voorstelling van de Westenwind. Tot zijn beroemde werken behoren verder „De Reuzen” vóór het Time-Life-gebouw in Londen, zijn „Madonna en Kind” in de St. Matthewkerk in Northampton, zijn „Koning en Koningin” en zijn „Liggende Figuur” voor het magnifiek gelegen Schotse Nationale Museum voor Moderne Kunst met het silhouet van het prachtige Edinburgh als achtergrond. Moore woont in een dorpje in Hertfordshire. Daar staat op een uitgestrekt terrein achter zijn witte bungalow zijn enorme, hangar-achtige studio met een wijd uitzicht op het landschap. Buiten staan vele van zijn werken op draaiende piëdestals opgesteld, zodat ze op velerlei manieren het licht kunnen reflecteren. Wegens zijn bijdrage aan het vernieuwingspro ces van de beeldhouwkunst, waardoor hij in Enge land een vooraanstaande plaats op dit gebied verschafte, kreeg Moore in 1968 de Erasmusprijs, die hem door prins Bernhard werd uitgereikt. Hij ontving vele andere hoge onderscheidingen en een aantal eredoctoraten, onder andere van de Har vard Universiteit. In Londen worden in verband met zijn 80e verjaardag vier tentoonstellingen aan Moore gewijd, waarvan er één in Hyde Park. Lib zelfs tijd t« twinti ven c driepi werkl zoeke in de schen jamrr den h maar sinds Oriën over zei: hebb< vind hem. paroc Libel teert Titels: J. Liiiders-Nouwens en E. Schuring-van Ket- wich Verschuur: Oude mensen in kinderboe ken, een onderzoek naar het beeld van oude mensen in de jeugdliteratuur”. Uitg.: NBLC. Hermans, B.De weeskinderen van oma Bet to. Hlustr.. The Tjong King. Uitg.: Leopold. Prijs: ƒ13,90. H. E. Hellberg: Maria en opa Illustr.: F. Tresy. Uitg.: Leopold. Prijs: 13,90. Kuijer, G.: Krassen in het tafelblad. Illustr.: Mance Post. Uitg.: Querido. Prijs: 15,90. Wa1 feit is nam infori tot tip de mi weter crisis: voorh dame te mii Na popul enorn oorloj aan g ren ei ander manti sterre finam wordl meest geld l de pa Zo mees: bezet woon nen. 1 daag Nede: de v maan enzov zichzi Marg oplag joen. idee c nog n de vr Henry Spencer Moore werd in Castleford in Yorkshire geboren, temidden van de zwarte pyra- miden van de mijnsteenbergen. Mijnemployés brengen meestal mooie fossielen naar huis, met wier grillige vormen Moore van kindsaf vertrouwd was. Er verhief zich in zijn buurt ook een markan te rots, die onbewust op zijn geest inwerkte. Vijftig jaar later vonden bepaalde lijnen daarvan hun weerslag in een van zijn beelden. Datzelfde was het geval met oventjes die hij, om een vuurtje te stoken, als kind van stenen had gemaakt en eveneens met een gekerfd slaghout voor een balspelletje. Hij scharrelde veel rond in een klei-afgraving, dicht bij het ouderlijk huis, waar hij zijn fantasie kon uitleven. Als knaap werd hij, alweer onbewust, beiïnvloed door beeldhouw werk uit de elfde eeuw, dat in een aantal kerkjes in Yorkshire wordt aangetroffen. Hoe het ook zij, hij wist al heel vroeg dat hij beeldhouwer wilde wor den. Dat hij snel de moderne kant uitging kwam, behalve door zijn eigen gesteldheid, vooral ook omdat hij pas op 20-jarige leeftijd aan zijn oplei ding begon. Die vertraging kwam door de Eerste Wereldoorlog. Moore was, evenals drie andere kinderen uit het gezin, onderwijzer geworden. „Dan heb je tenminste een financiële basis”, zei zijn vader. In 1917 ging hij naar het front. Doordat hij bij de slag van Cambrai gas binnen had gekre- samen en hij vertelt over oma en over vroeger. Opa’s taalgebruik is ouderwets, maar met hun uitdrukkingen slaan opa en de schrijver vaak de spijker op de kop. Guus Kuijer schrijft op een acceptabele manier over de dood en op de lichamelij ke gebreken van de ouderdom wordt met humor en verstand ingegaan. Ook deze opa echter is energiek en sympathiek. Als er even sprake is, na oma’s dood, van opa „alleen in dat grote huis”, wordt dat als belachelijk afgedaan. Opa is flink genoeg om in dat grote huis te blijven. Is deze manier om „oud” weer te geven een reaktie op het clichématige van oude mannetjes en vrouwtjes met griezelige mankementen? En ontstaat zo weer een andere vertekening van onze bejaarden? Ondanks dat zijn Madeliefs opa en oma Betto tenminste nog echt oud, maar de opa van Maria zou net zo goed een oom kunnen zijn. Op zichzelf is dat hele maal niet erg want het gaat er natuurlijk niet om, de grootste gemene deler te beschrijven. Toch is het opvallend dat er nauwelijks boeken zijn, waarin bejaardencentra een grotere rol spelen, terwijl ze in onze maatschappij toch een belangrijke plaats innemen. Ook in het boekje „Oude mensen en kinderboeken” wordt daar naar verwezen. Bovendien wordt ook de opmerking gemaakt, dat er veel buiten landse vertalingen zijn uit landen waar ze onze vorm van bejaardenhuizen niet kennen. Het is kennelijk aantrekkelijker om over uitzonderingen te schrijven. „Een opening”, zegt Moore, „heeft als vorm evenveel betekenis als de vorm van een compacte steenmassa.” Bovendien hebben dergelijke holten voor hem iets mysterieus. Dezelfde emotie ervaart hij, wanneer hij op het perron staat van de Lon dense metro en hij uit het diepe duister van de tunnel de steeds grotere lichtstip van een naderen de trein ziet verschijnen. Het gaat bij Moore altijd veel dieper dan enkel schoonheidsgevoel teweeg te brengen. Hij wil uit drukking geven aan de verborgen energie en de geestelijke vitaliteit, die in mens en materie aanwe zig zijn. Een werk van Moore is niet iets, waar je even langs loopt na er een korte blik op te hebben geworpen. Je wandelt er omheen en volgt als het ware het scheppingsproces van de kunstenaar. Meestal word je gegrepen door de samengebalde dramatische kracht, die ervan uitgaat, dezelfde kracht, die een berglandschap of een ander groots natuurtafereel uitoefent. Bij Moore is er dan ook altijd de wisselwerking tussen individu en natuur. Zijn beste beelden vindt men in de openlucht, onverbrekelijk verbonden met de kosmische ruim te. Zijn liggende figuren en vooral zijn vrouwen beelden vertonen landschappelijke lijnen, zoals omgekeerd vöor Moore, die een sterke moederbin ding bezit, bepaalde landschappen vrouwelijk aanvoelen. Voor hem ging er in dit opzicht niets boven het Engelse landschap. In het eerste boek: „De weeskinderen van oma Betto” is oma nog het meest clichématig, ze heeft een rimpeltjesge- zicht en wit haar. Dat is geen wonder want het boekje is geschreven door Bri- 1 gitte Hermans toen ze dertien jaar was. Het is daarom ook een beetje naïef ge schreven. Ik kan me voorstellen dat som- i mige kinderen er juist daarom veel ple zier aan zullen beleven. Oma Betto is voor haar leeftijd wel een uitzonderlijk aktieve dame. Ze neemt het 1 zomaar op zich, zeven kinderen van 1 vreemden op te voeden. De kinderen hebben allemaal een moeilijke achter grond en de liefde, die oma Betto hen geeft, geeft hen een gevoel van geborgen heid. Soms is ze zelfs zo lief, dat ze de indruk maakt, alles maar kritiekloos te accepteren. Zoals wanneer ze met z’n allen gespijbeld hebben: „Jullie hebben zeker geen zin om naar school te gaan, hè slimmerds Ze ziet er t helemaal niet boos uit, eerder blij. „Met dat mooie weer is het eigenlijk een schande dat jullie naar school moeten, b maar daar is niets aan te doen. Ik bel de juffrouw vandaag wel op om te zeggen, waarom jullie er niet waren. Ze vindt het beslist niet erg”. Oma Betto klaagt ook nooit; soms mer ken de kinderen dat ze veeleisend zijn en ,Die arme meneer Moore

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 14