TOERIST IN CHINA (2 r» 02^ w udo j. buys notities L Hl n T 1 I IFW; 19 TOERISME 5 OKTOBER 19 7 8 DONDERDAG 18 a Lr f y Het is een grijze stad. „Is dit de eerste keer dat u China bezoekt”, vraagt Shiao. „Ja, want vroeger was het niet mogelijk. Toen was het een gesloten land", antwoord ik hem, waarop hij enkel de ogen sluit, het hoofd in de nek gooit en lacht: „Ha, ha, ha, gesloten land”. neigt lieht het hoofd als het opdringerige vehikel passeert, klimt vervolgens weer op het zadel en vervolgt zijn weg. NU IS EEN AUTO voor een gemiddelde Chinees natuurlijk een onbereikbare grootheid, maar dan nog vraag je je af. Het gedrag van die ene chauf feur was namelijk niet incidenteel, maar, zover mijn waarneming in die paar dagen strekte, geheel gelijk aan dat van zijn gemotoriseerde collegae. Of ze nu als chauffeur in een personenauto reden, met een of andere partijbons achter hun rug; met een legerauto manden en soldaten vervoerden of een aftandse bus naar de volgende halte reden. NU IK HET TOCH even over dat vervoer heb, opvallend is dat bij avond in het vorige verhaal vertelde ik al dat de fietsers zich zonder licht door het duister spoeden ook auto’s en bussen vrij wel onverlicht aan het verkeer deelnemen. Die bus waarmee ik me door de stad liet rijden knipte alleen bij het naderen van een kruising het licht aan en deed het verder met twee rode lampjes. Je zou bijna denken dat ze bang zijn voor een luch taanval, van wie dan ook. Onze gids geeft geen opheldering. „Dat is om energie te besparen”, zegt hij wijs. „Ja, maar zo’n dynamo op een fiets gebruikt toch geen eh.probeer ik nog even. Maar hij herhaalt zijn eerder gedane antwoord en wipt over naar het volgende onderwerp. IN HET ONTWIJKEN VAN VRAGEN en vooral het niet begrijpen daarvan blijkt Shiao Yang trou wens een meester. „Mijn Engels is erg slecht”, brengt hij nogal eens met een mierzoete glimlach te berde. In andere gevallen geeft hij in het geheel geen antwoord en praat lustig over andere zaken dan waarin „groep zeven” geïnteresseerd is. Nou moet die Shiao een ding worden nagegeven. Hij heeft geen enkele moeite gedaan om ook maar iemand uit de groep te indoctrineren of iets meer te vertellen over de Chinese versie van het leninis- tisch-marxistische communisme. Hij heeft ook nimmer, niet een keer, gerept over de „wandaden” van de door Mao’s weduwe Tsjiang Tsjing aange voerde „Bende van vier”, had het ook sporadisch over de door Mao in 1966 in beweging gezette Gf ote Proletarische Culturele Revolutie en liet ook de verguisde Lin Piau en Confucius in alle rust. En dat alles was voor mij een grote verrassing, zeker na het lezen van ervaringen van collega’s die tijdens hun reizen naar China, zo schreven ze, werden bestookt met propagandistische informa tie. En dat begon, wat hun betreft, al in het hotel, waar ze op hun nachtkastje stapels geschriften aantroffen waarin alle „overwinningen” werden opgesomd. BIJ DEZE, typisch toeristische reis, niets van dat al. De enige tijdsaanduiding waar onze bros- geknipte gids Shiao Yang over repte was „after liberation”, waarmee hij 1949 bedoelde, het jaar waarin de Volksrepubliek formeel gesticht werd. En ook op mijn nachtkastje geen spoor van propa ganda, wel een telefoon en een bedlampje in de kleuren van een door maagklachten geteisterde suikerspin en op een schrijftafel zo’n handige bureauagenda in Chinese karakters. De rest van het fris geverniste meubilair is sober. „Uit oma’s tijd”, zouden wij het noemen. Boven het bed hangt een opgevouwen klamboe, op een tafel tje probeert een fan de tropische hitte Kanton ligt juist bezuiden de Keerkring te verdrijven. ONZE GROEP IS ondergebracht in wat de „nieuwe vleugel” heet, maar dat er al net zo smakeloos en fantasieloos uitziet als het oudere gebouw, dat ook al meer heeft van een kazerne of inderhaast opgetrokken hospitaal. Met andere ge bouwen in deze stijl dateert ook het hotel volgens onze gids uit de jaren vijftig. Uit de tijd dus dat China nog betrekkingen onderhield met de aarts vijand van vandaag, Rusland, en duizenden Russi- igen duk- lauf- 68, SOEN STAAT ER ZELF ook nog, meters hoog, en in brons. En daarmee huldigt Kanton Soen, die in het begin van de twintiger jaren, het huidige gezicht heeft gegeven aan de miljoenenstad met haar nauwe stegen door drieduizend hutten met de grond gelijk te maken en dwars door de stad wegen aan te leggen. Ten oosten van Soens gedenkteken ligt een vrij moderne wijk met groen en straten met trottoirs. In een tempel waarin vroeger Confucius werd geëerd is nu het instituut van de boerenbeweging ondergebracht. HET KWANGCHOWMUSEUM wordt die mid dag nog aangedaan. Op het terras van de bovenste verdieping wacht thee, maar ook een weids uit zicht over de stad, die een kroon draagt van roetkleurige rook, die door een tiental fabrieken wordt uitgeblazen. Over het milieu maakt men zich in Kanton in ieder geval nog niet druk. Als er ooit een internationale toeristische prijs wordt ingesteld, stel ik voor die alsnog postuum toe te kennen aan de overleden voorzitter Mao Tse-Toeng. Want juist zijn politiek om het uitge strekte land voor alles en iedereen potdicht te houden, heeft een grote nieuwsgierigheid én enor me honger aangewakkerd om nu eindelijk eens met het hedendaagse China kennis te maken. En daarmee manoeuvreert de Grote Roerganger zich ongewild in de rol van de grootste VVV-directeur aller tijden. VEEL WIJZER WORDEN we die dag niet, want het museum van Volkskunst is het laatste wat we te zien krijgen. Er is enig protest in het busje, waarop Shiao, na ruggespraak met de chauffeur, besluit nog een rondje door de stad te maken. Tot onze verbijstering blijkt dat echter enkel een her haling van de eerste rit en zijn we na nog geen tien minuten terug bij het hotel. En wat dan met al die andere dingen die op het programma staan? „Mor gen, morgen”, belooft Shiao, een belofte die hij tot aan de laatste dag zal blijven herhalen. Een andere uitvlucht waarvan hij zich al die dagen bedient is: „Geen tijd”. Tot onze grote verbazing gebeurt dat ook, wanneer we het museum van Mao passeren DAARBIJ IS HET NATUURLIJK een knap staaltje vakwerk van de huidige machthebbers om op die honger in te spelen en het bamboegordijn steeds verder royaal open te schuiven. „Laat ze maar komen, maar we houden ze voorlopig wel aan het lijntje. Wij bepalen wel wat ze mogen zien en wat niet”, moet zo ongeveer de stelregel zijn die aan het (uiteraard) aan de staat behorende China Travel Service is gedicteerd. En met succes: want de toeristen staan in drommen klaar om het land binnen te rennen. Om zich vervolgens van de ene fabriek naar het volgende hospitaal en van de ene commune naar weer een modelschool te laten sleuren. En dat allemaal aan de hand van broeder gids. DAT ALLES LEIDT tot een wat giegelig school- reisjeseffect, dat al direct meedogenloos toeslaat bij onze aankomst vanuit het „vrije” Hong Kong op het station van Kwanchow, Kanton. Een hoog, glimmend gepoetst, gebouw, waar, op het enkel door de toeristen bevolkte perron, de gidsen ons al opwachten. Allemaal gekleed in hetzelfde witte hemd, slechts een draagt er een blauw, de chef. Vanaf het moment dat we uitstappen zijn we niet langer een groepje individuele toeristen, maar leden van groep zeven, die gehoorzaam en volg zaam dient te reageren wanneer broeder gids zijn witte bordje met het rode cijfer „zeven” de lucht insteekt. De man met wie we komende dagen te maken krijgen is Shia Yang, rond 25 jaar oud. IN DE IMMENSE STATIONSHAL natuurlijk de portretten van Mao en Hwa. Buiten wacht een dubbele haag mensen. Niet klappend, niet la chend, zwijgend ook. Monsterende gezichten, die steeds meer naderbij komen, naarmate de haag naar het einde toe tot een smalle poort wordt, met starende ogen, zonder een uitdrukking van wel kom, maar evenmin afwijzend. Lege ogen, zoals we er nog vele duizenden zullen zien. SHIAO YANG WENST geen getreuzel en wenkt ons sneller naar de bus te komen. Maar iedereen wil eerst een plaatje van de geruisloze „erehaag”, waarvan we later aannemen dat de mensen ver moedelijk zijn samengedromd voor de aankomst van een sportteam uit de Filippijnen, dat tegelijk met ons arriveerde en een sportmanifestatie in het plaatselijke stadion komt opluisteren. DE RIT NAAR het vele honderden kamers tel lende Tung Fanghotel neemt niet meer dan drie minuten in beslag. De Bevrijdingsstraat erheen is vier banen breed en doorsnijdt de stad van noord naar zuid tot aan de Pearl River. Weer voorname lijk de fietsers die de weg, waar met gemak een niet al te groot straalvliegtuig op zou kunnen landen, bevolken. Hoewel ze zwaar in de meerder heid zijn op de weg, is het niet zo dat ze aan die status ook maar enig recht ontlenen. Want ook hier wordt de dienst uitgemaakt door het spaarzame gemotoriseerde verkeer, dat zich terroriserend toeterend een weg baant door al die voortbenende trappers. Maar, er is één verschil met onze wereld, wanneer er weer eens ’n fietser met een behendige manoeuvre het vege lijf redt, gaat hij niet moppe rend en naar zijn hoofd wijzend aan de kant van de weg staan, integendeel. Hij reageert eerder alsof er een of andere doodgewaande grootvorst passeert, sche technici in de Volksrepubliek aan het werk waren en ook hun blokkedoosarchitectuur invoer den. IN HET TUNG FANGHOTEL, waar alle toeris ten gebroederlijk worden ondergebracht, is een macht van personeel op de been. Een eerste de monstratie van de verborgen werkeloosheid geven de zes volwassen mannen die een trapportaaltje van hooguit drie bij vier meter onder handen nemen. Maar ook de receptie elke verdieping heeft er eenwordt bevolkt door een zeker even groot aantal mensen. HET IS DE MIDDAG van de eerste dag. Na de aankomst in het hotel heeft Shiao Yang ons een half uurtje gegeven om op te frissen. We treffen elkaar weer in de hal onder een enorm schilderij waarop Mao in een huiselijke sfeer met boeken en theemokken vaderlijk zijn hand legt op die van de nieuwe voorzitter Hwa. In de brede fauteuils onder linnen hoezen zuchtten de Amerikaanse vrouwen, die in de trein hun eerste tukje deden, over de 34 graden Celsius die de thermometer in hun kamer aanwees. „Dan zijn de hotels in Hong Kong toch heel wat gerieflijker”, bitst de oudste van de twee. Het Hong-Kong-Chinese meisje in het gezelschap glimlacht moeizaam. IN TEGENSTELLING tot de autochtonen wor den de toeristen vervoerd in gestroomlijnde mini- busjes van Japanse makelij. „Ik wil het u elke minuut dat u hier bent prettig maken en daarmee de vriendschap tussen het Chinese volk en de rest van de wereld onder strepen”, laat Shiao Yang nog even snel zijn lesje horen voor we instappen en naar de eerste halte onderweg gaan: het gedenkte ken voor de in 1925 overleden Soen Yat-Sen, de revolutionaire idealist, die, met zijn volgelingen, in 1911 de republiek uitriep en het jaar daarna de laatste keizer afzette. Het is een paleisachtig ge bouw met een blauw geglazuurd zadeldak, waar onder een theater schuil gaat, dat plaats biedt aan 5000 mensen. k ’PO- an 2 /end b.v. tiiks- Tel. uur: ü- Japanse toeristen in de hal van het Tung Fanghotel onder een na diens dood vervaardigd schilderij, waarop Grote Roerganger Mao vertrouwelijk zijn hand legt op die van zijn opvolger Hwa. De overige foto’s tonen stadsgezichten in Kwangchow, waar hoewel Soen Yat-sen heel wat stegen en krotten liet opruimen, toch nog genoeg dicht bevolkte „kippehokken” aan nauwe achterafstraatjes zijn te vinden. De foto van de kinderen op het schoolplein is gemaakt in een commune met 73.000 leden, waar China 3 naar toe voert. Toerist in China 1 werd gepubliceerd op 28 september. en de hele bus daar absoluut naar binnen wil. Maar daar is geen sprake van. „Geen tijd, geen tijd”, zucht Shiao opnieuw. De Grote Roerganger komt ook de dagen daarna niet meer aan bod, sterker nog komt in het geheel niet op het pro gramma voor. Het geeft te denken. OM IN IEDER GEVAL nog wat te zien, trekken we er ’s avonds dan maar zelf op uit. Met vier man sterk, de twee Hong-Kong-Chinezen in ons gezel schap, een reisagent, de enige andere Nederlander in ons gezelschap, en ik. Bij het hotel bestellen we een taxi en laten we ons naar het Kwangchow Culturele Park brengen. Dat lukt zonder grote moeite. Het hotel noteert namen en bestemming, vraagt of de chauffeur moet wachten en int het geld, daarna wordt de chauffeur ingelicht. Het park is een verzameling van attracties. Variërend van volkstoneel en film tot twee draaimolens, waar je op onze kermissen geen hond meer in zou krijgen. Voor de poort een lange rij wachtenden, onder de eerste twee straatlantaarns die ik zie. Vijftien cent entree. Mensen draaien om ons heen, achtervolgen ons en staren, soms met een lach. In een galerij is een fototentoonstelling geheel aan Tsjoe En-lai gewijd. Tsjoe met Nixon, Tsjoe op het land en Tsjoe’s verrekijker en schoenen, die hij gebruikte tijdens de beroemde Lange Mars. ZO TE ZIEN VOL AANDACHT schuifelen hon derden mensen langs de portretten, zwijgend. Ook een man die voorleest, trekt honderden luiste raars. De reisagent raakt in gesprek met een meisje dat Engels blijkt te studeren. Maar als er steeds meer Chinezen om hen heen drommen, wordt het kind zenuwachtig en vertrekt schielijk met de mededeling dat ze een afspraak heeft. De reisagent komt haar later opnieuw tegen en dan zegt ze eerlijk dat ze bang was van al die mensen die plotseling om hen samenklontten. Bang ook omdat ze ineens een enkeling was, niet meer bij de zwijgende mensen om haar heen hoorde. Van de gids hoor ik later dat het park elke avond druk bezocht wordt. „Kunst, als je geen televisie hebt”, werpt de dikke Amerikaan tegen. We gaan met een openbare bus terug naar het hotel. Een paar Chi nese meisjes kregen van een oudere man het sein dat ze voor ons moeten opstaan, maar we gebaren dat het niet nodig is. Overal nog steeds fietsers, in een perkje, midden in een rotonde, zitten mensen te kletsen. Het is rond tien uur. IN HET HOTEL is de Engelse secretaresse uit het gezelschap op hoge toon haar ervaringen aan het vertellen, tijdens een wandeling door het Yueh- siupark naast het hotel, waar ze jongens en meisjes hevig vrijend in de bosjes heeft aangetroffen. En dat is een opzienbarend feit in de Volksrepubliek, want de seksualiteit komt pas na het huwelijk aan bod. En dat word je pas geacht te sluiten als je flink op weg bent in de twintig. Bij de meisjes is die leeftijd 23 of 25, daar heb ik verschillende lezingen over gehoord; de jongens moeten zich intomen tot hun 27ste. Wie zich daar niet aanhoudt is een slecht patriot, vandaar vermoedelijk dat al die „generale repetities” in het geniep in duistere bosjes moeten plaats hebben. EN, ZO HEB IK ook uit eigen ervaring, het is niet alleen, het YuehsiuPark, dat na zonsonder gang verandert in een „tuin der lusten”. Als ik bij Shiao Yang hier nader over informeer, kijkt hij me aan alsof hij het in Keulen hoort donderen. En zijn blik wordt vuurspugend als ik hem vraag of hij het park ook wel eens opzoekt. „I have no time for dirty things”, zegt hij me met walging in zijn stem. „Ik heb geen tijd voor smerige dingen”. Hij moest eens weten. VOLGENDE KEER: Een sterrenrestaurant in een commune en een tempel, die fungeert als Engels practicum. F •w

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1978 | | pagina 19